Redactioneeltjes

LOSSE GEDACHTEN OP EEN DRUILERIGE DAG

Losse gedachten op een miezerige zondagmiddag 

In feite is dit een antwoord op de vraag van een kennis die me vroeg of ik de laatste tijd nog wat bijzonders op muziekgebied had meegemaakt. Een privékwestie, niet voor publicatie bedoeld, maar misschien toch de moeite voor meer geïnteresseerden. Dus ‘gooi ik het maar op internet’. 

Een van de eerste fascinaties begon in april omringd door tv en dvd documentaires (vooral die van Dornhelm op DG en in mindere mate die van Wübbolt op ArtHaus) rond de 100-jarige Karajan; die werkte lang na. Waarom? Omdat het wat je ook over hem denkt een fascinerende kunstenaar was die het niet verdiende zo verguisd te worden, die veel heeft gedaan om klassieke muziek voor een breed publiek toegankelijk maken en best aan nieuwe evaluatie toe is. Omdat ik hem urenlang van heel nabij heb meegemaakt en – heel  hautain – omdat zijn grote carrière ongeveer samenvalt met die minuscule van mij, de krabbelaar, de Beckmesser in de marge van de schoolkrant in 1947 tot mijn emeritaat in 1996.

Mij trof bijvoorbeeld – klein detail – in een van die portretten een evaluatie van de geweldige mezzo Christa Ludwig, schat van een vrouw die ik ook ooit interviewde; ze zei dat Karajan geen intellectueel was. Alsof dirigeren van het volledige ijzeren repertoire en Wagners complete Ring geen intellectuele prestatie is. De man moet een onbegrensd visueel en auditief geheugen hebben gehad.

In het interview dat hij met Birgitta en mij had in 1981 ging het onder meer over zijn eerste jaren in Ulm met een klein schertsorkestje met derde garnituur musici; er werd verwacht dat hij het grote romantische operarepertoire ook even zou doen. Tegen ons zei hij: “Ik probeerde zo goed mogelijk te realiseren wat ik als ideaal in mijn hoofd hoorde.”

Toen ik er in 1959 in Luzern bij zat toen hij met het Engelse Philharmonia orkest, zeker toen een van beste Engelse orkesten, de 3 kwartier durende Strauss’ Don Quixote repeteerde, was ik verbaasd dat hij zonder partituur op de lessenaar precies op de maat nauwkeurig wist waar hij was, met op- en afstreken, accenten et al. Misschien was ik als betrekkelijk jong broekie wat snel onder de indruk.

In 1981 tijdens de lange muzikale intermezzi rond dat interview geurde hetzelfde met Bruckner VII in Berlijn. Weer geen partituur te zien. Zijn eigen orkest had het werk al x maal met hem gespeeld, niettemin werd de zaak weer van voren af aan opgebouwd en je hoorde hoe de muziek geleidelijk groeide, meer contour, meer differentiatie, meer kleur en glans kreeg. Daarom: geen kleinering van zo’n prestatie. Of je het steeds met Karajans opvattingen eens bent, is dan vers twee. 

Ik herinner me de wat smalende opmerking van Fred Pot uit het Concertgebouworkest toen daar zo’n Japans springertje als gastdirigent langskwam: “Hij dirigeert aardig uit ons hoofd”. Daarvan was dus in Berlijn allerminst sprake.  

Tweede, recent voorbeeld. De dirigent die ik momenteel misschien wel het meest bewonder, is Claudio Abbado. Ook alweer deels omdat ik hem in Wenen een aantal keren in opera en concert meemaakte, in Berlijn rond concerten, omdat ik hem een keer interviewde en daarna enige keren ontmoette. Heel toegankelijke kerel zonder poeha (contrast met Karajan was groot). Iemand die in stilte zijn honoraria niet uitgeeft aan een eigen jet en een luxe jacht op de Middellandse Zee, maar bijvoorbeeld aan een natuurpark op Sardinië dat hij een paar duizend bomen schonk.  

Eind jaren negentig bleek hij maagkanker te hebben en ik vreesde het ergste; in januari 2000 dirigeerde hij in Berlijn, vel over been, nog symbolisch genoeg Verdi’s Requiem (door EMI op cd en dvd uitgebracht). Hij onderging een operatie met maagverkleining en de afloop leek en lijkt gunstig. Maar hij moest wel kalmer aan gaan doen, gaf zijn vaste baan in Berlijn op en concentreerde zich op projecten en korte gastdirecties, deze laatste bij voorkeur nog met de Berlijners.

Older, wiser (and sadder?) wist hij bijvoorbeeld dat je Mozart niet meer zo filharmonisch als vroeger op basis van 8 contrabassen en dubbele houtblazerbezetting moest doen. Ook zijn Beethoven slankte hij af en volgde ‘gereinigde’ uitgaven (getuige die erg mooie dvd’s van TDK met de Berlijners op tournee in Italië uit 2001. Onlangs is de cyclus in pure audiovorm ook door DG uitgebracht.  Hij zette zich in voor jonge musici, deed veel met en voor het EG Jeugdorkest en het daaruit voortgekomen Europees kamerorkest, richtte daarna na het vallen van het ijzeren gordijn het Mahler kamerorkest langs dezelfde lijnen op. En een paar jaar geleden stichtte hij  met jongeren in Bologna een specifiek Mozart orkest.

De eerste vruchten daarvan – een viertal late symfonieën en de complete vioolconcerten – zijn er en ze smaken voortreffelijk en naar meer. Hooguit is het in de concerten even wennen aan de snelle tempi (bij de meeste dirigenten worden die op hogere leeftijd juist langzamer).Verder blies hij het voor het muziekfestival in Luzern bedoelde Zwitsers Festival orkest nieuw leven in. Toscanini was een der eersten die daar eind jaren dertig v.e. mee begon toen hij niet meer in Duitsland en Oostenrijk wilde optreden. Het werd tot lang na W.O. II met ad hoc leden uit Zwitserse orkesten in stand gehouden, maar kon niet meer mee op het hoogste niveau van de wereldberoemde internationale orkesten die de weken daarna in Luzern te horen waren.

Er is niets Zwitsers aan zoals vroeger, maar het bestaat uit vakantievierende, niettemin enthousiaste orkestleden uit Berlijn, de blazerkern van het Sabine Meijer blaasensemble, een paar lui uit het Europees- en Mahler kamerorkest, de leden van het Hagen kwartet, celliste Natalia Gutmann, fluitist Jacques Zoon, violiste Iris Juda en nog wat lieden die ik van vroeger ken en in de gauwigheid terugzag via uitzendingen op Arte en later ook met dvd’s (veel Mahler!) als gevolg. Kortom bewondering en respect nemen alleen maar toe. Geweldige vent! 

In dit verband heb ik verder nog gedacht aan de als moeilijk’’ bekend staande pianiste Martha Argerich, die sinds enige jaren in Lugano een kamermuziekfestival ‘met vrienden’ geeft, waarvan de resultaten worden vastgehouden op EMI cd’s. Ook bij haar krijgen jongeren en protégés alle kansen. Niet alles en iedereen is even geweldig, maar toch. ‘Live’ opnamen dragen ook altijd meer risico’s in zich. 

Quasi als vervolg op een artikel van Annet Maseland in Vrij Nederland over Vioolbabes met in eigen land aan de top Janine Jansen en de niet genoemde Liza Ferschtmann (die ik interessanter vind) bedacht ik naar aanleiding daarvan het volgende: Een paar verdiepingen onder de door hen beheerste piramidetop wemelt het ook in Nederland van de hoogbegaafde jonge musici. Het is dringen geblazen, misschien zijn er teveel zelfs om ze alle een kans te geven? Maar de ambitie om op hoog niveau te participeren ontbreekt het niet. Als ik de c.v.’s van die aanstormende twens zie, ben ik ook geneigd in bewondering Wow! te roepen. Beroemdheden van her en der bij bosjes komen als zodanig voorbij. Aan de andere kant moet je dat soms wel wat relativeren. Toen indertijd een aankomende pianist ook Robert Casadesus opvoerde en ik zei: dat kan haast niet, moest hij blozend bekennen dat hij alleen maar ooit met hem had getelefoneerd.

Anyway. De mogelijkheden en kansen voor talenten van nu zijn geweldig. Rond 1950 kwam ik tijdens mijn studie niet veel verder dan Antwerpen, internationale uitwisseling was er vrijwel niet, een beurs kreeg je alleen na tekenen van genialiteit. Naar Duitsland/Oostenrijk ging je categorisch niet, Engeland was moeilijk, Frankrijk niet zo interessant.De internationale kruisbestuiving is over en weer enorm toegenomen, de uitwisseling van docenten en studenten is een grote verworvenheid. De geïnternationaliseerde projecten van de zomersessies van het Nationaal Jeugdorkest hebben een bepaalde navelstaarderij al lang overwonnen, nodigen ook composers in residence uit en hebben een afdeling voor ‘authentieke’ uitvoeringen.

De mogelijkheden om een deel van je studie (bij voorkeur na je bachelor diploma te hebben gehaald voor je master) in het buitenland te gaan halen zijn flink vergroot. Een VSB fonds en andere instanties maken het mogelijk. Als voorbeeld m’n hobokennisje Liesbeth Allart, ex Rotterdams conservatorium, ging naar Manchester, kon daar o.a. de wereldpremière geven van een concert van de Deense composer in residence Poul Ruders, kreeg kans mee te spelen in diverse professionele enembles en het Liverpool philharmonic, vond verder het muziekonderwijs daar een stuk pittiger en effectiever dan hier.

Triest genoeg bleek het terug hier moeilijk om vastigheid te vinden. Intussen vond ze mogelijk een plaats in het Brabants orkest. Dadelijk meer over haar. Er is letterlijk en figuurlijk meer voor jonge musici van nu: er is een enorme schep aan nieuw repertoire uit de afgelopen vijftig jaar bijgekomen, terwijl ook het domein van de oude muziek is uitgebreid en verder ontsloten in nette uitgaven.

Ook bij de muziekconserven. Ik moest me vroeger behelpen met een handjevol 78t. platen en krassende mono lp’s plus gestoorde radio middengolf ontvangst, zij hebben de nieuwste media in hoogste kwaliteit en enorm toegenomen kwantiteit plus internet. Als die jongelui in het bestaande bestel nauwelijks een plaatsje krijgen, of niet gauw na hun afstuderen, proberen ze vaak dapper op eigen initiatief voor zichzelf in duovorm of in groepsverband te beginnen met op het conservatorium alleen een paar vage lessen ‘de musicus als ondernemer’ achter de rug. Zo ontstond als een van de eerste geslaagde voorbeelden indertijd Nieuw Sinfonietta met drilmeester Lev Markiz. Anderen volgden met min of meer succes ook die weg. 

Op de conservatoria ontstaan jaar na jaar nieuwe, jonge strijkkwartetten. De meeste halen het eerste lustrum niet. Repertoire te over, maar ruzie, incomptabilité d’humeurs, andere carrièreplannen/mogelijkheden, naijver, huwelijk vormen een beperking. Bovendien zijn er al zoveel en om zonder protectie, subsidie, sponsoring en netwerken op eigen kracht – zelfs met interessant nicherepertoire – een plekje op de overvolle markt buiten het vrijwel gratis koffieconcerten circuit te veroveren, is geen sinecure. 

Met een stel gelijkgezinden begon genoemde Liesbeth toch moedig aan een flexibel ensemble onder de m.i. wat onpraktische naam De Bezetting Speelt. Die club gaf en geeft in Rotterdam en Enschede in deels onbekende (liefst goedkope) zaaltjes optredens op hoog niveau. Het programma voor dit seizoen ziet er prachtig uit met concerten onder titels als Hongaars drieluik (Kodály, Bartók, Dohnanyi), Monologen (Escher, Yun, Johnson, Rushby Smith en Messiaen; Japan in Europa met Maxwell, Debussy en Takemitsu, The best of British met Britten, Clarke en Bax, Potpourri de France met Emmanuel, Roussel en Poulenc en De nostalgie van R. Escher. Kijk maar ‘ns op www.Debezettingspeelt.nl. Om te proberen jezelf zonder concertagent ‘te verkopen’, heb je natuurlijk een eigen website. 

Toevallige verdere samenloop: onlangs kreeg ik een mailtje van een andere oude bekende, altstudente Elsbeth de Jong die met pianiste Annemiek Boot een alt/pianoduo onder de naam Trio Erato (kijk maar op www.duoerato.nl) is begonnen en in Groningen en Amsterdam eerste recitals geeft onder de titel Van eigen bodem met werken van Hendrik Andriessen, Ton de Leeuw, Henriëtte Bosmans, G. von Brucken Fock en Geza Frid. Ook met hen had ik geanimeerd contact. Wat daarbij steeds opvalt, zijn het enthousiasme, de wil om wat te bereiken en het doorzettingsvermogen. Dat contact met veelbelovende jonge musici is voor mij feitelijk het zout in de levenspap. Helaas kan ik nauwelijks echt wat voor hen betekenen, maar ik leef wel intens mee. Het is veel inspirerender dan een gang naar de bejaardensoos om te gaan bingoën en klaverjassen of te zwijmelen in anekdotes over ‘de goeie ouwe tijd’.   

Dat ik vooral met vrouwelijke musici te maken krijg, is vooral omdat er gelukkig relatief sinds jaren steeds meer bijkomen. Ook een interessant fenomeen, waar ik nu even niet verder op inga. In de jaren dat ik aan het Kon. Conservatorium les gaf (1981-1997) maakte ik die gestage, verheugende opmars van de jongedames mee. 

Of intussen de huidige musicigeneratie veel beter is dan die uit 1935 of 1950 is een vraag die ik niet goed durf te beantwoorden Ze zijn ongetwijfeld breder georiënteerd maar verder….. Als ik sommige oude opnamen hoor…….? 

Of ik niet toch nog over levende muziek wil schrijven? Soms kriebelt het wel, maar nee. Ik houd me liever bij mijn leest: opgenomen muziek en laat de levende graag aan anderen over. Dag- en weekbladen kunnen dat voor een grotere lezersschare  beter uitdiepen dan ik als geïsoleerde thuiswerker met een beperkte.

Ouder worden brengt ‘de kunst van het loslaten’ met zich mee. Het beoefenen van die kunst valt me soms wel zwaar, Binnen mijn beperkte domein zijn er gelukkig ook inspiratiebronnen. Dat contact met die altiste verleidde me tot een Vergelijkende Discografie over Bartóks Altvioolconcert; een terloopse opmerking van een goede kennis uit de buurt die in een koor zingt tot een dito over Rossini’s Petite messe solennelle.

7 september 2008