Fonografie Muziek

ZELFREFLECTIE EN DRIJFVEREN

ZELFREFLECTIE EN DRIJFVEREN

 

In Aldous Huxley’s Antic Hay (1923) is kort sprake van de vader van hoofdfiguur Theodore Gumbril. Gumbril sr.  is een mislukt architect die ooit ter wille van de degelijkheid huizen zonder vensters ontwierp waarmee hij hoogstens in een tropische woestijn succes had kunnen hebben. Onnut en werkloos besteedde hij zijn tijd aan het inspreken van gesproken brieven op een – vermoedelijk Webster – draadrecorder, een destijds geavanceerd dicteerapparaat. ‘Brieven’ die nooit werden verzonden dus waarvan de inhoud ook door niemand voor kennisgeving werd aangenomen. Lat staan dat ze ooit werden beantwoord.

Bij vlagen voel ik me verwant met Gumbril sr. Niet omdat ik gesjeesd architect zou zijn – hooguit een gemankeerde muziekjournalist – maar omdat mijn artikelen, discografieën en recensies weliswaar ook modern als e-mail worden verzonden, maar meestal als verder niet of nauwelijks waargenomen brokjes informatie in een groot elektronisch zwart gat lijken te verdwijnen. Journalistiek als vrij zin- en nutteloze, aardig wat geld kostende hobby.

De tijden zijn veranderd, kan dus wel clichématig worden vastgesteld. De jaren als hoofdredacteur van maandblad Disk, als successievelijk ‘grammofoon’- en muziekmedewerker van Elsevier, met een goed toegerust redactiesecretariaat voor spt en graafdiensten plus materiaalverwerking, met redelijke budgetten en honorering en als free lancer voor diverse muziek- en HiFi bladen. Het regelmatige contact met andere medewerkers, met de muziek- en audioappartuur industrie zorgde voor een snelle, redelijk volledige uitwisseling van informatie, nuttige gegevens, kortom voor levenwekkende kruisbestuiving. Natuurlijk was ook sprake van conflicten omdat het toen staand beleid was om heel kritisch, maar met goede argumenten te oordelen over de producten van de toen nog zo geheten industry of human happiness.

Dat is intussen jaren geleden, het maandblad bestaat al lang niet meer, er zijn elders heel veel vaak voortreffelijker opvolgers aangetreden, maar de relaties zijn ook verkild, verhard, zakelijker geworden, mee als gevolg van het feit dat het steeds slechter gaat in die muziekindustrie en dat daar managers heersen die ijsschots springend tussen bedrijven wisselen, maar alle één ding gemeen lijken te hebben: zg. klassieke muziek kennen ze nauwelijks, interesseert ze ook niet.

Contacten met musici, met pr mensen, met de industrie, met het concertleven zijn weggevallen; ook vaak interessant lezerscontact is er niet of nauwelijks. Deels eigen schuld omdat ik weiger m’n (e-mail- en huis) adres prijs te geven. Een filter, bedoeld als bescherming tegen querulanten en zeurpieten. Een deels vrijwillig verkozen werken vanuit een ivoren toren dat behalve voor autisten eigenlijk niemands ideaal kan zijn

Waarom dan toch de website www.audio-muziek.nl als uitlaatklep voor wat summiere opiniërende stukjesschrijverij? Om te beginnen is mijn muziekliefde nog niet gedoofd, houdt ik via intensief concertbezoek voeling met levende muziek en blijf beheerst door een enorme nieuwsgierigheid (restanten beroepsdeformatie?) naar nieuwe musici, trends, uitgaven, ontwikkelingen.

Verschil met vroeger is alleen dat ik toen als een spin midden in het informatie- en materiaalvoorzieningsweb zat en thans als niet meer dan geïnteresseerde concertganger en op bescheiden schaal cd/dvd-v consumerende privé persoon een marginale rol speel. Van een nuttige informatiestroom, van automatische materiaalvoorziening is om begrijpelijke, deels terechte redenen al lang geen sprake meer.

Een bescheiden aankoopbeleid, snuffelen in tijdschriften en kranten zijn in de plaats gekomen van een destijds vrij volledige voorzieningen op dit gebied. Ik heb geen idee of de internetsurfer die doelbewust of toevallig op deze website belandt eigenlijk wel beseft met wat voor korte riempjes we met z’n drieën roeien. Vrijwel zonder enigerlei hulp, laat staan steun (sponsoring, advertenties, recensie exemplaren)op onszelf teruggeworpen. Louter gemotiveerd door het feit dat het nog altijd een mooie uitdaging is om over muziek te schrijven, dat het haast een missie is om vanuit langjarige ervaring andere muziekliefhebbers te animeren, op interessant moois te wijzen, ook te waarschuwen tegen hypes en minder geslaagde uitingen.

Deels puttend uit een aardig gevuld archief en uit een voorhanden cd verzameling die nog mondjesmaat wordt uitgebreid. Geen reden om te klagen of moeilijk over te doen, maar wel eentje om bij die surfer begrip te wekken voor de beperkingen die gelden voor dit werk voor een internetsite: ik doe het (meestal) graag, maar het kost me wel door allerlei zoektochten investering aan tijd, energie en – ja – dus ook aan geld voor de aanschaf van materiaal, om van de ‘bureaukosten’ maar te zwijgen.

Deze wat primitieve werkwijze brengt allerlei beperkingen met zich mee. Zo is het onmogelijk een redelijk, met een goed oordeel onderbouwd beeld te geven van wat zoal op de markt komt. Het blijft hapsnap werk, waarbij het logisch is dat àls er dan al schijfjes moeten worden gekocht, de verwachte minkukels buiten schot blijven. Jammer dat tegen die laatste categorie niet kan worden gewaarschuwd, maar het is altijd nog te verkiezen boven wat de broodschrijvers in een blad als Klassieke Zaken doen: rijp en groen bejubelen.

Deze vaststelling kan ook meteen dienen als reden waarom het aantal besprekingen, discografieën – hoewel nog steeds aangevuld – beperkt is en waarom al die discografieën niet continu met nieuwe uitgaven en beoordelingen daarvan of zelfs slechts met nieuwe nummers van heruitgaven kunnen worden geactualiseerd: een onmogelijke opgave voor een Gumbrilkloon in de polder. Daarom liever niet schieten op de recensent. Hij doet z’n best, maar begint het zonder stimulansen en middelen van buiten langzamerhand – 1 januari a.s. zou ik het vijftigjarig jubileum als recensent stilletjes kunnen vieren – welletjes.                                                               J. de K.