MAHLER: SYMFONIE NR. 4
De hemelpoorten worden geopend en de paradijselijke pracht verblindt oog en oor. Mahlers Vierde grijpt net als zijn voorgangers nog eenmaal terug op de thematiek van Des Knaben Wunderhorn, de verzameling gedichten van Achim von Arnim en Clemens Brentano die ook ten grondslag ligt aan een groot aantal liederen van de componist. Het gaat verder om de enige symfonie van Mahler die rustig en ingetogen met solozang eindigt.
Achtergronden
Al kreeg Mahlers vierde symfonie uit zomer 1900 niet zolang nadat hij in 1897 directeur was geworden van de Weense Hofopera dan ook bij de première in Wenen in november weinig bijval – het publiek siste en de kritiek had het over ‘abschmeckender Übermusik’ en ‘innerer Verlogenheit’. Toch was dit van alle negen symfonieën van de componist het werk, tevens zijn tevens in vergelijking met nr. 1 op een haartje na de kortste symfonie - dat het snelst populair werd.
Daartoe hebben beslist de in vergelijking tot zijn eerdere symfonieën wat bescheidener eisen aan het uitvoerend apparaat bijgedragen, zeker wat de vriendelijker toon aangaat. Het raffinement waarvan de orkestratie getuigt, staat geheel in dienst van de bedoelde expressie en maakt dat er met meer onbevangenheid van kan worden genoten.
Mahlers hang naar het koddige en spookachtige blijft hier binnen de grenzen en uit zich alleen in het tweede, scherzoachtige deel met trio waarin de soloviool scordatura met een wat vale klank een toon hoger gestemd (‘wie ein Fidel’) een dodendansje (vriend Hein komt langs) speelt. Gelukkig wekt de kinderlijke protagoniste zijn medelijden en de dreigende figuur vervolgt zijn weg als een vlucht in een magische nacht tussen de sterren.
De oorsprong en de kiemcel van deze symfonie is te vinden in de letterlijk orkestlied finale ‘Wir genießen die himmlischen Freuden’ dat in 1892 in samenhang met de derde symfonie was ontstaan. Het voert terug naar een tekst uit de verzameling Des Knaben Wunderhorn van Achim von Arnim en Clemens Brentano waaruit Mahler veelvuldig putte. Het werd in 1892 voor sopraan geschreven als kindervisie op de hemel.
Het beschrijft in een soort op vrolijke wijze in de vorm van een wiegenlied het kinderlijke plezier aan de hemelse zaligheid. Het soort humor hiervan verzoent ons inderdaad met de hemel van een onbevangen kind dat tijdens een pannenkoekenfestijn liefst zelf alles zou opsmikkelen. Maar die hemel heeft ook duisterder kanten tengevolge van de schaduwen die zijn geworpen door dat andere Wunderhorn lied: ‘das irdische Leben’. Het lammetje van Johannes valt ten offer aan de slager Herodes en een grimmige Lucas slacht de os wat hoorbaar is als gebrul in de muziek. Aan het eind lijkt het kind muzikaal beschouwd te gaan slapen, waarna de contrabassen tot slot nog een grafsteen plaatsen.
Uitgaande van de stemming van dat deel componeerde Mahler de overige drie delen. Een paar maanden voor zijn dood probeerde de componist duidelijk te maken dat de eerste drie puur orkestrale delen een bepalend thematisch verband hebben met het laatste deel dat wegsterft in een getransfigureerde rust in een andere toonsoort dan waarin het begon.
Over het inhoudelijke concept daarvan liet hij ons echter bitter weinig weten. Bij dit werk leverde hij bij uitzondering geen eigen commentaar. Wel kan men hierover meer ervaren dankzij Mahlers briefwisseling met Bruno Walter.
Daaruit blijkt hoe bedrieglijk het speelde uiterlijk van het werk is. Het eerste deel zet de toon voor een onschuldige, onbezorgde verwondering die het hele werk kenmerkt. Zelfs het simpele hoofdthema uit het eerste deel dat wordt ingezet na een kille glittering van arrenslee bellen en twinkelende dwarsfluiten op de achtergrond van delicate, maar ook wel vurig melodieuze thema’s groeit uit tot een steeds complexer wordende centraal gedeelte, waarvan de climax door de componist is omschreven als een miniatuurversie van ‘de laatste troef’ uit de tweede symfonie.
Oorspronkelijk overwoog Mahler om het werk als ondertitel Humoresque mee te geven, wijzend op de rol van humor om te overleven en ‘iets hogers te bereiken, iets onbekends dat tegelijk wat inspirerends en lofwaardigs als wat angstaanjagends heeft’.
Het dansachtige, vaag sinistere tweede deel is dus met die een toon hoger gestemde viool ter wille van een rustieke sfeer.
Als een late echo op het adagio uit de derde symfonie, begint het derde en langste deel uit de vierde met variaties op een tweedelig koraalachtig thema met een hymnisch karakter dat de componist associeerde met ‘tiefer Traurigkeit und wie durch Tränen lachenden Antlitz seiner Mutter’. Ondanks de aanzienlijke intensiteit en hartstocht blijft het gevoel dat we het leven door kinderogen te zien krijgen. Een veelheid aan stemmingen passeert de revue voordat op haast adembenemende wijze de rust terugkeert en de grote coup de théâtre volgt: het orkest kondigt een hoofdmotief van de finale aan en we raken verzeild in de hemel.
De opnamen
Wie daarvoor het geduld en de tijd wil opbrengen, stuit op een ongelooflijk aantal opnamen. In de discografische lijst zijn ze op opnamedatum gerangschikt. De meeste daarvan kunnen we weer snel vergeten en overslaan. Daar gaat het om obscuurder roof-, zaal- en radio opnamen van veelal minder goed toegeruste zangeressen en orkesten. Maar het grote aantal geeft wel aan hoe populair deze symfonie sinds eind jaren zestig vorige eeuw is. Nog steeds houdt de toevloed aan nieuw materiaal stand.
Natuurlijk kan men zich meteen afvragen: hoe breng je daar in hemelsnaam een schifting in aan? Immers, met veel van de hieronder genoemde uitgaven zouden de meeste luisteraars waarschijnlijk best met een tevreden gevoel naar huis gaan, hadden ze deze in de concertzaal gehoord. In het verlengde daarvan kan iedereen natuurlijk zijn eigen sym- en antipathieën op het gebied van solisten, orkesten en dirigenten volgen bij de uiteindelijke keuze.
Maar omdat het betere nu eenmaal de vijand is van het goede en omdat alleen die betere verklankingen op termijn bestand zijn tegen voortdurende herhaling, is het goed het kaf wat van het koren te scheiden. Of alle genoemde uitgaven nog algemeen verkrijgbaar zijn, is de vraag. Er blijft gelukkig meer dan genoeg over.
Wie het alleen om de Vierde gaat, heeft ook weinig aan de ‘dikke’ integrale opnamen van de complete symfonieën.
Wat meteen opvalt, is dat de eerste opnamen niet van de beroemde eerste grote Mahlerdirigenten Bruno Walter en Willem Mengelberg komen, maar uit Japan van Hidemaro Konoye. Over de kwaliteiteit hoeven we ons nauwelijks illusies te maken. Terzijde opgemerkt: weliswaar wat verlaat verschenen verrassend veel Mahleropnamen met Japanse signatuur en vooral Japanse zangeressen voelen zich tot deze symfonie aangetrokken. Doch zelden leidde het tot bijzondere, beklijvende resultaten.
Te beginnen bij de langzamerhand historische opnamen. Wat Willem Mengelberg betreft lijkt zijn status van Mahlerautoriteit beoordeeld met de opvattingen van nu te arbitrair, te persoonlijk. Maar heel boeiend om aan te horen. Hoe anders ging Eduard van Beinum nog geen tien jaar later een stuk objectiever met de symfonie om. Van Bruno Walter zijn aardig wat opnamen beschikbaar verdient in meerdere opzichten de gerestaureerde Naxosopname uit 1945 de voorkeur. De chronologie volgend zijn vervolgens vooral de opnamen van Fritz Reiner, Willem van Otterloo en Otto Klemperer interessant en afgezien van de monoklank nog steeds geschikt voor permanent gebruik. Van Klemperer is natuurlijk de EMI studio opname het best geslaagd.
In 1966 verscheen een opname die meteen die toen eerste plaats op de ranglist innam: die van George Szell. De digitale remastering is uitstekend geslaagd; de muzikale realisatie is superieur en heel opmerkelijk. Let alleen maar eens op de mooie, uniforme rubati. “Met oprecht en serene expressie” zei de componist in een voetnoot bij die finale en “absoluut zonder parodie”. Dat is precies hoe Judith Raskin en George Szell (Sony 46535) reeds in 1966 op deze muziek reageerden. De subtiliteit en de coloristische verscheidenheid van de realisatie zijn frappant. De groteske effecten van het scherzo klinken enigszins als understatement, de duisterder ondertonen van het langzame deel zijn niet overladen met Angst en opnieuw zijn er geen wrange ondertonen in “Die himmlische Freuden”, eerder ervaart men een gevoel van warme teerheid, dat wordt versterkt door zuivere eenvoud. Feitelijk behoort deze versie in veel opzichten nog steeds in een toppositie.
Ons beperkend tot de verdere uitschieters, komen we al gauw bij Lorin Maazel en Kathleen Battle in Wenen. Ook zij reageren heel positief op dit werk. De zangeres zingt het coda op heel intieme wijze, eerder moederlijk dan kinderlijk, maar het past hier. De dirigent huldigt een verinnerlijkte opvatting en geeft toe aan een inherent bij het orkest aanwezig heel Weense stemming. Het hier tweeëntwintig en een halve minuut durende langzame deel is een hoogtepunt; het eerste deel is nogal elastisch à la Walter. Als geheel is de sfeer ook vervuld van een bijna morbide aandoende nostalgie. Best bijzonder.
Franz Welser-Möst werpt in zoverre een nieuw licht op dit werk, dat hij het heel breed aanpakt en het nadrukkelijk in de context van Mahlers grotere symfonische werken plaatst; hij vond de volmaakte balans tussen ironie en naïviteit. Felicity Lott overtuigt sterk in de finale. Het langzame deel is het meest controversieel met een speelduur van 25’.
Als specialist in de modernere muziek legt Michael Gielen nogal de nadruk op het voorloperschap met de Tweede Weense School door de textuur heel doorzichtig te houden en ongekunsteld te fraseren. Vooral het in het tweede deel opgeroepen droomlandschap klinkt mooi.
Simon Rattle heeft grondig over dit werk nagedacht en komt met oorspronkelijke, deels verrassende oplossingen en Amanda Roocroft vult de vocale inhoud van de finale prachtig in. In eerste aanleg doet het resultaat haast te voorzichtig aan, maar het is vervuld van prachtige momenten met mooie vergezichten en fraai uitgewerkte details. Sommige tempi en overgangen lijken wat ongemotiveerd, maar zijn bij nadere beschouwing goed te verdedigen.
Nieuw is de opname allerminst meer, maar James Levine leverde destijds in Chicago een heel waardevolle en nog steeds belangrijke bijdrage aan de Mahlerdiscografie met Judith Blegen als nagenoeg perfecte soliste. Tot de overtuigende Mahlervertolkers behoorde ook Klaus Tennstedt die men zeker eens moet proberen.
Dan zijn er wat nieuwere opnamen die de aandacht vragen.
Beginnend met Daniele Gatti die voor een aangename verrassing zorgt. Grappig, na Carlo Maria Giulini en Claudio Abbado weer een Italiaan met het juiste gevoel voor Mahlers idioom. Let bijvoorbeeld op de macabere inslag van zijn scherzo, het prachtig uitgewerkte tweede deel en de contrastrijke finale met Ziesak als heel treffende soliste.
Opnieuw voldoet de versie van Pierre Boulez aan de hoge verwachtingen met een wat analytische, koele afstandelijke vormgeving. Hoogtepunt bij hem is het langzame deel dat het gevoeligst klinkt. Verder blijft het voor de luisteraar vooral bij bewondering en wekt het resultaat geen grote dankbaarheid op.
Riccardo Chailly profiteert van een sublieme opname die andere ten voorbeeld kan strekken. Zijn interpretatie is op lucide wijze verhelderend en fraai gedetailleerd maar ook vol innerlijke spanning en de meisjesachtig zingende Bonney voldoet optimaal.
De recente versie van Michael Tilson Thomas met de precieuze Laura Claycomb is te gladjes om geheel tevreden te stellen.
Roger Norrington heeft als altijd wel wat bijzonders te bieden, maar hij demonstreert wat te nadrukkelijk wat zijns inziens onder de aandacht moet worden gebracht en Claudio Abbado, altijd inspirerend, zorgt eens te meer voor een gave, fraai uitgewerkte lezing. Maar lang niet iedereen zal gelukkig zijn met de relatief wat ouwelijk en te zelfbewuste inbreng van Fleming. Bernard
Haitink benadert het werk pretentieloos, liefdevol met een duidelijke opvatting in zijn nieuwste opname. Met de oudere was niets mis, maar hier overtreft hij zichzelf op Olympische hoogte. Zowel de in de symfonie verwerkte gedachten als de minutieuze tempoaanduidingen (als bedächtig, nicht eilen, gemächlich, poco rfitardando) en de structuur krijgen de volle aandacht. Haitink maakt de luisteraar vooral attent op de vele kamermuzikale details (houtblazers, hoorn!) en op het feit dat dit werk geen enkel echt snel deel heeft; het ontwikkelt zich gestaag, maar rustig met slechts een paar erupties.
Christine Schäfer toont in haar fraai genuanceerd, fris gezongen meisjesachtige bijdrage blijken van jeugdige onschuld en blije verwondering. Ze treedt niet solistisch op de voorgrond, maar is geïntegreerd in het orkest waardoor de spraakverstaanbaarheid wel wat in het gedrang komt.
Afgezien van een paar nogal bruuske momenten getuigt de verklanking door Charles Mackerras van de nodige echte affectie in een dominerend serene opvatting waarin de lichte sopraan Sarah Fox mooi past.
Het zou oneerlijk zijn om Haitink van een zekere Mahlermoeheid te betichten, maar feit is dat zijn verklankingen uit de afgelopen jaren niet meer zo geëngageerd lijken. Het resultaat klinkt nogal aardgebonden en de klank mag dan warm van toon zijn, ondoorzichtigheid doet er geen goed aan. Alleen de prachtige inbreng van Schäfer vergoedt iets.
In Bamberg verliest Jonathan Nott zich haast teveel in het detail van een neoklassiek concept dat daardoor niet biedt wat eigenlijk minimaal vereist is.
Waarschijnlijk komt het er niet van, maar wat zou het fijn zijn wanneer Iván Fischer een complete Mahlercyclus kan vastleggen. Daar begint het anno 2015 op te lijken. Zijn Tweede was al een groot succes en ook de Vierde is bijzonder, te beginnen met een prachtig geluid en bijzonder geacheveerd orkestspel. Juist daarom vallen de persoonlijke trekjes zo op. Het gaat om kleine nuancen en details, maar ze spreken verrassend en duidelijk. Mahlers emoties worden soms even in een nieuw, ander daglicht geplaatst en Miah Persson is de ideale soliste in de finale.
Wat Valery Gergiev laat horen, is een interpretatie die eigenlijk vlees noch vis is en die geen duidelijk eigen gezicht heeft. De soliste lijkt ook in een voor haar wat vreemde wereld te zijn beland.
Tot zover over de markantste opnamen van vòòr 2011. Maar daarna verschenen vanzelfsprekend meer mooie uitgaven. We komen opnieuw Lorin Maazel tegen die in Wenen al bewees een voortreffelijk Mahleriaan te zijn. Hij begint veelbelovend in het eerste deel met een lichte heldere aanpak, maar stelt teleur aan het langzame, zakelijke begin van het tweede deel; het derde deel kan er goed mee door, de finale komt redelijk over. Geen partij voor die fraaie Weense vertolking dus.
Dan is er Nederlandse inbreng uit Amsterdam en Arnhem. De Gelderse cd van Antonello Manacorda werd al apart besproken en kreeg veel lof, vooral ook dankzij de inbreng van Lisa Larsson. Sinds de cyclus die de verdienstelijke Hartmut Haenchen met het Nederlands filharmonisch in de jaren negentig maakte bezit het Amsterdamse orkest bewezen affiniteit met Mahlers idioom. Dat blijkt hier uit een mooi afgewogen, vrij zonnige interpretatie. Marc Albrecht kon op die traditie bouwen en hij verrijkt die mooi met persoonlijke inzichten.
Met beeld erbij
Bij de dvd opnamen vervalt al snel de optie Leonard Bernstein. In de eerste plaats omdat die alleen als deel van een set met 9 dvd’s verkrijgbaar is, in de tweede plaats omdat de inzet van een jongenssopraan niet zo’n succes was.
Of de 4 dvd set met de Kerstmatinees van Bernard Haitink nog verkrijgbaar is? Het zou een goede keus kunnen zijn.
Bij Valery Gergiev krijgt men twee Mahlersymfonieën voor de prijs van één. De opname werd gemaakt tijdens het Londense Prom concert 5 augustus 2010. Bij nader inzien ligt het succes daar geheel aan de kant van de Vijfde. Om de subtiliteiten van de Vierde aan het licht te brengen was de repetitietijd mogelijk te kort, misschien ook ligt deze symfonie Gergiev minder. Pas in de finale leeft de vertolking in zijn ware gezicht op en overtuigt ook Camilla Tilling beter dan in haar opname met Zander. Blijft als beste mogelijkheid opnieuw de opname van Claudio Abbado uit Luzern over. Het blijft een wonder hoe een zo heterogeen samengesteld in korte tijd over de hele linie zulke homogene topprestaties kan leveren. Bovendien overtreft de dirigent met gemak zijn eerdere, toch ook niet zo geringe opnamen met Von Stade en de hier onbevredigende Fleming. Kozena’s rijpe mezzo is misschien niet ideaal geschikt om kinderlijke onschuld uit te drukken, maar ze zingt prachtig en met veel tekstbegrip.
Een hoge waardering verdient in deze categorie natuurlijk ook Riccardo Chailly die in Amsterdam al bewezen had dat hij zich de daar heersende Mahlertraditie had eigen gemaakt en die dat hier zeker zo overtuigend herhaald, daarbij aanzienlijk geholpen door de zang van Christiane Landshamer,
Een fraai evenwicht heerst in de lezing van Paavo Järvi die de symfonie onopgesmukt, helder in rustige tempi tot leven wekt. In Genia Kühmeier trof hij de voor de finale ideale sopraan. Wie hier animo toont, moet wel weten dat er een tweede dvd met symfonie nr. 3 onverbrekelijk met nr. 4 is verbonden.
Versie Erwin Stein
Wat Erwin Stein in 1921 van het werk maakte om het passend te laten zijn voor kamermuzikale uitvoeringen binnen Schönbergs Vereniging voor privé uitvoeringen moet in de jaren twintig vorige eeuw heel zinvol zijn geweest. Nu is het hooguit nog interessant als een curiosum.
Nuttig om als in een röntgenbeeld geconcentreerd de structuur te volgen, maar volkomen anachronistisch als het erom gaat Mahlers symfonie in al zijn glorie recht te doen, hoe kamermuzikaal die bij vlagen ook is. De bezetting bestaat uit solo strijkkwartet inclusief contrabas, fluit/piccolo, hobo/althobo, klarinet/basklarinet, piano, harmonium (!) en slagwerk. Maar geen hoorn.
De diverse uitvoeringen zijn enigszins globaal als volgt te karakteriseren: Douglas Boyd is wat neutraal, op de man af, Kenneth Slowik herschept de sfeer van Mengelberg en Oxalis gaat voor een vlotte, gedetailleerde en sportieve lezing. Christiane Oelze en de fraaie opnamekwaliteit vorm de aantrekkeijkste pluspunten van Thomas Christian. Bij David Curtis horen we levendig spel en lijkt het resultaat enigszins in de sfeer van Brahms te zijn teruggeplaatst met een enigszins teleurstellende zangeres. Meer dan geacheveerd is wat Trevor Pinnock laat horen.
Kies in dit geval veilig voor de opnamen van Boyd, Oxalis en/of het Linos ensemble.
Conclusie
Zoals te verwachten is bij zo’n groot aantal, vaak voortreffelijke uitvoeringen geen duidelijke ‘winnaar’ aanwijsbaar. De meeste indruk maken om te beginnen nog steeds de ‘klassieke’ visie van Szell, de echt Weense van Maazel en bij de meer recente is het vooral Fischer en zij n het niet zozeer Abbado (Wenen, Berlijn) die om de hoogste eer strijden. Wie meer potentiële kandidaten wenst, moet denken aan Sinopoli en Reiner.
Of vergeet al het voorafgaande en volgende en wees onbezorgd tevreden met een keuze op basis van uw eigen gevoelens en voorkeuren.
Bij de dvd’s komen onherroepelijk Abbado Luzern, Fischer Amsterdam en Chailly Leipzig boven drijven.
Discografie
1930. Eiko Kitazawa met het Nieuw symfonie orkest Tokio o.l.v. Hidemaro Konoye. Denon CO 2111.
1939. Jo Vincent met het Concertgebouworkest o.l.v. Willem Mengelberg. Philips 416.211-2, 426.108-2, 462.096-2, Archiphon ARPCD 00066, History 205253-324 (10 cd’s), Q Disc 97016 (10 cd’s), Decca 480.7636 (15 cd’s).
1939. Irmgard Seefried met het New York filharmonisch symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Music & Arts CD 656.
1945. Desi Halban met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. Sony SX13K 92460 (13 cd’s), Sony 88691-92010-2 (7 cd’s), 515301-2 (2 cd’s), SMK 64450, Naxos 8.118067.
1947. Desi Halban met het Boston symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Sony
1949. Corry Bijster met het Radio filharmonisch orkest o.l.v. Paul van Kempen. Telefunken
1950. Irmgard Seefried met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. Varese Sarabande VCD 47228, Orfeo C 818101 B.
1950. Maria Tauberova met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Sejna. Supraphon SU 4081-2 (2 cd’s).
1950. Annelies Kupper met het Opera en Museumorkest Frankfurt o.l.v. Bruno Walter. Tahra
1952. Margaret Ritchie met het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Decca 421.140-2.
1952. Elisabeth Schwarzkopf met het Concertgebouworkest o.l.v. Bruno Walter. Globe GLO 6900 (6 cd’s), GLO 6905 (2 cd’s), Tahra TAH 524, Philips 475.445-2, Sony 51.5301-2, Q Disc 97018.
1952. Carla Schlehan met het RAI Omroeporkest Rome o.l.v. Bruno Walter. Archipel ARRPCD 0496.
1953. Irmgard Seefried met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. Tahra TAH 524.
1954. Sena Jurinac met het Weens symfonie orkest o.l.v. Karl Rankl. Guild.
1954. Natalia Rozhdestvenskaya met het USSR Symfonie orkest o.l.v. Karl Elisberg. Melodiya.
1955. Hilde Güden met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. Andanta 4973 (4 cd’s).
1955. Teresa Stich-Randall met het Weens symfonie orkest o.l.v. Otto Klemperer. Testament SBT 1397.
1955. Maria Stader met het Concertgebouworkest o.l.v. Otto Klemperer. Audiophile Classics APL 101.553.
1955. Hilde Güden met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. Andante.
1955. Maria Stader met het Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. Bruno Walter. Tahra
1956. Elfriede Trötschel met het RIAS Symfonie orkest o.l.v. Otto Klemperer. Audite 21408 (5 cd’s), Frequenz CME 1, Archipel ARPCD 0292.
1956. Teresa Stich Randall met het Residentie orkest o.l.v. Willem van Otterloo. Decca 478.2537.
1956. Elisabeth Lindermeier met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Otto Klemperer. Melodram GM 40057.
1957. Anny Schlemm met de Staatskapel Dresden o.l.v. Leopold Ludwig. Berlin Classics 211-2.
1957. Joan Alexander met het BBC symfonie orkest o.l.v. Rudolf Kempe. ICA
1957. Emmy Loose met het Philharmonia orkest o.l.v. Paul KLetzki. EMi
1957. Heather Harper met het Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Lorin Maazel. Price-Less D 13205
1958. Lisa della Casa met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Fritz Reiner. RCA 09026-64002-2, 82876-67901-2, 88765-41497-2 (60 cd’s).
1958.Teresa Stich-Randall met het Residentie orkest o.l.v. Willem van Otterloo. Retrospective RET 037, Challenge CC 72142 (13 cd’s).
1959. Eva-Maria Rogner met het SWF Omroeporkest Baden-Baden o.l.v. Hans Rosbaud. Urania
1960. Reri Grist met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. CBS MK 42197, Sony SMK 60733, 88697-683652-8 (60 cd’s).
1960. Elisabeth Schwarzkopf met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. BWS
1960. Christiane Sorell met het Düssldorf symfonie orkest o.l.v. Eugen Szenkár. Archiphon.
1961. Sylvia Stahlmann met het Concertgebouworkest o.l.v. Georg Solti. Decca 417.745-2, 458.383-2 (2 cd’s).
1961. Elisabeth Schwarzkopf met het Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 567.035-2, 769.667-2.
1961. Joan Carlyle met het Londens symfonie orkest o.l.v. Benjamin Britten. BBC Legends BBCB 8004-2.
1962. Irmgard Seefried met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. NYP Editions.
1965. Judith Raskin met het Cleveland orkest o.l.v. George Szell. CBS MYK 44713, MK 42416, Sony SBK 46535.
1966. Margaret Pütz met het NDR Symfonie orkest Hamburg o.l.v. Hans Schmidt-Isserstedt. Tahra.
1966. Edith Mathis met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 419.863-2.
1967. Elly Ameling met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 420.350-2, 442.050-2 (10 cd’s).
1967. Galina Vishnevskaya met het Moskou filharmonisch symfonie orkest o.l.v. David Oistrakh. Melodiya MEL CD 10.0206-2, Russian Revelation.
1967. Heather Harper met het BBC symfonie orkest o.l.v. John Barbirolli. BBC Legends BBCL 4014-2, Koch INCD 7291.
1968. Elsie Morrison met het Orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. DG 463.738-2 (10 cd’s), 459.030-2, 469.637-2.
1968. Netalia Davrath met het Utah symfonie orkest o.l.v. Maurice Abranavel. Vanguard 08.40071.
1968. Sakae Himoto met het Osaka filharmonisch orkest o.l.v. Takashi Asahina. Tobu.
1969. Heather Harper met het Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Lorin Maazel. Festival.
1970. Margaret Price met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Classics for pleasure CFP 574.882-2.
1972. Gerlinde Lorenz met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Hans Swarosky. Supraphon.
1972. Galina Pisarenko met het Moskou filharmonisch orkest o.l.v. Kyril Kondrashin. Dante Lys 521/6 (6 cd’s).
1974. Kyoko Ito met het NHK Omroeporkest Tokio o.l.v. Otmar Suitner. King.
1974. Judith Blegen met het Chicago symfonie orkest o.l.v. James Levine. RCA RD 80895, 82876-59413-2, 88697-68609-2 (10 cd’s).
1976. Eva Csapo met het SWF Omroeporkest Baden-Baden o.l.v. Klaus Tennstedt. Hänssler.
1976. Celestina Casapietra met het Leipzigs Omroeporkest o.l.v. Herbert Kegel. Berlin Classics BC
1977. Frederica von Stade met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 413.454-2, 453.037-2 (2 cd’s), 447.023-2 (12 cd’s).
1977. Phyllis Bryn-Julson met het Boston symfonie orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. ICA
1977. Sheila Armstrong met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Charles Mackerras. BBC Classics BBCCRD 9101-2.
1978. Elly Ameling met het Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI
1978. Felicity Lott met het BBC Northern orkest o.l.v. Kurt Sanderling. BBC Legends BBCL 4248-2.
1978. Celestina Casapietra met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Herbert Kegel. Berlin Classics BC 9303-2.
1979. Barbara Hendricks met het Israel filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Decca 430.756-2, 467.235-2.
1979. Edith Mathis met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 2531205 (lp).
1979. Corinne Curry met het Londens symfonie orkest o.l.v. Harold Farberman. Vox.
1980. Magdalena Hajossyova met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Supraphon 11.1975-2.
1980. Margaret Marshall met het Schots nationaal orkest o.l.v. Alexander Gibson. Chandos CHAN 6505.
1981. Wendela Bronsgeest met het Nederlands Studentenorkest o.l.v. Louis Stotijn. NSO.
1981. Margaret Price met het San Francisco symfonie orkest o.l.v. Edo de Waart. Philips 6514201 (lp)
1982. Maria Ewing met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 464.326-2, 464.321-2 (9 cd’s).
1982. Lucia Popp met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 574.296-2 (2 cd’s), 747.024-2, 569.817.
1983. Kiri te Kanawa met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 410.188-2, 430.804-2c(10 cd’s).
1983. Roberta Alexander met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 412.119-2.
1983. Kathleen Battle met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. CBS MK 39072, Sony SMK 39072-2.
1984. Edith Mathis met het Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Bernhard Klee. Altus ALT 215/6 (2 cd’s).
1984. Allan Bergius met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sardana.
1984. Gabrielle Lechner met het Sloveens filharmonisch orkest Ljubljana o.l.v. Hartmut Haenchen. RTL LD.
1985. Helen Donath met het Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Eliahu Inbal. Denon 33C37-7952.
1986. Benita Valente met het Concertgebouworkest o.l.v. Antal Dorati. Dorati Live ADL 208.
1986. Margaret Marshall met het Nationaal orkest Lille o.l.v. Jean Claude Casadesus. Forlane
1987. Felicity Lott met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Franz Welser-Möst. EMI EMX 2139.
1987. Helmut Wittek met het Concertgebouworkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 423.607-2, 477.8668 (11 cd’s), 477.5174 (6 cd’s).
1987. Lucia Popp met het WDR Omroeporkest Keulen o.l.v. Gary Bertini. EMI 754.178-2.
1987. Kiri te Kanawa met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Philips 422.072-2, 470.871-2 (14 cd’s).
1987. Max Emmanuel Cencic met het Sloveens omroeporkest Ljubljana o.l.v. Anton Nanut. Stradivarius.
1988. Christine Whittlesey met het Südwestfunk orkest o.l.v. Michael Gielen. Saphir/Intercord CD 860.900, Hänssler 93046.
1988. Felicity Lott met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Franz Welser-Möst. EMI 769.824-2.
1989. Yvonne Kenny met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Michiyoshi Inouë. Pickwick CDRPO 5007.
1989. Friedrich Haberstock met het Hamburgs Jeugdorkest o.l.v. Marius Bazu. Gema.
1990. Eva Johansson met het Deens nationaal omroeporkest o.l.v. Leif Segerstam. Chandos CHAN 9836.
1990. Patricia Rosario met het Londens symfonie orkest o.l.v. Wyn Morris. Collins 910.4471.
1990. Mitsuko Shirai met het omroeporkest Stuttgart o.l.v. Neville Marriner. Capriccio10.358.
1990. Kiyomi Toyoda met het Stedelijk orkest Tokio o.l.v. Hiroshi Wakasugi. Fontec.
1990. Lyudmilla Hadzhieva met het Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Emil Tabakov. Capriccio 49043.
1990. Alison Hargan met het Hallé orkest o.l.v. Stanislaw Skrowaczewski. Innovative PCD 972.
1990. Eva Andor met het Zagreb filharmonisch orkest o.l.v. Milan Horvath. Digital.
1990. Lyudmila Hadzhieva met het Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Emil Tabakov. Cappricio.
1990. Ann Murray met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Andrew Litton. Virgin.
1990. Edith Wiens met het Suisse romande orkest o.l.v. Armin Jordan. Erato 8573-89238-2, 2292-45628-2, Warner 8573-89238-2.
1991. Linda Finnie met het Koninklijk Schots orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8951.
1991. Ruri Usami met het Stedelijk Opera orkest Tokio o.l.v. Shun Tsutsumi. Fanhouse.
1991. Edita Gruberova met het Philharmonia orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 437.527-2, 471.451-2 (15 cd’s).
1991. Barbara Hendricks met het Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Sony SK 48380.
1991. Alison Hargan met het Hallé orkest o.l.v. Stanislas Skrowaczewski. Imp.
1991. Alexandra Coku met het Nederlands filharmonisch orkest o.l.v. Hartmut Häenchen. Music Digital 13510, Brilliant Classics 93277, Laserlight.
1992. Sylvia McNair met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 434.123-2, 475.445-2 (2 cd’s).
1992. Margaret Price met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Jascha Horenstein. EMI 253.841-2.
1992. Lynda Russell met het Pools nationaal omroeporkest o.l.v. Antoni Wit. Naxos 8.50527, 8.501502 (15 cd’s).
1992. Dawn Upshaw met het Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 440.315-2, 466.342-2, 09026-63533-2, 466.348-2 (10 cd’s).
1992. Charlotte Margiono met het Radio filharmonisch orkest o.l.v. Edo de Waart. RCA 74321-27605-2, 74321-27601-2 (14 cd’s).
1993. Soile Isokoski met het WDR Omroeporkest Keulen o.l.v. James Conlon. EMI 478.235-2.
1993. Christa Ludwig met de Staatskapel Dresden o.l.v. Leopold Ludwig. Berlin Classics BC 2119-2.
1993. Angela Maria Blasi met het symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Colin Davis. RCA 09026-62521-2.
1993. Pamela Coburn met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Pony Canyon
1993. Maria Sudlik met het Sloveens filharmonisch orkest Ljubljana o.l.v. Janos Kovacs. SF.
1995. Lena Lootens met het BRT filharmonisch orkest Brussel o.l.v. Ostrovsky. Koch Discover 920404.
1995. Inger Dam-Jensen met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Jun ‘ichi Hirokami. Denon CO 78832.
1995. Barbara Bonney met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Muti. RCO.
1996. Helen Kwon met het Gran Canaria symfonie orkest o.l.v. Adrian Leaper. Arte Nova 74321-46506-2.
1996. Natalia Guerassimova met het Russisch Staatsorkest o.l.v. Jevgeni Svetlanov. Saison Russe RUS 288.133, Warner 2564-68886-2 (14 cd’s).
1996. Joanne Armstrong met het Schots symfonie orkest o.l.v. Neil Mantle. SS.
1997. Amanda Roocroft met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 556.563-2.
1998. Frederica von Stade met het Atlanta symfonie orkest o.l.v. Joel Levi. Telarc CD 80499.
1998. Magdalena Schäfer met het Filharmonisch Staatsorkest Halle o.l.v. Heribert Beissel. Born Bellmann.
1998. Bernadette Degelin met het Antwerps Conservatoriumorkest o.l.v. Robert Groslot. KVC.
1998. Ruth Ziesak met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Daniele Gatti. RCA 75605-51345-2.
1998. Juliane Banse met het Cleveland orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 463.257-2, 474.991-2. 477.8825 (18 cd’s), 477.9528 (14 cd’s).
1999. Barbara Bonney met het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 466.720-2, 475.6686 (12 cd’s).
1999. Juliane Banse met de Staatskapel Dresden o.l.v. Giuseppe Sinopoli. Hänssler PH 07047.
1999. Heidi Grant Murphy met het Dallas symfonie orkest o.l.v. Andrew Litton. Delos DE 3261.
1999. Angela Denoke met het NDR Omroeporkest Hamburg o.l.v. Christoph Eschenbach. GNP.
2000. Camilla Tilling met het Philharmonia orkest o.l.v. Benjamin Zander. Telarc CD 80555 (2 cd’s).
2000. Valdine Anderson met het BBC Schots symfonie orkest o.l.v. Ion Marin. BBC Music.
2000. Hilary Jackson met het Chetham symfonie orkest o.l.v. Stephen Threlfall. Brown Shipley.
2000. Heidi Grant Murphy met het St. Luke’s orkest o.l.v. Richard Westerfield. Arabesque.
2001. Julie Simson met het Colorado Mahler festival orkest o.l.v. Robert Olson. MF.
2001. Alison Browner met het Württembergs filharmonisch orkest o.l.v. Norichika Iimori. Tempus EBS 6130.
2001. Akiko Nakajima met het NHK Omroeporkest Tokio o.l.v. Herbert Blomstedt. Altus
2001. Akiko Nakajima met de Jonge filharmonie Wenen o.l.v. Michael Lessky. Uniqua.
2001. Diana Damrau met de Muziekacademie van het Landestheater Mannheim o.l.v. Adam Fischer. Landesbank Baden-Württemberg.
2002. Barbara Frittoli met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. RN Music.
2002. Esther Heideman met het St. Louis symfonie orkest o.l.v. Hans Vonk. Pentatone PTC 5186-
2002. Rosa Mannion met het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Gerard Schwarz. RLPO.
2002. Delphine Guillot met het Northwest Mahler festival orkest o.l.v. Geoffrey Simon. NMF.
2002. Maki Mori met het Tokio Stedelijk orkest o.l.v. Gary Bertini. Fontec.
2003. Laura Claycomb met het San Francisco symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. Avie 82193-60004-2, San Francisco Symphony SFS 0039 (17 cd’s), 821936-0004-2.
2003. Karina Gauvin met het Montréal stedelijk orkest o.l.v. Yannick Nézet-Séguin. Atma ACD 22306.
2003. Yvonne Kenny met het Melbourne symfonie orkest o.l.v. Markus Stenz.
2003. Petra Labitzke met het Staatsorkest Kassel o.l.v. Roberto Paternostro. Real Sound.
2004. Michaela Kaune met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Zdenek Mácal. Exton OVCL 00267.
2004. Dorothea Röschmann met het Mahler kamerorkest o.l.v. Daniel Harding. Virgin 545.665-2.
2004. Karolina Berková met het Tsjechisch symfonie orkest Rozhlasu. Arvodiva.
2004. Camilla Nylund met het Duits symfonie orkest Berlijn o.l.v. Gary Bertini. Weitblick.
2005. Anu Komsi met het Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Roger Norrington. Hänssler CD 93164.
2005. Sandra Trattnig met het MDR Omroeporkest Leipzig o.l.v. Fabio Luisi. Questand VKJK 0607.
2005. Renée Fleming met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 477.5574.
2005. Violeta Urmana met het Lets Vastibinis symfonie orkest o.l.v. Gintaras Rinkevicius. Aurea.
2005. Maria Fontosh met het Staatsorkest Rheinische hilharmonie o.l.v. Daniel Raiskin. DRP.
2006. Sarah Fox met het Philharmonia orkest o.l.v. Charles Mackerras. Signum SIGCD 219.
2006. Luba Orgonasova met het Tonhalle orkest Zürich o.l.v. David Zinman. RCA 88697-16852-2.
2006. Esther Heidemann met het St. Louis symfonie orkest o.l.v. Hans Vonk. Pentatone PTC 5186-323.
2006. Anu Komsi met het Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Roger Norrington. Hänssler 93164.
2006. Mojca Erdmann met het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Jonathan Nott. Tudor 7151.
2006. Christine Schäfer met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. RCO Live RCO 07003.
2006. Ranko Kurano met Japan Sinfonia o.l.v. Michiyoshi Inoue. Altus
2006. Claron McFadden met het Nationaal Jeugdorkest o.l.v. Jurjen Hempel. NJO …..
2006. Michaela Kaune met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Zdenek Macal. Exton.
2008 Mojca Erdmann met Bambergs symfonie orkest o.l.v. Jonathan Nott. Tudor TUDOR 7151.
2008. Miah Persson met het Boedapest Festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Channel Classics CCS SA 26109.
2008. Laura Claycomb met het Londens symfonie orkest o.l.v. Valery Gergiev. LSO Live LSO 0662, LSO 0730 (10 cd’s).
2009. Christiane Oelze met het Gürzenich orkest Keulen o.l.v. Markus Stenz. Oehms Classics OC 649.
2009. Mieko Sato met het Tsjechisch symfonie orkest o.l.v. Libor Pesek. Victor.
2009. Miwako Handa met het Stedelijk orkest Tokio o.l.v. Eliahu Inbal. Exton.
2009. Maureen MacKay met het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Gerard Scharz. Artek.
2010. Suhae Im met het Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. Manfred Honeck. Exton.
2010. Rosemary Joshua met het Orchestre des Champs Elysées o.l.v. Philippe Herreweghe. Phi LPH 001.
2010. Emma Matthews met het Sydney symfonie orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. SSO Live.
2011. Jeannette Wernecke met het Stuttgart filharmonisch orkest o.l.v. Gabriel Feitz. Dreyer Gaido 2107-2.
2011. Sarah Fox met het Philharmonia orkest o.l.v. Lorin Maazel. Signum SIGCD 361 (4 cd’s).
2011. Yuka Watanabe met het Japan Orkest 2011 o.l.v. Takeharu Nobuhara. Live Notes.
2014. Lisa Larsson met het Gelders orkest o.l.v. Antonello Manacorda. Challenge CC 72659.
2014.Elizabeth Watts met het Nederlands philharmonisch orkest o.l.v. Marc Albrecht. Pentatone PTC 5186-487.
Bewerkingen Stein e.a.
1999. Daniel Hellmann met Northern Sinfonia o.l.v. Howard Griffiths. Novalis 150.156-2, Arabesque.
2000. Alison Browner met het Linos ensemble. Capriccio 10863.
2001. Anna Holroyd met Camerata Nomade. XMI.
2002. Christine Brandes met de Smithonian chamber players / Santa Fe Pro Musica kamerorkest o.l.v. Kenneth Slowik. Dorian DOR 90315.
2003. Hélène Lidquist met de Taschenphilharmonie o.l.v. Peter Stangel. Preiser PR 90607.
2004. Kate Royal met Manchester Camerata o.l.v. Douglas Boyd. Avie AV 2069.
2004. Clare Gormley met de Syney Solisten o.l.v. John Harding. ABC Classics.
2004. Christiane Oelze met het Thomas Christian ensemble. MDG MDG 603-1320-2.
2009. Laura Delcampe met Oxalis. Fuga Libera FUG 548.
2009. Heather Shipp met het Orchestra of the swan o.l.v. David Curtis. SOMM SOMMCD 245.
2011. Deanna Breiwick met het Martingale ensemble o.l.v. Ken Selden. MSR Classics.
2011. Zoë Nicolaidou met het Regionaal orkest Basse-Normandie o.l.v. Jean Deroyer. Skarbo.
2012. Royal Academy of music soloists o.l.v. Trevor Pinnock. Linn CKD 438.
Welte Mignon pianorollen
1906. Finale. Gustav Mahler Teldec 4509-95354-2.
Video
1972. Edith Mathis met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 073-4090 (2 dvd’s), 073-4088 (9 dvd’s).
1977. Phyllis Bryn-Julson met het Boston symfonie orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. ICA (dvd).
1982. Maria Ewing met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 00289-4428713 (4 dvd’s).
1987 Helmut Wittek met het Concertgebouworkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 073-4088-9 (9 dvd’s).
2006. Juliane Banse met het Gustav Mahler jeugdorkest o.l.v. Claudio Abbado. Medici Arts 2055488 (dvd).
2007. Genia Kühmeier met het Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Paavo Järvi. C Major 719108 (2 dvd’s).
2008. Waltraud Meier met het Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Paavo Järvi. C Major 719108 (dvd).
2009 Magdalena Kozená met het Luzern Festival orkest o.l.v. Claudio Abbado. Euro Arts 205.7988 (dvd).
2010. Camilla Tilling met het World orchestra for peace o.l.v. Valery Gergiev. C Major 702608 (dvd).
2010. Miah Persson met het Concertgebouworkest o.l.v. Iván Fischer. RCO Live 12101, dvd 4 (dvd).
2012. Christina Landshamer met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Riccardo Chailly. Accentus ACC 20257 (dvd).
2012. Maki Kori met het Stedelijk symfonie orkest Tokio o.l.v. Eliahu Inbal. Exton.
Arrangement Erwin Stein voor kamerorkest
1999. Daniel Hellman met Northern sinfonia o.l.v. Howard Griffiths. Novalis 150.156-2.
2000. Alison Browner met het Linos ensemble. Capriccio 10863.
2003. Christine Brandes met de Smithonian chamber players o.l.v. Kenneth Slowik. Dorian DOR 90315
2004. Kate Royal met Manchester camerata o.l.v. Douglas Boyd. Avie AV 2069.
2008. Laure Delcampe met Oxalis. Fuga Libera FUG 548.
2010. Heather Shipp met het Orchestra of the Swan o.l.v. David Curtis. Somm SOMMCD 245.