GOLIJOV, OSVALDO (1960 - ): VEELZIJDIG ECLECTICUS
Met een Russische (Oekraïense?) vader en een Roemeense moeder belandde de Argentijns-Joodse componist Golijov vanuit Jeruzalem in Argentinië in een Rooms Katholiek milieu. En zoals Edward Said in zijn boek Reflections on exile beweerde, ontstond daardoor als vanzelf een bijzonder contrapunt der culturen.Dat zijn muziek die Werdegang in menig opzicht en op tal van manieren beïnvloede, is dus niet meer dan logisch. Zijn werk vloeit vrij logisch voort uit deze reeks achtereenvolgende ervaringen, weerspiegelt deze als in een prisma en uit zich op talloze manieren. In zijn jeugd hoorde hij Europese kamermuziek, Joodse gezangen, kletzmer melodieën en tango’s van Piazzolla. Om het spectrum nog breder te maken: hij studeerde compositie in Italië bij Donatoni en in de V.S. bij Crumb. Verder werkte hij een poosje nauw samen met het op experimenten beluste Kronos kwartet. Maar het palet werd nog verbreed met invloeden van rockmuziek en de muziek van de Roma. Kosmopolitischer kan haast niet, maar bergt wel het gevaar in zich dat de som der delen tegenvalt. Hier gelukkig niet.
Na het Kronos kwartet dat met klarinettist Krakauer de inspiratiebron was voor The dreams and prayers of Isaac the Blind komen we volop terecht in de kletzmerwereld - en het betreft een heftiger en meer visionaire confrontatie dan we gewend zijn van de meeste gangbare kletzmermuziek – was sopraan Dawn Upshaw een volgende belangrijke bron van inspiratie. Voor haar schreef hij in 1999 het verleidelijke, uitgesproken melodische lied Lúa descolorida (opvallend treurig voor C-groot!) op tekst van de negentiende eeuwse Galisische dichteres Rosalia de Castro dat later in de passiemuziek werd opgenomen, zijn drie Liederen voor sopraan en orkest (2002), de titelrol van zijn opera Ainadamar (2003) en de tiendelige liederencyclus Ayre (2004) met begeleiding van fluit, klarinet, hoorn, altviool, cello, contrabas, harp, hyperaccordeon, gitaar en slagwerk. Hier komen herinneringen aan Berio (Folk songs) boven
Met dit werk belanden we in de Spaanse, meer specifiek Andalusische Middeleeuwse wereld met zijn mengeling van Christelijke, Arabische en Joodse invloeden. Volgens de componist is de muziek hier afgeleid van objets trouvées zoals een Sefardisch wiegenliedje of een Christelijk-Arabische Paashymne. Zeer geschakeerde, zeer geëmotioneerde muziek vol uitersten met elementen minimalisme, filmmuziek, musique concrète, volksmuziek en elektronische bijdragen. Haast een duizelingwekkend chaotisch avontuur.
Nog even terug naar kletzmermuziek, ditmaal naar de N. Amerikaanse, bewaard in het Milken archief daar. In Rocketekya lijkt de klarinet nauwer verbonden met de Catskills dan met de Karpathiërs en wordt deze nadrukkelijk nog verder gedrukt richting postmodernisme met Latijns-Amerikaanse ritmen en rockesthetiek zoals de titel suggereert.
Het koorwerk Oceana (1996) loopt met zijn mengeling van stijlen al vooruit op de Markuspasie. De solopartij werd special geschreven voor de beroemde gepassioneerde Braziliaanse jazzzangeres Luciana Souza. Het kooraandeel is eveneens bij toerbeurt gepassioneerd kantig en elegant vrolijk. Het geheel herinnert merkwaardig genoeg enigszins aan Philip Glass.
Omdat het werk verstild eindigt, vormt het een mooie overgang naar Tenebrae (2002), een klagend stuk voor strijkkwartet waarin door de tranen heen soms een glimlach waarneembaar is. Met zijn langzame melodie met soms trillende begeleiding wekt het stuk herinneringen aan de vroege meesters uit de Renaissance. Behalve geestelijke elementen treffen we ook wereldse aan: exotische toonladders, angstige hartkloppingen, flakkerend vuur. Al met al een troostrijke ervaring.
De 3 Liederen stammen uit diverse bronnen; ‘De nacht van de vliegende paarden’ is een bewerking van Golilovs muziek voor de film The man who cried van Sally Potter, een soort wiegenlied waarvan het begin enigszins herinnert aan ‘Je crois entendre encore’ van Bizet (een aria die in de film voorkomt). Het slot is geïnspireerd op zigeunermuziek van de Balkan.Als tweede lied komt opnieuw ‘Lua descolorida’ voor. Het derde lied, ‘How slow the wind’ is op tekst van Emily Dickinson en is vervuld van Mahleriaans leed. Upshaw zingt deze liederen onverbeterlijk.
Oude Christelijke boodschappen worden sinds een aantal jaren opnieuw verpakt in het medium muziek. Interessant is vooral wanneer ze vanuit verschillende theologische tradities, verschillende culturen aan de orde worden gesteld. Golijovs Markuspassie volgt daarop onder andere Pärts Johannespassie, Goebaidoelina’s Johannespassie, Tan Dun’s Mattheuspassie, Rihms Passions-Stücke nach Lukas en Tsoupaki's Lucas passie.
Directe aanleiding tot het werk gaf Helmut Rilling die het bestelde om de viering in van Bachs tweehonderdvijftigste sterfdag in 2000 te vieren. Deze compositie moet ook in duidelijke samenwerking met de uitvoerenden tot stand zijn gekomen. Het kan worden ondergaan als een heel directe, diepgewortelde ervaring van mede Afrikaans-Amerikaans volksidioom.
Bij vlagen, zoals bij de vragen van de apostels over de zalving (nr. 8) of de bespotting van Christus door de soldaten (nr. 30) krijgt de muziek iets anoniems: Orff in flamencogewaad. Elders, zoals in de ‘Aria met de krekels’(nr. 9) of de ingewikkelde antifonieën van de ‘Doodstrijd’ (nr. 19) klinkt de muziek bijzonder geëngageerd.Hoogtepunten zijn de meditatieve aria’s van Judas (nr. 13) en Petrus (nr. 26), die wel enigszins buiten het passiekader vallen. De ‘Kaddish’ (nr. 34) vat alle muzikale lijnen nog eens mooi samen in een aan Britten herinnerende kalme eenvoud.
De opera Ainadamar (Fontein der tranen) op libretto van David Henry Hwang is ook een typisch stijlfusie werk dat handelt over leven en dood van de Spaanse dichter García Lorca in 1936 voor een Franco vuurpeloton in de buurt van Grenada. Die beschrijving is allerminst letterlijk, maar eerder symbolisch omdat de nadruk is gelegd op belangrijke momenten uit het leven van de dichter.
Haast meer dan elders bij deze componist passeert hier een stoet vol verwijzingen en aanduidingen daarvan. Zo rolt men als het ware van Strauss’ Zarathustra of Wagners Rheingold onverwachts in Led Zeppelins Kashmir en vervolgens in een realistische schildering van stampende paardenhoeven, naklinkende geweerschoten, klagende vrouwen en Joodse gezangen. Ook de flamenco canto jondo en de Argentijnse tango blijken hun opwachting te maken. Tot slot liet zelfs John Adams’ minimalisme met zijn herhaalde cellen en frasen sporen na.
Gek genoeg werkt deze mix van een dodendans tussen flamenco, rock, kletzmer en diverse andere genres al zal hij niet in ieders smaak vallen. Net als Bernsteins Mass ademt het werk tegelijk een emotioneel geladen aanklacht en een bewonderende jubel. De titelrol van Lorca is opvallend genoeg toegewezen aan een mezzo. De vertolking is bevlogen en maakt een zeer toegewijde indruk.
De EMI cd ontbrak helaas op het appèl zodat daar niets naders over te melden is.
Discografie
The dreams and prayers of Isaac the Blind. David Krakauer met het Kronos kwartet. Nonesuch 7559-79504-2. 1996
The dreams and prayers of Isaac the Blind; Last round; Lullaby and Doina; Yiddisbbuk. Todd Palmer Mark Dresser, Tara Helen O’Connor met het St. Lawrence kwartet. EMI 557.356-2.
Rocketekya. David Krakauer, Alicia Svigals, Martha Mooke, Pablo Aslan. Naxos 8.559403.
Oceana; Tenebrae; 3 Liederen. Luciana Souza, Dawn Upshaw, Elizabeth Remy Johnson, Kronos kwartet, Gwinnet Young koor, e.a. met het Atlanta symfonie koor en –orkest o.l.v. Robert Spano. DG 477.6426 (61’). 2006
Ayre. Dawn Upshaw met de Andalucian Dogs. DG 477.5414. 2004
Lúa descolorida. Dawn Upshaw en Gilbert Kalish. Nonesuch 7559-79812-2
Pasión según San Marcos. Luciana Souza, Samia Ibrahim, Reynaldo González Fernández, Schola cantorum Caracas, Albert Grau cantoría, La passion orkest o.l.v. Maria Guinand. Hännsler 98.404. 2001
Ainadamar. Dawn Upshaw, Kelly O’Connor, Jessica Rivera, Jesús Montoya, Eduardo Chama e.a. met het Atlanta symfonie orkest en –koor o.l.v. Robert Spano. DG 477.6165 (79’50”). 2006