GLAZOENOV, ALEXANDER (1865 – 1936): MANCO AAN PERSOONLIJKHEID
Glazoenov is haast beter bekend om kwesties die voor anderen regelde – bijvoorbeeld omdat hij enige werken van Borodin voltooide, de leraar van Shostakovitch was en de première van Rachmaninovs eerste symfonie dirigeerde terwijl hij mogelijk dronken was en zo de zenuwinstorting van die componist tot stand bracht – dan vanwege eigen werken.
Met zijn onverhulde assimilatie van de muziek van Tschaikovsky, Rimsky-Korsakov en Scriabin bezitten de werken niet de persoonlijkheid van die van zijn meeste landgenoten, maar kleurig en aantrekkelijk zijn die stukken wel. Geen wonder dat hij ook internationaal veel waardering kreeg.
Glazoenovs grootste probleem was zijn conservatisme. Zowel Prokofiev en Shostakovitch verweten hem dat al lang geleden en het valt niet te ontkennen dat hij gemeten naar de door Scriabin gevestigde standaard weinig vooruitgang te weeg bracht ten opzichte van de kring rond Mily Balakirev, hoewel hij ervoor zorgde dat een fusie ontstond tussen hun algemene technieken en die van de meer Europees gerichte stijl van Tschaikovsky. Zo bezien absorbeerde hij het nationalisme van Balakirev, de orkestrale virtuositeit van Rimsky-Korsakov, de lyriek van Tschaikovsky, de epische grandeur van Borodin en de contrapuntische vaardigheden van Taneyev: lang geen gekke oogst.
Het ontbrak beslist niet aan muzikaal talent en het duurde daarom ook niet lang voordat hij de begeleiding van Rimsky-Korsakov in de jaren 1879 tot 1881 achter zich kon laten. Glazoenovs eerste rijpe werken dateren uit de jaren 1880 toen hij nog als 16-jarige de eerste van zijn acht symfonieën schreef. Drie meer daarvan ontstonden in de jaren 1890, net als een tweetal balletten dat hem meer roem bezorgde dan al zijn andere composities: Raymonda uit 1897 en De jaargetijden uit 1899. Glazoenov had Belyayev als mecenas en ontmoette dankzij hem Liszt in Weimar.
In het ontstaansjaar van laatstgenoemd werk werd hij benoemd als professor aan het conservatorium in St. Petersburg, waar hij – in 1905 directeur geworden – bleef tot 1930. Aan het begin van de twintigste eeuw, om precies te zijn in 1904, schreef hij zijn bekende Vioolconcert en in 1906 zijn achtste symfonie. Daarna kwam weinig substantieels meer uit zijn pen; hij richtte zich voornamelijk op zijn academische taken en verantwoordelijkheden. Zo stemde hij steeds mooi de autoriteiten vriendelijk, zowel voor als na de revolutie. In 1932 vestigde hij zich in Parijs, waar hij vier jaar later overleed.
Toen Tschaikovsky in 1893 stierf had de directeur van de keizerlijke theaters, Vsevolozhsky, dringend behoefte aan een componist met vergelijkbare capaciteiten om de hoge standaard die was gevestigd met Tschaikovsky’s drie grote balletten te handhaven. Glazoenovs reputatie was in 1897 al redelijk groot toen hij werd uitgenodigd om een volwaardig ballet te schrijven waar de legendarische choreograaf Marius Petipa wat mee aankon. Dat werd Raymonda in 1897. Het resultaat was een dusdanig succes dat Glazoenov nog twee balletten schreef voor St. Petersburg: Les ruses de l’amour (1900) en De jaargetijden (1899) voordat hij afscheid nam van de theaterwereld.
Van dat drietal werken is De jaargetijden beslist het beste. Duidelijk klinkt de geest van Tschaikovsky nog door in het werk, maar het is veel meer dan een gemakkelijke imitatie en de vijftien korte deeltjes (waarvan er geen langer dan vier minuten duurt) sprankelen van de briljant bedachte ideeën waarop ideaal kan worden gedanst. Elk van de vier jaargetijden is levendig, maar ook luchtig gekarakteriseerd. Maar het mooist is de ‘winter’ met een prachtig thema gevolgd door vier variaties die achtereenvolgens vorst, ijs, hagel en sneeuw uitbeelden
Glazoenov was een meester van de confectie symfonie, maar hij kreeg niet zoveel en feitelijk steeds minder waardering voor zijn in wezen laatromantische inspiraties naarmate de twintigste eeuw vorderde en nieuwe meesters neerkeken op deze muziek. Met name Prokofiev en zijn oude vriend Miaskovsky keerden hem hun rug toe. Tegenwoordig is men weer wat toleranter, zodat de fraaie constructies en de dikwijls heel mooie orkestratie meer waardering ondervinden en men de oppervlakkigheid vergeet.
Van het achttal is er geen die haalt bij het laatste drietal van Tschaikovsky, maar Glazoenovs vrij robuuste creativiteit biedt in elk geval een mentaal gezonder alternatief. Dat geldt vooral voor zijn vroege symfonieën. De twee die het meest de aandacht waard zijn, zijn de warmbloedig romantische vierde en de buclosche achtste.
Glazoenovs Vioolconcert werd in 1904 geschreven voor de virtuoos Leopold Auer (een toekomstige collega aan het conservatorium in St. Petersburg). Het gaat om een romantisch showstuk in de traditie van Mendelssohn en Tschaikovsky, maar om eentje waarin het melodische materiaal van de solist dichter is gerelateerd aan de orkestrale achtergrond dan in die twee andere werken.
Het werk bestaat uit twee gedeelten die zijn gekoppeld door een cadens. Het eerste wordt beheerst door een milde, lyrische melodie met een zweem Slavische melancholie, het tweede wordt aangekondigd met een zwierig fanfareachtig motief van de trompetten dat door de solist verder met een steeds spectaculairdere technische bravoure wordt uitgewerkt. Dit is vrijwel het enige werk waarmee Glazoenov blijvend een voet aan de grond kreeg buiten Rusland, destijds vooral dankzij de inzet van Jascha Heifetz, die leerling was van Auer.
Selectieve discografie
Symfonieën nr. 4 en 7. Bambergs symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. Orfeo C 148.201A. 1983
De jaartetijden. Royal philharmonic orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 433.000-2. 1989
De jaartetijden; Vioolconcert. Oscar Shumsky met het Schots nationaal orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8596
Suite caractéristique; Le chant du destin; Deux préludes. Moskou’s symfonie orkest o.l.v. Igor Golovschin. Naxos 8.553857. 1996
Vioolconcert. Maxim Vengerov met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. Teldec 4509-90881-2. 1995
Vioolconcert. Julia Fischer met het Russisch nationaal orkest o.l.v. Yakov Kreizberg. Pentatone PTC 5186.059. 2004
Pianowerken. Stephen Coombs. Hyperion CDA 66855/6 (2 cd’s). 1995