GIORDANO, UMBERTO (1867 – 1948): BEROEMD MET ÉÉN OPERA
Net zoals bij veel andere verismo operacomponisten zoals Leoncavallo en Mascagni overleefde de naam van Umberto Giordano op basis van vooral één opera: Andrea Chénier hoewel hij bijvoorbeeld ook nog Fedora (1898), Madame sans gêne (1915), La cena delle Beffe (1924), Siberia (1927) en Il re (1929) aan het operarepertoire bijdroeg.
Typisch genoeg voor een operacomponist in zijn tijd voelde Giordano zich van meet af aan aangetrokken tot de opera.; zijn jonge jaren werden beheerst door een strijd met zijn ouders die er niets in zagen dat hun zoon zijn leven aan muziek wilde wijden. Pas in 1890 studeerde hij af aan het conservatorium in Napels, maar hij had toen wel al zijn eerste opera voltooid: de eenakter Marina die hij in 1889 had ingestuurd voor het operaconcours in Sonzogno.
Hij haalde er niet meer dan een zesde prijs mee, maar kreeg wel de opdracht om een volwaardige opera te componeren. Het resultaat van die opdracht, Mala vita een al lang geheel vergeten werk, was wel een sensationele verismo opera met een handeling die een prostituee en de maagd Maria bijeenbracht. Het werk was heftig, graf en een poosje erg populair.
De volgende opera, Regina Diaz flopte volkomen na twee voorstellingen, maar in 1896 nadat hij was verhuisd naar een ontvankelijker publiek in Milaan, produceerde Giordano zijn meesterwerk Andrea Chénier. Alleen vond de première van dat werk ongelukkig genoeg na de eerste opvoering – ook in Milaan – van Puccini’s La bohème waardoor Andrea Chénier natuurlijk duidelijk werd overschaduwd. Niettemin leverde Chénier zijn componist veel waardering op en twee jaar later produceerde hij weer een heel succesvolle en dus populaire opera, Fedora. Het werk gaf aanleiding tot de woordsÉpeling ‘Fedora fè d’oro’ (Fedora leverde geld op). Het succes van het werk werd gegarandeerd toen Caruso die tijdens de première optrad zoveel succes had en indruk maakte met de enige tenoraria uit het werk, ‘Amor ti vita’ dat hij die tweemaal moest zingen.
Van Giordano’s andere opera’s behaalde alleen Madame sans gêne nog redelijk succes. Gedurende zijn laatste negentien levensjaren schreef Giordano alleen nog wat liederen en salonstukjes.
Net als Puccini was Giordano erg beïnvloed door de lyriek van Massenet, maar hij was over het geheel minder subtiel dan zij. Op zijn best was hij wanneer hij heftige muziek kon schrijven voor heftige situaties. Maar toch schiep hij in Andrea Chénier een stel driedimensionale persoonlijkheden, een reeks memorabele melodieën en een van de dramatischte taferelen uit de hele operageschiedenis.
De held uit de opera is een uitbeelding van Andrea Chénier die tijdens de Franse Revolutie tot de belangrijker dichters behoorde, maar de gebeurtenissen in zijn leven zijn zwaar geromantiseerd in het libretto van Illica. Het werd een liefdesverhaal dat alle klassenverschil, politieke intriges, onrechtvaardigheid en zelfs de door trotseert.
Er komen de nodige opmerkelijke momenten voor in de loop van het werk in vier aktes. Met name Chéniers geïmproviseerde gedicht ‘Un di all’azuro spazio’ uit de eerste akte, de aria van zijn geliefde ‘La mamma morte’ uit de derde akte (die met veel effect werd gebruikt in de film Philadelphia) en Chéniers overdenking vlak voor zijn aanstaande dood ‘Come un bel di Maggio’. Maar het werk heeft verder ook precies de juiste vaart en ontwikkeling.
De achttiende eeuwse pastiche vertoont een knap begrip van de orkestrale mogelijkheden en de manier waarop Giordano tekst op muziek wist te zetten moet heel wat jaloezie hebben gewekt bij tijdgenoten met uitzondering van Puccini. Dat Andrea Chénier zo weinig meer wordt opgevoerd, moet meer te maken hebben met het ontbreken van grote heldentenoren dan met de kwaliteit van de muziek.
Wie gegrepen is door deze opera moet zeker ook Fedora proberen: een werk dat ook heel gepassioneerd en melodieus is, dat de zangers echt wat te zingen geeft en dat onder de omstandigheden heel pakkend is. Dan blijkt Giordano een aristocraat onder de verismo componisten. En wie dan nog niet verzadigd is, kan zich wagen aan Madame sans gêne.
Selectieve discografie
Andrea Chénier. Luciano Pavarotti, Leo Nucci, Montserrat Caballé, Kathleen Kuhlmann, Astrid Varnay, Christa Ludwig, Tom Krause, Hugues Cuénod e.a. met het Operakoor uit Wales en het Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 410.117-2 (2 cd’s). 1982/4
Andrea Chénier. Plácido Domingo, Renata Scotto, Sherrill Milnes, Michael Sénéchal, Maria Ewing, Gwendolyn Killebrew e.a. het het John Alldis koor en het Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. James Levine. RCA 74321-39499-2 (2 cd’s). 1976
Fedora. Magda Olivero, Mario del Monaco, Tito Gobbi, Leonardo Monreale, Lucia Cappellino, Kiri te Kanawa, Piero de Palma e.a. met het Ensemble van de Opéra Monte- Carlo o.l.v. Lamberto Gardelli. Decca 433.033-2 (2 cd’s). 1969
Madame sans gêne. Mirella Freni, Giorgio Merighi, Maura Buda, Andrea Zese, Muriel Tomeo e.a. met koor en het Toscanini symfonie orkest o.l.v. Stefano Ranzani. Dynamic CDS 247 (2 cd’s). 1999