GRAINGER, PERCY (1882 – 1961): AUSTRALISCHE EXCENTRIEKELING
Percy Grainger was een van de merkwaardigste figuren uit het twintigste eeuwse muziekleven, iemand wiens excentriciteit zowel in zijn leven als in zijn muziek grensde aan waanzinnigheid. Hij bezat een enorme energie en een rusteloze, onderzoekende geest, hij produceerde composities waarin vaak van erg vreemde instrumentale combinaties en onconventionele muzikale vormen gebruik werd gemaakt.
Maar het bekendst werd hij door een handjevol vrolijke volkslied arrangementen als de English country dances en Molly on the shore. Wie dieper in zijn oeuvre duikt, zal veel ontdekken dat een duister en haast verontrustend is, maar vrijwel niets dat vergelijkbaar is met het werk van andere fin de siècle tijdgenoot componisten. Alleen de muziek van Charles Ives verraadt eenzelfde ongemakkelijke spanning tussen de wens om zowel experimenteel als makkelijk begrijpelijk te zijn.
Graingers beginjaren moeten heel triest zijn geweest. Hij werd als enig kind geboren in Melbourne als zoon van een dronken architect en een dominante moeder die hem vaak sloeg en hem indoctrineerde met ideeën over raszuiverheid. In 1895 gingen moeder en zoon naar Frankfurt om daar zijn pianotalenten verder te ontwikkelen. Onder het toeziend oog van een geïnspireerde amateur musicus, Karl Klimsch, begon hij daar te componeren. Zijn eigen inspiratie ontleende hij aan het volkslied. Door zijn zieke moeder gedwongen om een loopbaan als concertpianist te beginnen, toog hij in 1901 naar Londen. Als hij niet moest optreden of zich daarvoor moest voorbereiden, verzamelde hij volksliedjes en vestigde hij nuttige, belangrijke vriendschappen, onder andere met Grieg aan wie hij zijn Engelse volkslied arrangementen opdroeg en met Delius die hem aanmoedigde om zijn werken te laten uitvoeren.
Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog weken Grainger en zijn moeder uit naar de Verenigde Staten waar hij tegen het eind van die oorlog het staatsburgerschap verwierf. De zelfmoord van zijn moeder vier jaar later was tegelijk traumatisch en bevrijdend. In 1926 trouwde hij met de van afkomst Zweedse Ella Ström. Het huwelijk werd voltrokken voor een publiek van 20.000 mensen aan het eind van een optreden in de Hollywood Bowl waar het speciaal voor die gelegenheid geschreven koorwerk To a Nordic princess was uitgevoerd.
In de daarop volgende jaren wisselde de belangstelling van Grainger vrij extreem. In het bijzonder bewonderde hij Duke Ellington die hij met zijn band uitnodigde om een van zijn lezingen in de New Yorkse universiteit op te luisteren. Maar hij ging ook zijn zelf ontworpen ‘free music machines’ bouwen. Merkwaardige contrapties waarmee hij wilde proberen om een ritmeloze muziek met een groot bereik aan toonhoogten te realiseren. Maar intussen werd hij door de meesten al niet meer serieus genomen en bij zijn dood werd hij beschouwd als een heel marginale randfiguur in de muziekwereld, ook al was en bleef iemand als Benjamin Britten enthousiast. Op het gebied van de muziekconserven is de Grainger Edition van Chandos een uitkomst om zijn werk beter te leren kennen.
Grainger vermeed conventionele vormen en gaf op orkestraal gebied de voorkeur aan miniaturen die hij soms in suites bundelde. Omdat hij geen onderscheid wilde maken tussen ‘lichte’ en ‘zware’ muziek combineerde hij zonder gewetenswroeging rijp en groen. Zo zijn de eerste twee delen van In a nutshell (1916) typisch spiritueel en vlot. Melodieuze mopjes die vroeger door de bekende slagersjongen hadden kunnen worden gefloten. Dan volgt een pastiche music-hall melodietje dat op zijn beurt wordt gevolgd door een bijzondere ‘Pastoral’, een natuurschets in de geest van Delius die echter somber eindigt.
In datzelfde jaar schreef Grainger een van zijn langste en merkwaardigste stukken: The warriors. Het was oorspronkelijk bedoeld voor de Ballets russes maar werd door dat beroemde gezelschap nooit uitgevoerd. Het is een wild, gepassioneerd werk waarin ongelijksoortige stijlen een onderlinge strijd lijken aan te gaan. Het werk is voor groot orkest met veel slagwerk en drie piano’s en het is in de verte verwant met Stravinsky’s Les noces en logisch met Holsts Planets.
Ondanks zijn internationale reputatie als concertpianist had Grainger een hekel aan het instrument: “Ik beschouw het als een affront om een melodieus gevormd idee te vernietigen door het toe te vertrouwen aan de beperkingen van een kist vol hamertjes en snaren”. Maar hij ‘diende’ volgens eigen zeggen ‘wel een reeks werken op’ voor die piano. De meeste daarvan waren echter wel arrangementen van eigen en andermans composities. Alle zijn wel voorzien van gedetailleerde aanwijzingen in treffend Angelsaksisch Engels omdat hij de muziektaal wilde ‘bevrijden’ van Latijnse en Griekse ‘onzuiverheden’. Dus komen termen als ‘louden hugely’, ‘heavily but clingingly’ en ‘harped all the way’ voor.
Veel van die pianostukken zijn heel moeilijk uitvoerbaar, ondanks hun onbekommerde karakter. Vaak zijn traditionele dansvormen gecombineerd met ingewikkeld contrapunt. Handel in the Strand mengt Händeliaanse levendigheid met de zwier van een muzikale komedie; In Dahomey is Graingers enorm virtuoze eerbetoon aan de zwarte Amerikaanse muziek, Harvest hymn is overpeinzend van aard en Colonial song een fraai sentimenteel hommage aan Australië.
Graingers passie voor het volkslied wordt het beste weerspiegeld in de verbeeldingsvolle arrangementen die hij daarvan maakte. Het was alsof hij met spitsvondige harmonieën en levendige orkestrale kleuren niet alleen probeerde het wezen, de stemming van zo’n liedje te treffen, maar ook de gevoelens van de oorspronkelijke vertolker trachtte te typeren. In Brigg fair is zo een enkele tenor te horen tegen een rustige, maar fervente koorachtergrond. In The lost lady wordt een heftige unisono melodielijn van het vrouwenkoor gecontrasteerd met fel geaccentueerde orkestpartij. Haast het mooist is echter het zeemansliedje Shallow brown waarin een wanhopige vrouw klaagt over het verlies van haar beminde. Haar woorden vinden een echo bij een onpartijdig koor tegen een achtergrond van furieus te keer gaande gitaren, mandolines en ukeleles.
Selectieve discografie
The warriors. Monteverdi koor en Philharmonia orkest o.l.v. John Eliot Gardiner. DG 445.860-2.
In a nutshell; The warriors; Country gardens; A Lincolnshire posy. Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 556.412-2.
Green bushes; Lord Maxwell’s goodnight; Hill song nr. 2; The merry king; Eastern intermezzo; Colonial song; Spoon river; The power of Rome and the Christian heart; The immovable Do; Country Derry air; Ye banks and braes o Donnie Doon; English dance nr. 1. Paul Janes met het Philharmonia orkest o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 9839.
Pianowerken. Marc-André Hamelin. Hyperion CDA 66884-2.
Liederen. Della Jones, Penelope Thwaites, Mark Padmore, Stephen Varcoe, George Black en John Lavender. Chandos CHAN 9730.
I’m seventeen come Sunday; Brigg fair; Love verses from ‘The song of Solomon’; The merry wedding; Shallow brown; Father and daughter; My dark-haired maid; ‘Mo Nighean Du’; The bride’s tragedy; Irish tune from County Derry; Scotch Strathspey and reel; The lost lady found; The three ravens; Danny Deever; Tribute to Foster. Monteverdi koor en English country gardiner orkest o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 446.657-2.
Salute to Percy Grainger. Peter Pears, John Shirley-Quirk, de Ambrosian singers, de Linden singers en het Engels kamerorkest o.l.v. Benjamin Britten en Steuart Bedford. Decca 425.159-2.