Fonografie Muziek

ZELFREFLECTIE

ZELFREFLECTIE

 

Medio november 2009 werd in De Volkskrant een korte polemiek gevoerd tussen een acteur en een toneelcriticus en niet tussen een musicus en een muziekcriticus over de rol van zo’n criticus. De toneelspeler vond kort gezegd dat de criticus zich er in zijn stukjes wel erg gemakkelijk en snel plus vaak onredelijk van af maakte, terwijl de acteur dagen moet zwoegen om zijn rol enigszins goed te kunnen spelen.

Dat roept weer eens de vraag naar de rol van de criticus op. Vormt hij een filter voor het publiek of is het hopeloos ouderwets omdat professioneel kijken en luisteren onbeduidend is geworden door de mond-op-mond-reclame-nieuwe-stijl die internet en social networking heet.

“Morgen de krant bellen. Ik stop. Ik ga naar Bali. Naar Chili. Tivoli desnoods. Geen kritieken meer, want alleen nog maar kritiek. Geen lof meer want er valt niets te prijzen. Geen stijlbloempjes meer, want parels voor de zwijnen.”

Dat zegt de heer Liefhebber, toneelcriticus van beroep en tamelijk overspannen. Hij is de hoofdfiguur in het toneelstuk Liefhebber in een toneelstuk van Gerardjan Rijnders. Een satire over theaterkritiek, Waarin ook de theatermakers zelf, de acteurs, ervan langs krijgen.

Rijnders schreef zijn stuk in 1992, maar het fenomeen van de uitgebluste kunstkritiek is kennelijk van alle tijden. “Critici huilen en zweten niet” schreef acteur/schrijver Rik Launspach 14 november. Hij wilde een paar dingen tegelijk kwijt: dat critici het zich doorgaans erg gemakkelijk maken door snel, snel een stukje te schrijven of iets door de microfoon te roepen. Verder dat het vreemd is dat in de kunst het principe van hoor en wederhoor niet wordt toegepast. En dat critici niet te lang moeten doorgaan, omdat ze anders aan metaalmoeheid gaan lijden, lees verzuurd raken.

Kan zijn. Maar het laatste geldt voor menige beroepsgroep. Een acteur die onder de verzuchting ‘waar doe ik het eigenlijk voor’ op weg gaat naar de Stadgehoorzaal in Kampen om daar voor de zoveelste keer dan suffe blijspel te spelen, moet liefst snel wat anders gaan doen. De leraar die voor de vierentwintigste keer aan de behandeling van de Gouden Eeuw begint en zich afvraagt waarom in godsnaam, moet in zijn volkstuintje rozen gaan kweken.

En een beroepscriticus die vloekend voor de twaalfde keer door weer en wind naar De kersentuin gaat, moet zijn hoofdredacteur om overplaatsing vragen.

Wat is de positie van de gespecialiseerde muziekconserven criticus in deze eeuwige discussie? Hij heeft het voordeel rustig thuis te kunnen luisteren (en kijken). Hij kan het materiaal ongeacht zijn stemming en vermoeidheid bij herhaling beluisteren, hij heeft als hij zijn werk serieus doet vergelijkingsmateriaal, misschien wel een zijns inziens gouden standaard bij de hand. Wat mijzelf aangaat komen daar een flinke dosis ervaring, onverminderde gretigheid (frisheid) en een open geest bij. En onvermijdelijk een portie smaak, waarover inderdaad te discussiëren valt. Maar van uitgesproken sym- en antipathieën is geen sprake.

Dit als aanvulling op eerdere bijdragen over het thema kritiek in deze rubriek.