Verg. Discografieën

MAHLER: SYMFONIEËN NR. 1-9 (10) (geactualiseerd)

MAHLER: SYMFONIEËN NR. 1-9 (10)

 

De huidige populariteit van Mahlers muziek, zowel in de concertzaal als op cd, is niet iets dat men had kunnen verwachten; hooguit de componist/dirigent zelf hield er rekening mee. In november 1907 vertelde hij Sibelius al dat ‘de symfonie hoort te zijn als de wereld, dat deze allesomvattend hoort te zijn’. Vermoedelijk latere generaties ervaren dat als de kracht en niet als de zwakte van deze muziek. Mahler schreef muziek over zijn eigen verleden en heden, maar drong daarmee tezelfdertijd door in de toekomst.

“De symfonie is als de wereld”, zei Mahler ooit tegen Sibelius en inderdaad hebben maar weinig componisten zoveel in hun symfonieën geïntegreerd. Dat gaat van treurmarsen tot uitgebreide natuurbeelden, van ironisch geciteerde populaire wijsjes en dansen tot grote liefesapostrofen. 

Het gaat niet om puur abstracte werken zoals nog bij Brahms en Bruckner, want alle symfonieën bevatten krachtige buitenmuzikale elementen, soms in de vorm van gedichten, soms in de vorm van religieuze teksten of in de vorm van een ambitieus filosofisch ‘programma’.

Daar staat tegenover dat deze programma’s niet de gedetailleerde parafrases zijn die we bij Berlioz en Richard Strauss tegenkomen en het is beslist niet noodzakelijk om de diepere ‘betekenis’ van een symfonie te weten om ervan te genieten.

Mahler beschouwde zelf de verklarende ondertitels als niet meer dan handvaten die hij in tweede instantie soms weer verwijderde. De meeste symfonieën beschrijven in enigerlei vorm een dramatische ontwikkeling en demonstreren dienovereenkomstig een ‘progressieve tonaliteit’, waardoor de symfonie in een andere toonaard eindigt als waarin hij begon.

Het eerste viertal was beïnvloed door de volksliedjes-achtige verzen uit Des Knaben Wunderhorn en zijn eigen verwerking daarvan. Drie daarvan vereisen solozangers en/of een koor. Dan volgen drie zuiver instrumentale werken met een enorme kracht en een al even groot bereik, waarna hij in nr. 8 weer terugkeert tot een wel heel grootschalige vocale symfonie dat door het grote aantal uitvoeringen zijn massiefste werk werd. Daarna kwam nog de onvergelijkbare, afscheidssymfonie nr. 9 en een onvoltooide nr. 10 die door diverse anderen is getracht te voltooien.

Wie nog moet beginnen aan een Mahlerverkenning, kan het best de nrs. 1, 4 en 5 kiezen.

Achteraf is het moeilijk voorstelbaar dat die renaissance moest wachten tot het eeuwfeest van zijn geboorte in 1960. Maar wat toen werd ontketend was ook geweldig en dra overvleugelde de bekendheid van Mahler die van andere geachte tijdgenoten als Sibelius en Strauss, ook al waren eerder echo’s van hem te horen bij onder andere Berg, Shostakovitch, Britten en zelfs Copland.

Die eenparig versneld gegroeide populariteit blijft een merkwaardig fenomeen. Misschien is maar al te waar wat Bernstein begin jaren zestig vorige eeuw schreef: “Mahlers tijd is definitief gekomen”. De verbreiding van zijn werk heeft natuurlijk ook veel te maken met de intussen kwalitatief hoogwaardige elektronisch/fonografische ontsluiting van die complexe, dynamische muziek.

Nadat dirigenten als Bruno Walter (jammer dat die alleen de nrs. 1, 2, 4, 5 en 9 fonografisch heeft nagelaten), Willem Mengelberg (alleen nr. 4), Hermann Scherchen (nrs. 1, 2, 5, 7, 9 adagio nr. 10), Otto Klemperer (nrs. 2, 4, 7, 9) en Dimitri Mitropoulos (nrs. 1, 3, 5, 6, 8, 9 en adagio nr. 10) zich min of meer vergeefs voor Mahlers werk hadden ingezet, was het aan de toen jongere dirigenten om de Mahler boom van de afgelopen 45 jaar in te zetten en gestalte te geven. Spijtig blijft wel dat een veteraan als Walter nooit meer de mogelijkheid heeft gehad een gesloten cyclus af te leveren, al is op het in eigen beheer verzorgde label van het New York filharmonisch orkest wel zo’n serie samengesteld.

Merkwaardig is ook, dat die boom niet in Europa, maar in de V.S. op gang werd gebracht: door Maurice Abravanel in Utah (op Vanguard en in Utah of all places) en door Bernstein in New York. Leonard Bernstein haalde in 1966 met zijn in 1963 begonnen project het eerst de eindstreep; het resultaat belandde op 15 lp’s (CBS GM 15). Bernard Haitink, zelfs eerder begonnen, maar pas in 1972 helemaal klaar, werd tweede. Daarna volgde Rafael Kubelik, terwijl Georg Solti ook vroeg begon, maar tot 1984 nodig had om de cyclus af te ronden. In de periode van 1986 tot 1991 herhaalde Bernstein, verdeeld over de steden New York, Amsterdam en Wenen zijn serie nogmaals.

Die lange ontstaansperiode bij Solti was beslist mede de reden dat zijn uitvoeringen zo’n divers karakter hebben. Het eerste viertal symfonieën getuigt van een haast al te onbeheerst temperament en eindigt in het theatrale, maar vanaf de Vijfde ging hij beheerster en intelligenter te werk, zodat eigenlijk moet worden betreurd dat hij de Negende al in een (te) vroeg stadium vastlegde.

Ook Simon Rattle had lang nodig (van 1986 tot 2004) om zijn serie af te ronden en dat is hoorbaar in de vorm van nogal wat inconsistenties, hoewel hij bij vlagen prachtige dingen laat horen. In het algemeen lijkt hij wat overschat en bij systematisch opnieuw luisteren naar zijn nog niet in één album uitgegeven cd’s bereikt hij niet consistent topniveau.

Leonard Bernstein koos tot tweemaal toe een best legitiem laatromantisch uitgangspunt voor zijn interpretaties, maar overdreef niet zelden het oppervlakkig emotionele wat dan tot haast groteske resultaten leidde. Rafael Kubeliks aanpak ligt ongeveer in het verlengde van die van Walter wat tot een wat weke, uitgesproken lyrische, en dus heel warmbloedige Mahler leidde. Ook Klaus Tensstedt stond in die vrij geëmotioneerde traditie.

Eliahu Inbal overtuigde in Frankfurt bij vlagen, interessant was daar eigenlijk vooral hoe men met simpele microfoonopstellingen zulke geloofwaardige resultaten bereikte. Ten tijde van hun verschijning tussen 1983/5 maakten de Weense opnamen van Maazel een heel positieve indruk, intussen is hun glans wat verbleekt. Giuseppe Sinopoli bereikte heel wisselende resultaten en Seiji Ozawa serveerde een soort ‘Mahler-light’.

Tot de – voor uw recensent – grote onbekenden behoren Vaclav Neumann, Leif Segerstam en Emil Tabakov maar het is zo op papier beschouwd onwaarschijnlijk dat ze in het geheel een belangrijke rol vervullen.

Jarenlang was het eigenlijk Bernard Haitink die het beste de gulden middenweg tussen alle interpretatieve uitersten had gevonden en het blijft te betreuren dat hij zijn van verdieping getuigende tweede cyclus in Berlijn niet heeft kunnen afmaken. Nederland is altijd in de voorhoede geweest op Mahlergebied en het is dus niet te verwonderen dat ook Haitinks opvolger Riccardo Chailly tussen 1986 en 2004 een cyclus symfonieën afwikkelde, daarbij profiterend van een sterk verbeterde opnametechniek die zijn briljant-heldere, vaak krachtige en felle aanpak is het beste daglicht plaatst. Prachtig is ook het spel van het Concertgebouworkest dat hier dankzij de uitstekende opname ideaal tot zijn recht komt. Nr. 2 is een hoogtepunt in de serie.

Ook Edo de Waart liet zich met het Radio filharmonisch orkest op RCA niet onbetuigd met een respectabele reeks; of die cd’s nog leverbaar zijn? En dan was daar kort na de eeuwwisseling Hartmut Haenchen met het Nederlands filharmonisch orkest met een serie heel imposante, geschakeerde, indringende maar helaas niet volledige reeks vertolkingen die goeddeels in eigen beheer zijn uitgegeven.

Blijft Claudio Abbado, die – hoe kan het anders – ook niet steeds de componist optimaal bedient en die zeker niet elke luisteraar te allen tijde zal bevredigen, maar die wel heel consistent is en die de plaats van Mahler in het huidige muziekleven duidelijk verdedigt. Hij was een der beste Mahlervertolkers uit de tweede helft van de vorige eeuw en had bijvoorbeeld veel oog (oor) voor – wat Donald Mitchell terecht altijd onderstreept – de vooruitgerichte en niet de terugblikkende eigenschap van Mahlers ‘moderniteit’. Zorgvuldig wordt de ene na de andere symfonie vormgegeven en het ontbreekt niet aan drama, vreugde, verfijning en glans in zijn soort luxe verklankingen. De nog wat doorleefder tweede reeks heeft een lichte voorkeur.

Net als mede-Italiaan Chailly vermijdt hij de zware, oververzadigde laat negentiende eeuwse klankopvatting, maar gaat anderzijds ook de rigide, strenge, kille aanpak van andere modernisten uit de weg. Abbado typeert Mahler eerder als vloeiend classicist en is hij minder geneigd om de oppervlakkige strijd tussen botsende gevoelens te beklemtonen. Hier geen zweem van het vulgaire, geen overdreven drama, maar wel steeds vaart en fraaie tempi vol drang, een helder klankweefsel en prachtige dynamische gradaties.

De destijds in eigentijdse muziek specialiserende Michael Gielen heeft hoorbaar een grondige kennis van de Mahlermaterie. Hij heeft een goede greep op de grote structuren, maar toont ook een forensisch gevoel voor het detail en maakt Mahlers betekenis in de muziekwereld tussen negentiende en twintigste eeuw goed duidelijk.

Je hoopt altijd dat een ouder en wijzer geworden kunstenaar bij herhaling van een groot project met andere mensen in een andere omgeving met rijpere ideeën en nieuw gewonnen ervaringen komt. Daarvan is bij Lorin Maazels tweede, Londense opname echter nauwelijks sprake. Natuurlijk zijn er heel mooie momenten, maar soms is de tempokeus – meest te langzaam – oorzaak dat de spanning wegebt en over het geheel maakt de serie een routinematige, weinig geïnspireerde en zeker niet erg spontane indruk. 

Wat dat betreft, is meer voldoening te beleven aan David Zinman die alle essentialia van een goede Mahlervertolker ter beschikking heeft: gevoel voor grote structuren, zorg voor detail, sfeertekening, ferme ritmiek en een zo transparant mogelijke klank. Hij last belve een complete nr. 10 ook het Blumine deel van nr.1 in, net als Rattle.

Met zijn zeker in ons land grote charisma en zijn benaderingswijze lijkt Valery Gergiev, sinds 2007 chef in Londen, de ideale huidige pleitbezorger van Mahler. Natuurlijk valt er veel te bewonderen, maar toch dient men zijn uitgave met enige voorzichtigheid te benaderen. Waarom? Omdat hij de muziek tot soms meer dan levensgrote proporties uitvergroot. Emoties zijn vaak op de spits gedreven, tempi deels te plooibaar. Het beste slaagden nr. 6, 7 en 9; het teleurstellendst zijn nr. 3, 4 en 8, waarbij de laatstgenoemde ook niet goed is opgenomen. Het is deels pakkend voor een keer, maar niet geheel bevredigend bij herhaling. 

Hoewel het voor de ware discofiel veel interessanter is om zelf zo’n cyclus samen te stellen uit het voor hem/haar waardevolste en mooiste dat beschikbaar is. Daarin zou ik bijvoorbeeld ook opnamen van John Barbirolli (EMI, nrs. 5 en 9), Leonard Bernstein (DG, nrs 3, 5, 6 en 7), Pierre Boulez, de tweede reeks van Claudio Abbado (nrs. 2, 3, 5, 6, 7 en 9), Herbert von Karajan (DG nrs. 6 en 9), Jascha Horenstein (nr. 3), Frans Welser-Möst (nr. 4), Lorin Maazel (nr. 4, Sony), Rafael Kubelik (nr. 1), Otto Klemperer (nr. 2), Georg Solti (nr. 8) en Klaus Tennstedt (nr. 8) betrekken. Al heeft zo’n afgerond, compleet album van één dirigent natuurlijk het voordeel van consistentie en gemak.

Voor de ware Mahleradept is er nog het album The Mahler broadcasts 1948-1952 met alle radio-opnamen van het New York filharmonisch (NYP 9801/12, 12 cd’s).

En dan zijn er nog de heel fraaie, maar in laatste instantie wat gladde series i.s.n. van Michael Tilson Thomas met het San Francisco orkest, ook in eigen orkestbeheer via Avie, en de verhelderend, indringende reeks van Pierre Boulez (DG) waaraan alleen nog nr. 8 mankeert.

Zelf zou ik niet zonder beide cyclussen van Abbado willen zijn, maar ook Kubelik, Haitink en Bernstein (Sony en DG) zijn me lief en in tweede instantie zou ik ook Bertini en Solti niet geheel willen missen.

In de discografie hieronder zijn slechts summiere gegevens vermeld. Geen specificatie van alle uitvoerenden en niets over de eventueel aanvullend opgenomen werken – meestal orkestliederen. Sommige dirigenten, zoals Abbado, Haitink, Inbal, Neumann, Segerstam, Sinopoli en Tennstedt, geven ook het adagio uit de Tiende; anderen geven ook de door Cooke (Chailly, Inbal) of Matthews.Goldschmidt (Rattle) of Carpenter (Zinman) verzorgde reconstructie van die Tiende. 

 

Beeldopnamen

 

Tussen 1971 en 1976 werden de intense, hoog-emotionele uitvoeringen  her en der van Leonard Bernstein door een opnameteam van Humprey Burton vastgelegd. Interpretatief bezien wordt hier een soort gulde middenweg getoond tussen de elementaire, rauwe maar opwindende interpretaties van Bernstein uit de jaren zestig en de wat rustiger, rijper, meer bezonnen visie uit de jaren tachtig. Met name nr. 4, 5 en 9 zijn prachtig uitgevallen. Edith Mathis straalt in nr. 4. Het gaat om altijd nog zeer geldige vertolkingen met een bijzondere status.

Drie locaties werden gekozen voor de meer down to earth opnamen van Paavo Järvi tijdens een Rheingau festival: de basiliek van klooster Eberbach, de fraaie ambiance van d Friedrich von Thiersch zaal in Wiesbaden; Kurhaus en de akoestisch nog betere grote zaal van de Alte Oper in Frankfurt. Daar werden bovenmiddelmatig mooie vertolkingen vastgelegd.

 

Discografie

 

1962/71. Solisten, koren en Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 442,050-2 (10 cd’s).

 

1963/7. Solisten, koren met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 88697-94333-2 (12 cd’s).

 

1967/9. Solisten, koren met het symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. DG 463.738-2 (10 cd’s).

 

1974/5. Solisten, koren en het Utah symfonie orkest o.l.v. Maurice Abranavel. Musical Concepts MC 182 (10 cd’s).

 

1977/81. Solisten, koren met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 572.941-2, Warner 2564-6278-2 (11 cd’s), 094.493-2 (16 cd’s).

 

1977/94. Solisten, koren met het Berlijns filharmonisch orkest (nr. 1, 5, 8), het Weens filharmonisch orkest (nr. 2, 3, 4, 9) en het Chicago symfonie orkest (nr. 6, 7) o.l.v. Claudio Abbado. DG 447.023-2 (12 cd’s).

 

1995/7. Solisten, koren met het SWR omroeporkest Baden-Baden en Freiburg o.l.v. Michael Gielen. Hänssler HAEN 93130 (13 cd’s).

 

1979/81. Solisten, koren met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Supraphon SU 01860-2 (11 cd’s).

 

1980/5. Solisten, koren met het Weens filharmonisch en het Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 430.804-2 (10 cd’s).

 

1984/5. Solisten koren met het Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Eliahu Inbal. Denon CO 75216/30 (15 cd’s).

 

1984/91. Solisten, koren met het WDR Symfonie orkest Keulen o.l.v. Gary Bertini. EMI 340.238-2 (11 cd’s).

 

1986/7. Solisten, koren met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Philips 470.871-2, Decca 480.768-2 (14 cd’s).

 

1985/94. Solisten, koren het Philharmonia orkest en de Staatskapel Dresden o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 471.451-2 (15 cd’s).

 

1986/2004. Solisten, koren met het Birmingham symfonie orkest (nr. 1-4, 6-8), het Weens filharmonisch   orkest (nr. 9) en het Berlijns filharmonisch orkest (nr. 5 en 10). EMI 500.721-2 (14 cd’s).

 

1987/8. Solisten, koren met het Concertgebouworkest, het New York filharmonisch orkest en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG  459.080-2 (16 cd’s).

 

1987/90. Solisten, koren met het Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Emil Tabakov. Capriccio 49043 (15 cd’s). 

 

1989/2003. Solisten, koren met het Berlijns filharmonisch orkest en het Luzern Festival orkest  (nr. 2) o.l.v. Claudio Abbado. DG 479.3204 (11 cd’s).

 

1990/4. Solisten, koren met het Deens Nationaal omroeporkest Kopenhagen o.l.v. Leif Segerstam. Chandos CHAN 9572 (12 cd’s).

 

1995/6. Solisten, koren met het Radio filharmonisch orkest o.l.v. Edo de Waart. RCA 74431-27801-2 (14 cd’s).emil

 

1995/2004. Solisten, koren met het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 475.686 (12 cd’s).

 

2007. Solisten, koren met het San Francisco symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. Avie SFS 0039 (17 cd’s).

 

2006. Solisten, koren met het Tonhalle orkest Zürich o.l.v. David Zinman. RCA 88697-72723-2 (15 cd’s).

 

2006/7. Solisten, koren met het Pools nationaal omroeporkest o.l.v. Antoni Wit en Michael Halász. Naxos 8.501502 (15 cd’s).

 

2008/11. Solisten, koren en het Londens symfonie orkest o.l.v. Valery Gergiev. LSO Live LSO 0730 (10 cd’s).

 

2011. Solisten, koren met het Philharmonia orkest o.l.v. Lorin Maazel. Signum SIGCD 351/362 (15 cd’s).

 

Video

 

1971/6. Solisten, koren met het Londens symfonie orkest, het Israël filharmonisch orkest en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 073-408-8 (9 dvd’s).

 

2008/13. Solisten en koren met het Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Paavo Järvi. C Major 73290-8 (6 dvd’s).