GLASS, PHILIP (1937 - ): SUCCESVOLLE MINIMALIST
Waarschijnlijk is Philip Glass de beroemdste en in financieel opzicht succesvolste nog leven de componist van het moment. Dat is dan grotendeels te danken aan zijn goed verteerbare vorm van muzikaal minimalisme. Om het even of hij voor de opera, het theater, ballet, film of zelfs TV jingles schrijft, zijn stijl is steeds herkenbaar hetzelfde met zijn herhalingen van celachtige frasen die doorgaans uitgaan van helder gekleurde klanken van toetsinstrumenten die verrijkt zijn met geruststellende vocale geluiden en warmklinkende hoorns.
Hoewel de muziek van Glass vaak is bekritiseerd vanwege zijn oppervlakkigheid en saaiheid is hij deze best wel verraderlijk effectief: wie een keertje een stuk van Glass heeft gehoord, krijgt het de rest van de dag moeilijk meer uit zijn geheugen.
Glass was een kind van Joodse immigrantenouders, groeide in de V.S. op in Baltimore en kreeg de smaak van commerciële muziek te pakken toen hij platen van Elvis Presley verkocht in de zaak van zijn vader. OP vijftienjarige leeftijd kon hij behoorlijk fluit en viool spelen. Wat later ging hij naar de universiteitvin Chicago waar hij wiskunde en filosofie studeerde. Aan het eind van de jaren vijftig vorige eeuw was hij in New York waar hij aan de Juilliard school bij Steve Reich lessen nam. Nog weer later stelde hij zich in Aspen onder de hoede van Darius Milhaud en in Parijs onder die van Nadia Boulanger.
Terwijl hij in Parijs was assisteerde Glass de Indiase sitarspeler Ravi Shankar met de soundtrack voor de film Chappaqua van Steve Rooks. De recente overlevering houdt staande dat het minimalisme een reactie was op de dorre, elitaire modernistische scholen, met name de serialistische beweging uit de jaren zestig. Maar Glass heeft een andere uitleg: “Er was een ongeveer tien jaar oudere generatie dan ik, zoals Xenakis, Boulez en Stockhausen die zo verdraaid goed was in hetgeen ze deden dat ik geen enkele noodzaak zag om ook op hun manier te gaan componeren. Toen ik met Rave werkte, zag ik dat de muziek op een andere manier kon worden georganiseerd, rond ritmische gedachten in plaats van rond structuren. Het ritme kan de structurele basis van de muziek zijn in plaats van slechts een ornament”.
Toen Glass in 1967 naar New York terugkeerde, stortte hij zich in de bohémien kunstenaarswereld van Lower Manhattan, gaf daar met Steve Reich en Terry Riley atelierconcerten en vormde hij het Philip Glass Ensemble. Uit die periode dateren bijvoorbeeld Music in simmilar motion (1969) en Music in changing parts (1970), beide geschreven voor (elektrische) orgels, fluit, trompet en saxofoons waarin rockachtige sleur werd gecombineerd met voortdurend gedreun, dat alles met een keihard geluidsvolume.
In 1974 verklaarde Glass: “De muziek heeft niet langer een meditatieve functie die refereert aan iets buiten zichzelf… men moet ernaar luisteren als naar een zuivere klankgebeurtenis, een handeling zonder dramatische structuur”. Maar hij bleef niet erg lang in dit abstracte territorium. Hij ontwikkelde zich tot een onmiskenbare theatercomponist. Aan het begin van de jaren negentig legde hij uit: “het belangrijkste is dat de muziek zorgt voor een emotioneel kader of voor een context. Hij moet vertellen wat je voelt en wat je ziet”.
Maar de ware doorbraak kwam toen hij de conceptionalist Robert Wilson ontmoette met wie hij de vier uur durende opera Einstein on the beach maakte in 1976. Een werk dat in de New Yorkse Met groot succes had en waarmee het minimalisme salonfähig, algemeen aanvaard werd. Geholpen door de technicus Kurt Munkacsi bouwde Glass onverdroten aan een zich vooral in de studio ontwikkelende reputatie die uitmuntte door technische brille. Eren eerste resultaat was het ‘digitale’ werk Glassworks uit 1982 dat velen dwars door alle stijlen en richtingen van de muziekwereld aansprak. Op grotere schaal waren de opera’s Satyagraha (1980) en Akhnaten (1984) die hun materiaal ontleenden aan het leven van Gandhi, Tolstoi en Martin Luther King c.q. de Egyptische zonneaanbiddende farao van die naam. Daarmee werd een met Einstein begonnen trilogie voltooid. Steeds gingen de bekende muziekherhalingen harmonieus samen met een ceremoniële grandeur op het toneel.
Zover bekend woont Glass nu in East Village waar hij ’s morgens componeert voordat hij een wandeling onderneemt naar zijn HiTec Living Room Studio waar hij toezicht houdt op de cd productie en de repetitie procedures van zijn opera- en ensemblestukken. Daarmee is Glass de waarschijnlijk eerste componist die de hele productielijn van zijn muziek in eigen handen heeft: van de eerste schets tot het definitieve eindproduct. En het componeren gaat gestaag door. Tot de recenter werken behoren het Tirol concerto for piano and orkestraal, de Concerto fantasie for two timpanists and orchestra, Voices dor didgeridoo, organ and narrator (alle uit 2001) en de partituur voor Naqoyqatsi (2002).
Tot de verdere stimulerende projecten behoren een hernieuwde samenwerking met Ravi Shankar in 1990 met Passages als resultaat. Een werk waarin ieder het basismateriaal aan de ander leverde om er een volledig groot werk van te maken. Verder was daar in 1998 in samenwerking met Robert Wilson de audiovisuele extravaganza Monsters of grace over de geschriften van de dertiende eeuwse Soefi dichter Rumi waarin ‘live’ handeling is gecombineerd met 3D filmprojectie.
Music in 12 parts werd tussen 1971 en 1976 geschreven en vertegenwoordigd een begin en een eind. Overdreven gezegd zou het werk kunnen worden beschouwd als het equivalent dat Bach schreef van Bachs Kunst der Fuge. In die zin dat zijn werk ook een encyclopedie is van zijn theoretische basis. Hoe dan ook, dit werk betekende het einde van Glass’ strikt minimalistische periode: “Hoewel Music in twelve parts kan worden gerubriceerd als minimalistisch werk, was het voor mij een doorbraak en bevat het veel structurele en harmonische ideeën die ik in latere werken verder heb uitgewerkt”.
In feite kent het werk hoewel er wisselende processen in zijn gehanteerd nog steeds de beperkingen van het stereotype minimalisme: korte, herhaalde motieven in plaats van legato melodieën, een geringe harmonische afwisseling, rusteloze ritmen en harde, glinsterende klanken. Het eerste deel uit 1971 was oorspronkelijk bedoeld als afzonderlijk stuk. De twaalf stukken bevatten ook meditatieve gedeelten en tot en met het achtste deel is sprake van een homogeen geheel. In de vier later geschreven slotdelen is duidelijk hoorbaar dat hij intussen een andere weg was ingeslagen.
Glass is geboeid door zieners, door mensen die de wereld hebben veranderd, zuiver en alleen op basis van hun gedachten en opvattingen. Nadat hij Einstein en Gandhi in Satyagraha de revue had laten passeren, zocht Glass naar een andere inspirerende figuur. De katalysator voor zijn derde opera in wat tot een trilogie zou uitgroeien, was Velikovsky’s boek Oedipus en Akhnaton en de oorspronkelijke bedoeling was om twee opera’s tegelijk op het toneel te brengen. De ene met het verhaal van Oedipus, de andere met dat van Akhnaton. Maar uiteindelijk besloot Glass zich vooral te richten op laatstgenoemde en dus op diens tenslotte onsuccesvolle poging om in Egypte de allereerste monotheïistische godsdienst ooit te vestigen.
Het besluit van Glass om de violen weg te laten in dit werk heeft een aantal dramatische voordelen: de donkere, warme klank die het gevolg is van het ontbreken van de hoge registers en timbres en die wordt gecompenseerd door prachtige effecten van het koper, draagt er fraai toe bij een geheimzinnige en exotische sfeer te scheppen. Het contrast met de solostemmen wordt hierdoor ook vergroot wat het onwereldse karakter van Akhnaton zelf (een countertenor) duidelijker laat uitkomen. Akhnaton neemt ook verder een plaats apart in omdat hij de Hymne aan de zon (die volgens de verhalen door de farao zelf zou zijn geschreven) in de landstaal van het publiek zingt, terwijl de rest van de opera in het Egyptisch, Akkadisch en Hebreeuws is. Akhnaten is een van Glass’ meest majestueuze, lyrische werken, vol lange, gracieuze aria’s die mooi afsteken tegen de vertrouwde rusteloze, staccato instrumentale begeleiding en zelfs zonder het visuele spektakel is het werk thuis een pakkende belevenis.
Als hij voor de film werkt, wil Glass van meet af aan bij zo’n project betrokken worden, zodat “de muziek een volkomen functionele relatie heeft met het beeld. Het is niet iets wat apart wordt bedacht en dan op het beeld wordt geplakt, het moet volkomen samengaan”. Glass werkte samen met Schrader (Mishima) en Scorcese (Kundun, 1997) maar zijn bekendste soundtracks werden geschreven voor Godfrey Reggio’s niet-verhalende documentaires Koyaanisqatsi en Powaaqatsi.
Koyaanisqatsi werd helemaal in de V.S. gefilmd en is geeft een beeld van dat land in termen van de onbalans tussen technologie (de titel is een woord van de Hopi dat ‘een leven uit balans’ betekent) en natuur. In die film wordt van allerlei effecten, zoals stilstaande beelden en slow motion gebruik gemaakt om een hypnotiserend effect te bereiken en de muziek van Glass doet niet anders.
Veel van de muziek is vervuld van typische Glass effecten: de typisch rusteloze en rimpelende oppervlakken, maar het zijn hier juist de langzamer gedeelten die in herinnering blijven, met name de titel track – een trage, gewichtige orgelmelodie met lage zangstemmen. Aan het eind van de film komt dat terug bij het beeld van de resten van een raket die langzaam op aarde neerstort.
Selectieve discografie
Symfonie nr. 2; Tussenspel Orphée; Concert voor saxofoonkwartet en orkest. Raschèr saxofoonkwartet met het Omroeporkest Wenen c.q. het Stuttgarts kamerorkest o.l.v. Dennis Russell Davies. Nonesuch 7559.79496-2. 1996
Symfonie nr. 3; 2 Tussenspelen uit The CIVIL WarS, ‘Mechanical ballet’ uit The voyage; The light. Omroeporkesten Stuttgart en Wenen o.l.v. Dennis Russell Davies. Nonesuch 7559.79581-2. 1999
Music in 12 parts Philip Glass ensemble o.l.v. Michael Riesman. Nonesuch 7559.79324-2.
The canyon; Itaipu. Atlanta symfonie orkest en –koor o.l.v. Robert Shaw. Sony 46352. 1990
Dances I-V. Philip Glass ensemble o.l.v. Michael Riesman. Sony 44765 (2 cd’s).
Vioolconcert; Company; ‘Prelude en dans’ uit Akhnaten. Adele Anthony met het Ulster orkest o.l.v. Takuo Yuasa. Naxos 8.554568.
Akhnaten. Paul Esswood, Ramon Vargas, Melinda Liebermann, Tero Hannula met het Ensemble van de Opera Stuttgart o.l.v. Dennis Russell Davies. Sony 42547 (2 cd’s).
La belle et la bête. Janice Felty, Gregory Purnhagen, John Kuether, Ana Maria Martinez, Hallie Neill en Zheng Zhou met het Philip Glass ensemble o.l.v. Michael Riesman. Nonesuch 7559.79347-2 (2 cd’s). 1994
Einstein on the beach. Philip Glass ensemble o.lv. Michael Riesman. Nonesuch 7559.79323-2 (2 cd’s).
Koyaanisqatsi. Albert DeRuiter Western wind vocaal ensemble en Philip Glass ensemble o.l.v. Philip Glass. Nonesuch 7559.79506-2. 1998
Satyagraha. Douglas Perry, Claudia Cummings, Rhonda Liss, Robert McFarland e.a. met het Ensemble van de New York City opera o.l.v. Christopher Keene. Sony 39672 (3 cd’s).