Componisten portretten

GOUNOD

 

GOUNOD, CHARLES FRANÇOIS (1818 – 1893): NADRUK OP FAUST

 

 

 

Gedurende de eerste zeventig jaar van de negentiende eeuw vormde Parijs het centrum van de muzikale romantiek, maar die situatie was meer het gevolg van de stad om buitenlands talent aan te trekken – Chopin, Liszt, Meyerbeer, Offenbach - dan van een erkenning van eigen talent. De miskenning van Berlioz is daarvan een fraai voorbeeld. Tussen 1852 en 1870 werden slechts vijf nieuwe eigen Franse werken aan het repertoire van de Parijse opera toegevoegd en vooral dankzij het Théâtre lyrique kwamen die Franse werken aan bod in de Franse hoofdstad.

 

Charles François Gounod was de eerste componist uit eigen kweek die de heersende trend doorbrak. Hoewel hij veel verschuldigd was aan de Duitse muziek (hij was vooral een groot bewonderaar van Beethovens late strijkkwartetten) was hij de meest representatieve Franse componist uit het midden van de negentiende eeuw en was hij degene die het lukte om de Franse opera te bevrijden van de gigantische spektakelstukken van Meyerbeer die toen duidelijk de populairste Franse operacomponist was.

 

Gounods eerste pogingen op operagebied waren verre van succesvol; het waren Gluckpastiches met zwakke libretti en  povere teksten. Het duurde tot 1859 voordat hij op een gegeven stuitte dat hem werkelijk tot iets groots inspireerde: Goethes Faust. Zeer religieus – men denke aan zijn beroemde ‘Ave Maria’, het lied op basis van een brokje Wohltemperiertes Klavier van Bach - maar ook met een zwak voor vrouwen concentreerde hij zich op die aspecten van het stuk; de aspecten die hem het meest aanspraken en die dienovereenkomstige gevoelens bij hem wekten. Met zijn librettisten Barbier en Carré ploos hij in 1859 Faust uit elkaar om zo de nadruk te kunnen leggen op de liefdesgeschiedenis van Faust en Margarethe en zich nauwelijks te bekommeren om Goethes feitelijke metafysische consideraties. Mede daarom noemt men in Duitsland het werk ook Margarethe.

 

Maar ook al vormt het werk slechts een zwakke afspiegeling van Goethes intenties, de opera is wel een geïnspireerd mengsel van melodische inventiviteit, religieuze plechtigheid en een levendige karaktertekening. Het gaf andere Franse componisten een nieuw richtinggevoel en een nieuw identiteitsbesef. Geen wonder dat het de succesvolste Franse opera aller tijden werd. Al in 1863 beklaagde een buitenlandse criticus zich: “Faust, Faust, Faust, niets dan Faust. Faust op zaterdag, woensdag en donderdag, met vanavond een reprise en vervolgens tot nader aankondiging iedere avond”. Het succes was trouwens internationaal, want deze opera is in meer dan vijftig landen opgevoerd en in meer dan vijfentwintig talen vertaald.

 

Surfend op de succesvolle Faustgolf schreef Gounod onder meer Philémon et Baucis (1860), La colombe (1860) en de vijfakter La reine de Saba (1862), maar laatstgenoemd werk leverde hem beschuldigingen op dat hij te Wagneriaans werd. En dat was een kardinale fout in het toenmalige Parijs. De bewuste opera was een flop en ook de daarna ten tonele gebrachte Mireille werd bij de eerste opvoering in 1864 slecht ontvangen. Het begon erop te lijken dat Gounod nooit meer het succes van Faust kon evenaren, maar in 1867 werd zijn reputatie gered door Shakespeare, meer in het bijzonder door diens Roméo et Juliette. Dat stuk was weer een groot succes in het Théâtre lyrique dat haast wanhopig op nieuw kritisch prestige wachtte en dat hiermee een stoot in de goede richting kreeg.

 

Zoals al opgemerkt is Gounods Faust slechts een verre neef van die van Goethe, maar het libretto bezit een directheid en een pretentieloosheid die volmaakt geschikt zijn voor het operatoneel. Bovendien zit de partituur zo vol makkelijke ‘meezingers’ dat deze konden worden benut voor allerlei instrumentale transcripties, fantasieën en variaties. Meer dan in welke opera dan ook en nog los van de verplichte balletmuziek die in concertprogramma’s een eigen leven ging leiden. Vooral de tenorpartij is dankbaar met ‘Salut! Demeure chaste et pure’ uit de derde akte als prachtvoorbeeld van  Gounods lyrische stijl. Ook de duetten uit de eerste akte voor en Mephistofeles en in de derde en vijfde akte voor Faust en Marguerite zijn heel treffend. Kort geformuleerd: Fausts schijnbaar eindeloze stroom aan meezingbare melodieën maakt dit werk tot een van de genietbaarste opera’s ooit.

 

Behalve dat overbekende Ave Maria schreef Gounod ook nog talloze andere liederen en ook op orkestraal terrein liet hij zich niet onbetuigd met een tweetal symfonieën en de eerder kamermuzikale Petite symphonie uit 1885, een werk voor elk twee fluiten, hobo’s, klarinetten, fagotten en hoorns. De Marche funèbre d’une marionette, oorspronkelijk een pianowerk uit 1872 dat in 1879 werd georkestreerd kan bogen op enige populariteit.

 

 

 

Selectieve discografie

 

De 2 symfonieën. St. John’s Smith Square orkest o.l.v. John Lubbock. ASV CDDCA 981. 1993

 

Petite symphonie. Hallé orkest o.l.v. John Barbirolli. EMI 574.730-2. 1969

 

Liederen. Felicity Lott, Ann Murray, Anthony Rolfe Johnson en Graham Johnson. Hyperion CDA 66801/2. 1993

 

Faust. Jerry Hadley, Cecilia Gasdia, Samuel Ramey, Alexander Agache, Susanne Mentzer, Brigitte Fassbänder, Philippe Fourcade met koor en orkest van de Welsh Opera o.l.v. Carlo Rizzi. Teldec 4509-90872-2 (3 cd’s). 1993

 

Faust. Richard Leech, Cheryl Studer, José van Dam, Thomas Hampson, Martine Mahé, Nadine Denize, Marc Barrard met het ensemble van het Capitole theater Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 556.224-2 (3 cd’s). 1991

 

Roméo et Juliette. Roberto Alagna, Angela Gheorghiu, Daniel Galvez Vallejo, José van Dam, Simon Keenlyside met het ensemble van het Capitole theater Toulouse o.l.v. Michel Plasson EMI 556.123-2 (3 cd’s). 1995

 

Roméo et Juliette. Placido Domingo, Ruth Ann Swenson, Alastair Miles, Kurt Ollmann, Susan Graham, Alain Vernhes, Sarah Walker, met het koor van de Beierse omroep en het omroeporkest München o.l.v. Leonard Slatkin. RCA 09026-68440-2 (2 cd’s). 1995