ZEMLINSKY: LYRISCHE SYMFONIE
Het lot van Alexander von Zemlinsky heeft een tragisch aspect. Als componist en zwager van Schönberg bleef hij zonder eigen schuld tamelijk gespeend van succes. In hoeverre dat te maken heeft met het feit dat de eclectischer Zemlinsky afwijzend stond tegenover de muzikale vernieuwingen die Schönberg successievelijk doorvoerde valt moeilijk achteraf te bepalen. Zemlinsky leerde de toen nog cellospelende Schönberg kennen in het (net als de grammofoon in het sanatorium uit Thomas Manns Zauberberg en de sacd’s producerende opvolgers van Philips in Baarn) ‘Polyhymnia’ orkest. Meer succes had Zemlinksky als dirigent – totdat de Nazi’s aan de macht kwamen. In 1942 gestorven had hij geen kans meer op rehabilitatie.
Rabindranath Tagore schreef de gedichten die Zemlinsky uitkoos voor zijn belangrijkste compositie, de Lyrische Sinfonie of, vollediger: Lyrische Sinfonie in sieben Gesängen für Sopran, Bariton und Orchester op. 18. Het werk heeft intussen zijn plaats gevonden tussen twee geheel verschillend opgezette, doch verwant klinkende werken: enerzijds Mahlers Lied von der Erde, anderzijds Bergs Lyrische Suite. Zemlinsky’s muziek geldt als een typisch fin de siècle product, als een klagend afscheid van de 19e eeuw, hier in de vorm van een reeks symbolistische orkestliederen met een omvangrijk laatromantisch orkest.
Ooit waren tenminste zes opnamen van deze compositie in omloop, intussen lijkt dat aantal drastisch te zijn uitgedund. Wie nog de hand ken leggen op de in 1981 door Julia Varady, Dietrich Fischer-Dieskau en Lorin Maazel in Berlijn gemaakte opname (DG 419.261-2) of op de in 1994 gemaakte dito met Alessandra Marc en Hakan Hagegard met het Concertgebouworkest onder Chailly (Decca 443.569-2) is goed af. Anders is de versie met Deborah Voigt, Bryn Terfel en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli (DG 449.179-2) een fraai alternatief.
Wie door deze kennismaking met Zemlinsky de smaak te pakken heeft gekregen, moet beslist ook zijn Symfonie in Bes en Psalm 23 (Decca 421.644-2) en zijn Die Seejungfrau met Psalm 13 (Decca 417.450-2) alles door Chailly proberen om zich vervolgens te wagen aan de lichtelijk schokkende Florentinische Tragödie op tekst van Oscar Wilde, handelend over een geraffineerd uitgewerkte driehoeksrelatie met dubbele bodems uit de Renaissance. Van deze opera gaf opnieuw Chailly de mooiste verklanking (Decca 455.112-2), op enige afstand gevolgd door Gerd Albrecht (Schwann 314012 of 116125).
Last but not least zijn daar om tot bedaren te komen bijvoorbeeld nog de vier strijkkwartetten door het Schönberg kwartet (Schwann 310118) en het Artis kwartet (Nimbus NI 5563 en 5604).