MOESSORGSKY: SCHILDERIJENTENTOONSTELLING
Hoewel Modest Moessorgsky’s vriendschap met de schilder Victor Hartmann niet lang duurde, werd de componist volgens de overlevering zeer geraakt door het overlijden in 1873 van die kunstenaar op 39-jarige leeftijd. Hij had hem vermoedelijk pas in 1870 leren kennen. Nadat hij korte tijd later een herinneringstentoonstelling van diens werk had bezocht, besloot de componist om zijn indrukken vast te leggen in de vorm van een tiendelige pianocyclus met muzikale versies van die tien schilderijen, die deels van elkaar zijn gescheiden door ‘promenades’, alsof de luisteraar rustig van het ene naar het andere schilderij loopt.
Achtergronden
Heel kenmerkend voor Moessorgsky is het werk niet gepubliceerd tijdens zijn leven. Pas vijf jaar na de dood van Modest Petrovitsj, dus in het jaar 1886, verscheen het werk bij muziekuitgeverij W. Bessel & Co in St. Petersburg. Maar echt populair werd het pas na 1922 dankzij de orkestratie van Ravel. Hoe is dat gekomen?
Om te beginnen natuurlijk omdat Moessorgsky's originaliteit lang niet algemeen werd ingezien en zijn eigen orkestraties (van andere werken als De nacht op de kale berg en zijn opera's Boris Godoenov, Khovantschina, Salammbô en De jaarmarkt van Sorochinsky als primitief, lomp en klunzig werd afgedaan. Rimsky-Korsakov, zelf inderdaad een uitstekend, maar in dit geval te verfijnd orkestrator, "verbeterde" derhalve Moessorgsky's werk tot alle oorspronkelijkheid eruit was platgewalst. Verder omdat pas na de tweede Wereldoorlog een brede falanx pianisten het originele werk ontdekte en zich daarover ontfermde.
In de Russische kunstgeschiedenis is Hartmann een onbetekenende naam. Hij behoort in elk geval zeker niet tot de belangrijkste schilders uit zijn tijd, zoals het eerbetoon van de Schilderijententoonstelling suggereert. Hartmann had reizen ondernomen naar Italië, Frankrijk en andere bestemmingen en hij was in Sint Petersburg bezig met de vormgeving van een "Oud-Russische manufacturen tentoonstelling". Vladimir Stassov, een destijds bekende kunstcriticus, zag in Hartmann een talent en lanceerde zijn naam in alle daarvoor in aanmerking komende kranten. Dankzij de snel gegroeide relatie tussen Stassov en Hartmann trof ook Moessorgsky vermoedelijk de ontwerper, aquarellist cum architect, want Moessorgsky kwam regelmatig bij Stassov over de vloer.
Hartmann sloeg een goede figuur in de muzische atmosfeer van Stassovs salon. Deze beschreef de omhoogstrevende figuur enthousiast als volgt: "Zijn hoofd sprankelt voortdurend en het ontbreekt hem nooit aan goede plannen en ondernemingen." (Stassov; verzamelde brieven en opstellen, 1e deel, 1965). Hartmann imponeerde zijn vriendenkring niet alleen met zijn temperament, maar ook met de richtlijnen voor een nationale architectuurstijl op basis van de Russische volkskunst. Hij werd in de jaren zestig van de vorige eeuw met name geïnspireerd door Russische folklore, sprookjes en handenarbeid.
In dat opzicht ging hij parallel met het streven van die Russische componisten, die zich wilden losmaken van de gangbare Westerse - lees Centraal Europese en Italiaanse - voorbeelden om zich te concentreren op Russische thema's en een eigen, nationaal coloriet. Het was de Panslavische tijd, op zoek naar een vredige omwenteling. Heel bewust ontdeed men zich van de heersende majeur/mineur relaties en de in vieren gedeelde (kwadratische) metriek. Onregelmatige ritmen en niet-diatonische toonladders kwamen in zwang, waarbij de Russisch orthodoxe kerkmuziek op de achtergrond meespeelde. In de Promenades uit De Schilderijententoonstelling wisselen 6/4 en 5/4 maten elkaar voortdurend af.
Onder Stassovs theoretische leiding was al een voorhoede gevormd onder de kunstenaars. Dankzij zijn eretitel "Het machtige hoopje" zijn ze tot de legende gaan behoren. Behalve Moessorgsky, die de Russische muziek inderdaad krachtige impulsen gaf, behoorden tot dat "hoopje" nog de componisten Balakirev, Borodin, Rimsky-Korsakov en Cui.
Manifest van het Russische denken en voelen
In deze kring verschafte zich ook Hartmann een plaatsje en hij heeft beslist het felle debat gestimuleerd over de plaats en de toekomst van de Russische muziek in een aanval op Tchaikovsky's te internationaal, te Westers geachte koers. De hoge dunk, die Stassov van Hartmanns artistieke kwaliteiten had, is door Ivan Kramskoi nogal gerelativeerd: "Hartmann scheen me altijd eigenlijk al niet zozeer een architect in de engere betekenis van het woord te zijn, maar een echte kunstenaar. Zolang het om alledaagse zaken gaat, is Hartmann zwak: hij heeft sprookjesachtige bouwsels, betoverde kastelen nodig, louter paleizen en gebouwen, waarvan geen voorbeelden bestaan en ook niet kunnen bestaan. Maar dan maakt hij ook wel opmerkelijke dingen." (Kramskoi: brieven en opstellen, 1e deel).
Hartmann, toen achter in de twintig, baarde bijvoorbeeld nogal opzien, toen hij vermomd als de heks Baba Yaga op een carnavalsbal verscheen. Serieuzer bedoeld was het ontwerp dat hij maakte voor een duizendjarige herdenking in Novgorod, waarvoor Balakirev zijn symfonisch gedicht Rusland componeerde
Door dat fantastische, dat Kramskoi noemt, is Moessorgsky's Schilderijententoonstelling geïnspireerd. Moessorgsky's verdriet over zijn gestorven vriend zocht een ventiel op het compositorische vlak. In de maanden februari en maart 1874 was de postuum aan Hartmann gewijde tentoonstelling toegankelijk; reeds in juni eindigde Moessorgsky zijn daaraan gewijde compositie. Bij de keuze van de motieven van Hartmann vertoont de componist het gedrag van een geïnteresseerde, ja getroffen galeriebezoeker. Hij selecteert, verwerpt en kiest zorgvuldig voor bepaalde exponaten. In de compositie zijn onderwerpen te vinden, die Hartmann van zijn reizen meebracht. Maar Moessorgsky liet het niet bij schetsen en aquarellen, doch breidde het panorama uit met andere thema's van Hartmann, zoals het ontwerp voor een kerstboom versiering, die als "gnomus" de inleidende Promenade van de cyclus meteen op een sterk contrasterende stemming laat botsen. Moessorgsky's fantasie werd ontstoken aan de hand van ontwerpen voor toneeldecoraties, landschappen en aan de hand van een ontwerp voor een stadspoort, die Hartmann voor Kiev - en in overdrachtelijke zin voor de roem van de Russische natie - had ontworpen. Terwijl de vertalers het als bij een eensgezinde geheime afspraak over "De grote poort van Kiev" hebben, spreekt men in Rusland zelf liever van "De reusachtige poort".
Moessorgsky's bezoek aan de tentoonstelling moet heel inspirerend zijn geweest, want zelf zei hij daarover: "Kant en klare klanken en ideeën komen op me af. Ik heb er zoveel opgeslokt, dat ik bijna barst en je kunt mijn fysionomie in de tussenspelen herkennen." Maar naarmate de compositie vorderde, is het duidelijk, dat de schilderijen de overhand krijgen. Na vier keer verdwijnen de promenades schijnbaar om te worden vervangen door vaak schrille contrasten van de snel opeenvolgende beelden. Het slot van het werk is vol tegenstellingen tussen achtereenvolgens het dreigende, het sinistere en het bizarre. Daarna komt dus die triomfantelijke viering van de creatieve geest van zijn gestorven vriend in de monumentale "Poort", waarin het promenade thema ook nog even terugkomt: de koraalmelodie, waarop deze finale is gebaseerd, is de apotheose van de inleiding.
Dit machtigste en waarschijnlijk bekendste slotdeel uit Moessorgsky's - de promenades niet meegerekend - tiendelige cyclus stoelt op een werkstuk van Hartmann, das was bestemd voor een architectenwedstrijd. Hartmann wilde er de aura van het Russische volk via een beeld van het eerwaardige Kiev mee uitbeelden. Moessorgsky nam het beeld en de idee over, vergrootte het perspectief en schiep een episch breed, in het detail overdadig kleurig klankbeeld, dat - zoals een vergelijking met de inspiratiebron meteen duidelijk maakt - het ontwerp van Hartmann dynamiseert en qua effect ver achter zich laat. Moessorgsky bewoog zich in dit grandioze slotoffensief in ideologische overeenstemming met Borodin en de voorvechters van de nationale Russische opera onder Michail Glinka. Hymnische klanken, gezang van pelgrims, veelstemmig klokgelui en de uitvergroting van de promenadegedachte - dat alles moet de kijker/luisteraar tot inkeer brengen en het fungeert als structuurvormend compositorisch element. Zo wordt deze finale een manifest van het Russische denken en voelen.
Elk van de tien beelden is een prachtig sfeervol miniatuur waarin het expressieve potentieel van de piano wordt uitgebuit op een manier die de invloed van Liszt suggereert, maar die een veel groter psychologisch inzicht verraadt. Een hele reeks stemmingen wordt getoond van de sinistere melancholie van Gnomus via de speelsheid van Les Tuileries (die op Debussy lijkt vooruit te lopen) tot het grote triomfalisme van De grote poort te Kiev. Pas in de betere orkestraties komt dit alles nog mooier tot zijn recht. Vreemd eigenlijk dat Rimsky-Korsakov zich daar nooit aan waagde.
De opnamen
pianoversie
Natuurlijk zijn we als luisteraars van de georkestreerde versie van de Schilderijententoonstelling haast bedorven voor het origineel: de pianozetting. Al zijn de pianist en de vleugel nog zo goed, aan alle eisen, die het werk op esthetisch-muziektechnisch en op coloristisch gebied stelt, kan eigenlijk nooit worden voldaan. De pianist wordt bovendien geconfronteerd met tal van snel op elkaar volgende problemen. Hij mag de deeltjes - niet steeds consequent optredende "promenades" tussen de afbeeldingen en de "beeldbeschrijvingen" zelf - niet zonder meer als reeks voorspelen vòòr de slotapotheose aaneen rijgen. Juist de concertvoordracht met al zijn spelpsychologische imponderabilia ondersteunt de logische opbouw, zonder dat zelfs de meest kritische luisteraar zich aan de fascinatie van de slotexplosie kan onttrekken.
Naast dit dramaturgisch belangrijke balansprobleem moet de vertolker nog een ander, niet minder lastig probleem oplossen. Moet hij de afzonderlijke compositorische perspectieven extra betekenis verlenen en het werk met pianistische middelen orkestreren, of moet hij liever onder de indruk van de cyclische vorm meer de absolute waarden laten uitkomen? Deze tweede oplossing maakt, dat aan de biografische details slechts terloops aandacht wordt geschonken en het resultaat zal niet meer zijn dan een geobjectiveerde mededeling. De uitdaging voor de interpreet om van bijvoorbeeld "De markt in Limoges" een meeslepende toccata met een fraai martellato-stretta te maken wordt zo geringer.
Hoe dan ook, een werk als De Schilderijententoonstelling geeft aanleiding tot legio pianistische duidingen. Van Weissenbergs nuchter zakelijke aanpak tot de veel markanter Moessorgsky-exegese van Horowitz en Richter. Horowitz was het origineel niet genoeg en laat in zijn opnamen uit 1947 en 1951 extra octaven en versieringen horen. Zijn klokgelui in de finale is heel bijzonder. Zijn uitgangspunt is aan de letterlijke kant, maar hij voegt veel kleur en retoriek toe.
Hebben Russische pianisten een voorsprong in dit repertoire? Legio Russen vertrouwden hun kijk op het werk aan de media toe; zuiver getalsmatig zijn ze mogelijk in de meerderheid, maar van een predestinatie blijkt geen sprake. Interessant genoeg zijn het mensen als Richter (Rus van Duitse origine), Pogorerlich (Joegoslaaf die in Moskou studeerde) en Horowitz (Amerikaan geworden Rus) die de mooiste en interessantste blikken op deze materie wierpen. Van de ‘echte’ Russen stijgen alleen Demidenko en Berman een stuk boven de grauwe middelmaat uit.
Bij Pogorelich is het even schrikken. In eerste instantie komt zijn aanpak gewild afwijkend, provocerend anders over. Maar wie vaker en aandachtiger luistert, kan niet ongevoelig blijven voor de manier waarop hij de compositie opnieuw overdacht, voor zijn elektriserende spel en zijn originaliteit. Kissin lijkt die draad op te pakken, maar hij is minder consequent en vervalt soms teveel in uitersten van dynamiek en tempo. Best boeiend, maar als je Moessorgsky dan al personaliseert, dan liever zoals Richter en Pogorelich.
Richters grote verdienste is, dat hij verzoenend werkt tussen de didactisch gave Weissenberg en de schilderachtig-eruptieve Horowitz. Hij is individualist en weet als geen ander het werk als één geheel te concipiëren. Jammer, dat het publiek tijdens de 'live' opname in Sofia (1958) zo verkouden was en dienovereenkomstig hoestte en proestte. Opnametechnisch gaver en interpretatief nauwelijks minder is de kort daarop ontstane Moskouse opname. Klanktechnisch is de in 1968 in Londens Goldsmith Hall gemaakte opname het fraaist, maar Richters spel is daar in vergelijking met zijn eerder getoonde élan haast teveel verinnerlijkt.
Wie behalve aan een idiomatische, dus "beeldende" vertolking ook nog hecht aan een mooie pianoklank, is het beste af met de opnamen van Pletnev en Ashkenazy. De opnamen van Ashkenazy, Brendel en Dichter zijn vooral de moeite waard, omdat zij zowel de piano- als de orkestversie bieden.
Orkestraties
In totaal bestaan er tenminste tien orkestraties van de Schilderijententoonstelling. Met name de orkestratie van Ravel is vast bestanddeel geworden van het internationale orkestrepertoire. Hij moest wachten tot hij de beschikking kreeg over het door Pavel Lamm verzorgde originele manuscript. Voor menigeen is het nog steeds een verrassing, dat de pianoversie het origineel is. Ravels omzetting vond plaats in de geest van een virtuoze, geraffineerde instrumentatiekunst en met het doel om het materiaal voorzichtig te verstrakken. Daarbij trok de Fransman alle registers van de instrumentale alchimie open. Hij schilderde haast letterlijk verder aan Hartmann. Heel knap natuurlijk, maar het resultaat gaat evenzeer voorbij aan Moessorgsky's bedoelingen als de kalmerende schoonheidsbehandeling, die Rimsky-Korsakov Boris Godoenov gaf. Tenminste in zijn RCA opnamen kon Toscanini niet nalaten ook nog wat verfraaiingen aan te brengen.
Vergeleken met de felle kleuren van Ravel, verleende het koppel Toesjmalov/Rimsky-Korsakov het werk een donkerder aura. Maar het klinkt alles ook vrij tam. Ravel was zeker niet de eerste orkestrator van het werk. Het was Rimsky, die de publicatie van de Schilderijententoonstelling voorbereidde en hij is ook als eerste begonnen aan een orkestratie, die door zijn leerling Toesjmalov werd afgemaakt. Helaas liet Toesjmalov een paar delen achterwege: ‘Gnomus’, ‘Tuillerieën’ en ‘Bydlo’. De eerste uitvoering van die versie vond al op 30 november 1891 in St. Petersburg plaats.
Kort nadat deze versie in 1915 ook in Londen was uitgevoerd door het Queens Hall orkest onder Henry Wood, werd deze geïnspireerd om een eigen orkestratie te verzorgen. Hij deed dat voor alle "beelddelen", maar liet een paar van de latere ‘promenades’ weg. Hij gebruikte verder een heel laatromantisch orkestpalet, dat werd verrijkt met kameelklokken in ‘Bydlo’, van papier tussen de snaren voorziene harpen in ‘Goldenberg en Schmuyle’ en paddestoelklokken aan het begin van ‘De grote poort van Kiev’. In de ‘Hut op kippenpoten’ bracht hij een coupure aan.
Chronologisch bezien kwamen daarna de beide los van elkaar in 1922 ontstane versies van Maurice Ravel en de Finse dirigent Leo Funtek tot stand. Ravel had zijn klus te danken aan een opdracht van Serge Koussevitzky die de eerste uitvoering van het complete werk 19 oktober van dat jaar in Parijs gaf, nadat Ravel in mei van dat jaar ‘De grote poort van Kiev’ al onderhanden had genomen. Funteks versie is een stuk somberder en donkerder en klonk voor het eerst in Helsinki op 14 december 1922. In datzelfde jaar was nog een versie van acht delen, ditmaal voor salonorkest met harmonium en slagwerk opgedoken. De obscure G. Becce had daarvoor gezorgd.
Andere orkestversies, die eigenlijk zelden of nooit ten gehore worden gebracht, stammen van de in Rusland geboren Amerikaan Leonidas Leonardi, die in Frankrijk - onder andere bij Ravel - studeerde en die op 67-jarige leeftijd stierf. Toen hij in de twintig was kwam hij met een eigen versie. Dan was daar de in Frankrijk geboren basklarinettist van het Philadelphia orkest, Lucien Caillet, wiens werk in de vergetelheid raakte. Hij was de huisarrangeur van Ormandy, die hem vroeg een antwoord te bedenken op de orkestratie die Ravel voor Koussevitzky had gemaakt. Opvallend voor een blazer gebruikt hij de strijkers nadrukkelijker dan Ravel, zodat het resultaat minder doorzichtig, maar wel warmer klinkt. De althobosolo in ‘Het oude kasteel’ doet het even goed als de saxofoon bij Ravel. Cailliet beeldt Schmuyle met een hobo uit in plaats van Ravels gestopte trompet, die komt pas later bij hem. Een winstpunt van Cailliet is verder dat hij de lange ‘promenade’ vòòr ‘Limoges’ intact laat; Ravel schrapte deze.
Dat Leopold Stokowski het werk in de jaren dertig een kolfje naar zijn hand vond om er extra kleur aan te geven, ligt voor de hand. In elk geval zorgde hij voor een Slavische ondertoon, maar ook hij weer liet twee delen weg: ‘Limoges’ en ‘Tuilerieën’.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bestond ineens weer behoefte aan een vorm voor klein orkest. Daar zorgde Walter Goehr voor. Hij valt met de deur in huis bij ‘Limoges’ en laat dus de ‘promenades’ en ‘Gnomus’ weg. In het orkest doen een orgeltje en een piano mee. Daarna kwam eerst Vladimir Ashkenazy, die om te beginnen terugkeerde tot Moessorgsky's originele pianoversie en vervolgens corrigeerde, wat hij als foutjes zag in Ravels orkestratie. De Russische dirigent Sergei Gorschakov maakte zijn orkestratie in 1954; dankzij de inzet van Kurt Masur drong die ook tot het Westen door. De Amerikaan Lawrence Leonard tenslotte kwam met een voor de hand liggende oplossing: een werk voor piano en orkest.
De Finse dirigent Saraste bood in 1997 ook een eigen versie, waarin hij gedeelten van de over het geheel milde Funtek en de dramatischer Gortschakov aanvulde met eigen ideeën. Hij streefde naar een orkestratie die de componist zou hebben herkend en gebruikt bijvoorbeeld geen basklarinet in ‘Bydlo’ (Funtek) en sopraansax als Goldenberg (Gortschakov). Voor de promenades volgt hij Funtek goeddeels, ‘Gnomus’ is bizar à la Gortschakov (met inbreng van een Chinees blok). In het ‘Oude kasteel’ horen we een klaaglijke fagot als minstreel; ‘Tuilerieën’ is subtiel georkestreerd (met een mooie hobo), ‘Bydlo’ begint meteen forte met een koperkoraal van trombones en hoorns en verloopt niet zoals bij Ravel in een crescendo. In ‘Catacomben’ valt de donderende grote trom op, ‘Baba-Yaga’ is even grotesk als ‘Gnomus’ met een trombonesolo in het midden. Om maar een paar details te noemen.
Dan zijn er tenslotte nog de zijwegen, die onder andere door Elgar Howarth werden ingeslagen. Voor het bekende Philip Jones Brass Ensemble maakte hij een zeer compleet arrangement voor 16 koperblazers en slagwerk. Ook Geert van Keulen verzorgde een orkestratie voor louter blazers, 29 in getal, waaronder heckelphone, bassethoorns, de saxofoonfamilie en vier hoorns. Het basfundament wordt verder verzorgd door tuba, bastrombone en contrafagot. Lawrence Leonard maakte er een pianoconcert van. Andere transcripties bestaan onder andere voor koperkwartet orgel, voor twee piano's, voor gitaar, gitaarduo, gitaartrio en voor synthesizer. De popversie van Emerson Lake & Palmer begint met een op orgel gespeelde promenade en een heel karakteristieke ‘Gnomus’ om zich daarna steeds verder van Moessorgsky af te bewegen.
Wie al te vertrouwd is met de bekende orkestratie van Ravel doet er goed aan om eens zo’n andere orkestvorm of een vertolking met een gereduceerde bezetting te horen. Bijzonder de moete is bijvoorbeeld die van de Wolga virtuozen, die instrumenten uit de Russische volksmuziek als balalaika’s, dorma’s, guli’s, maar ook klavecimbel, orgel en slagwerk gebruiken.
Daarnaast is er een groot aantal "losse flodders", bewerkingen van afzonderlijke deeltjes. Te beginnen met het werk van Nikolai Golovanov, Douglas Gamley en Granville Bantock en eindigend bij de swingversies van Ralph Burns, Helmut Brandenburg, Van Hoof, Gil Evans, Claude Thornhill en zelfs James Last plus de Swingle Singers.
Het programma
Tot nu toe is steeds gesproken over haast bekend veronderstelde delen en orkesteffecten. Ter wille van wat nadere toelichting is het tot slot wellicht nuttig om aan de hand van de bekendste orkestratie - die van Ravel (die overigens de promenade middenin het werk, na ‘Bydlo’, ook overslaat) - het achterliggende programma van het werk toe te lichten en het verband tussen beeld en geluid te leggen.
Ravel begint de eerste ‘Promenade’ - al deze promenades of intermezzi zijn varianten van de eerste - met een solotrompet en plaatst vervolgens koper en strijkers klanken tegenover elkaar, waarbij hij het klankweefsel in dynamisch opzicht manipuleert op een manier, die op de piano onmogelijk is. Hij eindigt met een volledig tutti. Vervolgens maakt de ‘Dwerg’ zijn theatrale entree met een wilde arpeggio versiering van de klarinetten, fagotten en lage strijkers. Het gaat om een misvormd schepsel in de gedaante van een houten notenkraker als Kerstgeschenk voor een kind (denk ook aan Tchaikovsky's Notenkraker ballet!). De notenkraker was in 1869 tentoongesteld in de Artiestenclub in St. Petersburg. Hij beweegt zich kreupel en enigszins verdacht voort met de nodige pauzes en bezit een zonderling schrijnende persoonlijkheid, veroorzaakt door glissandi van de strijkers en houtblazers.
De tweede ‘Promenade’ heeft een lager profiel en begint haast klaaglijk met een hoorn; de melodie wordt door de houtblazers overgenomen, waarna de strijkers de klus afmaken en zorgen voor een mooie overgang naar het nostalgieke voor ‘Het oude kasteel (Il vecchio castello)’ in aquarelvorm, waarvoor een troubadour staat, die een melancholieke serenade brengt. Hier wordt deze gespeeld door een solosaxofoon, die dat doet, zoals alleen een fijnzinnig Frans colorist dat kan invullen: zonder een zweem van vulgariteit.
De trompetten keren terug om de derde ‘Promenade’ op te fleuren, maar deze wordt nogal abrupt afgebroken door de keurige komst van een stel kinderen, dat in de tuinen van de ‘Tuilerieën’ komt spelen en kibbelen. Vervolgens gaan we direct naar ‘Bydlo, De ossenwagen’ (Bydlo is Pools voor vee), waarin de sfeer wordt opgeroepen van een oude Poolse ossenwagen met grote houten wielen, die langzaam naderbij komt, als hij met een climax (met het geratel van kleine trom snaren, voor Ravel een onbewuste herinnering aan de gang op de mestkar naar de Franse guillotine?) langskomt even heel bedreigend wordt en vervolgens weer in de verte verdwijnt. Ondertussen zingt de koetsier een oud volksliedje.
De vierde en bij Ravel laatste ‘Promenade’ (met aanduiding tranquillo) begint stralend met de fluiten, maar wanneer de strijkers gaan meedoen wordt de stemming somberder, ja haast luguber, totdat die sfeer scherp wordt doorbroken door het gepiep en getjilp van kuikentjes in het ‘Ballet van de kuikens in hun eierschalen’, gebaseerd op Hartmanns groteske kostuumschets voor een kinderballet van J. Gelber uit 1871 voor de Keizerlijke balletschool onder de naam 'Trilby'. De armen en benen van de dansers steken daarbij door de eierschalen van kanarie- en kaketoe kuikens. Ook hun onhandige gespring wordt mooi uitgebeeld door fluit appoggiature in het korte trio middenin.
Opnieuw is sprake van een sterk contrast als we aanlanden bij het tweetal heftig argumenterende Poolse joden uit het getto van Sandomierz: ‘Goldenberg en Schmuyle’, de een rijk en dominant, de andere arm, schriel en klaaglijk, in dit geval verpersoonlijkt door een blatende trompet. Hier gebruikt Ravel een gecompliceerde frase, die steeds wordt herhaald - met een triool en een achtste noot, die elk verschillend zijn versierd - en die volmaakt moet worden gearticuleerd. De welgedaan dikke Goldenberg met zijn bontmuts drukt zich nadrukkelijker en langzamer uit via de celli en contrabassen. Potloodschetsen van het tweetal liggen hieraan ten grondslag.
Dan komt er met het tafereel van de met kakelende huisvrouwen bevolkte ‘Markt in Limoges’ een uitbarsting van zuivere orkestrale bravura. Met name de hoornpartijen vergen een enorme virtuositeit, maar het feitelijke gebeuren op de markt is triviaal en daarom moeten alle levendige roulades voor de strijkers en de blazers een zo licht mogelijke toets hebben.
Nu onderbreekt het koper ineens wreed het levendige tafereel om de sfeer te scheppen voor een bezoek van Hartmann en een vriend aan de sombere Parijse ‘Catacomben’, uitmondend in het macabere ‘Cum mortuis in lingua morta’ (Gesprek met de doden in een dode taal) met de spookachtige verlichting, die een reeks schedels van lang geleden overledenen belicht (volgens Moessorgsky van binnenuit). Nog een pianissimo en dan een nieuwe schokbehandeling met octaafsprongen aan het begin van de ritmisch bijtende ‘Hut op kippenpoten’. Hartmanns nogal gekke afbeelding van een bizarre klok, waarin de heks Baba Yaga woont, die de botten van haar slachtoffers breekt. Het middengedeelte is een fraai voorbeeld van Ravels orkestratiekunst en vergt een geweldig goede tubaspeler, temeer, daar hij de hoofdmelodie moet overnemen van de wendbaarder fagot. Dit deel bereikt zijn koortsachtige climax als de heks op haar bezemsteel wegvliegt en wij direct in de finale landen.
Moessorgsky's ‘Grote Poort van Kiev’ kan nergens elders dan in Rusland staan. Als inspiratiebron dienden zes schetsen van het nooit gerealiseerde bouwwerk. De componist beklemtoont die geografie door zijn lofkoraal af te wisselen met een sereen Byzantijns gezang, dat overwaait uit de nabijgelegen kathedraal. Ravel contrasteert prachtig de koper- en houtblazerkoren en introduceert beierende klokken om een kerkelijk verband te leggen. Zo eindigt het werk in een uitbarsting van pracht en praal.
De opnamen
Wie de onderstaande discografie sec overziet, zal allereerst verbaasd zijn en onder de indruk raken van het werkelijk enorme aantal opnamen van de oorspronkelijke pianovorm met aanvullingen/afwijkingen en van de vele orkestversies en bewerkingen kan licht het spoor bijster raken.
Het is niet alleen onmogelijk om al die opnamen te bemachtigen en te beluisteren. Onwaarschijnlijk is wel dat zich onder de volslagen onbekende verborgen schatten bevinden. Wie in deze massa een absolute persoonlijke favoriet ontdekt, is het handigste af.
Zelf heb ik in de loop der jaren tientallen uitgaven beoordeeld, daarvan aantekeningen bijgehouden en steeds vooral gelet op de toegevoegde waarde van een vertolking. Op die manier komen telkens bijzondere interpretaties bovendrijven; om echter telkens voor al die uitvoeringen te zoeken naar een korte karakterisering is wat veel gevergd, ook voor de lezer, vandaar dat meteen wordt overgegaan naar de
Conclusie
Zonder in clichématige details te vervallen worden hier de opnamen genoemd die het meest beklijven. Bij de pianoversies behoren natuurlijk de opnamen van Horowitz (zaalopname Carnegie Hall 1951, RCA) met weglating van de ‘Promenade’ vòòr ‘Limoges’ en toevoegingen vooral in ‘De grote poort van Kiev’) en Richter (recital in Sofia 1958 met zaal vol hoestende mensen, Philips; wijk anders uit naar BBC Legends) tot de grote historische gebeurtenissen.
Bij de recenter opnamen zijn het vooral Pletnev (kleurig, echt herscheppend, DG), Pogorelich (oorspronkelijke gedachten), Kissin (dynamisch, vol flair, RCA), Kempf (karaktervol) en Andsnes (interessante harmonische toevoegingen en wijzigingen, EMI al dan niet in de luxe uitgave op dvd met afbeeldingen van Robin Rhode op 7 beeldschermen) het boeiendst.
Met historisch besef is het haast een noodzaak om wat Ravels orkestratie betreft kennis te nemen van Koussevitzky (de man die deze orkestratie bestelde, 1943, Naxos) en Reiner (prachtig gerestaureerd, 1957, RCA). Om de keus verder te optimaliseren, gaat het er bij de interpretatie van Ravels orkestratie vooral om niet Ravels precieuze verfijningen op de voorgrond te plaatsen en dus niet in te fijne penseelstreken met waterverf, maar de 10 doeken uit de beeldengalerij muzikaal te Russificeren met een breed, niet slordig gebaar in olieverf en zo het geheel duidelijk te karakteriseren. Dat lukt Gergiev (Eerst op Philips, gelukkig nog leverbaar, daarna in Rotterdam Londen en Wenen, deels op dvd), Abbado (DG met de mooiste Berlijnse uitvoering, beter dan Karajan en Rattle, DG) en Jansons (liever Amsterdam en München dan Oslo) het mooist, terwijl Levi (Telarc) profiteert van de best klinkende opname. Maar probeer ook eens de onverwacht verrassende Sokhiev (Naïve) en Kuchar (Naxos). Maar beluister vooral ook Szell en Serebrier (Bournemouth), Karabits, de curieuze Van Immerseel.
En geef de andere orkestraties een kans: Ormandy (Cailliet, Biddulph), Segerstam (Funtek, BIS), Serebrier (Stokowski, Naxos) en Slatkin (een mix van Gorchakov, Ravel, Naumounov, Ashkenazy, Cailliet, Stokowsky, Naxos)
Discografie
Oorspronkelijke pianoversie
1945 Benno Moisewitsch. Appian APR 7005.
1948 Vladimir Horowiz. RCA 88697-53885-2.
1950 Julius Katchen. Decca 425.961-2, 460.831-2.
1950 Benno Moiseiwitsch. Appian CDAPR 70, Naxos 8.110668.
1951 William Kappell. Arbiter 108.
1951 Vladimir Horowitz. RCA GD 60321.
1953 William Kappell. Video Artists VAIA 1048, RCA 09026-68997-2.
1953 Sviatoslav Richter. Urania URN 22.309 (4 cd’s).
1955 Alfred Brendel. Vox SPJVOX 97203.
1956 Vladimir Horowitz. RCA 7438-84594-2.
1956 Sviatoslav Richter. Praga PR 254.034, AS DISC AS 334.
1957 Rudolf Firkusny. Orfeo C6330418.
1958 Sviatoslav Richter. Melodia 74321-29469-2, VICC
2016, Russian Masters 282655, RCA GD 69079, DG 469.169-2 (2 cd’s).
1958 Sviatoslav Richter. Philips 420.774-2, 454.167-2, 464.734-2, 456.946-2 (2 cd’s), Naxos 9.81016.
1961 Byron Janis. Mercury 434.346-2, 475.6620, 478.829-8.
1961 Benno Moisewitsch. Pearl GEMM 9192.
1967 Vladimir Ashkenazy. Decca 425.045-2.
1968 Sviatoslav Richter. BBC Legends BBCL 4103-2.
1971 Alexis Weissenberg. EMI 769.381-2 en 253.067-2.
1972 Alexis Weissenberg. Orfeo C 869-122 B (2 cd’s).
1974 Misha Dichter. Philips 420.708-2 en 434.975-2.
1975 Janos Sòlyom. BIS CD 016.
1977 Lazar Berman. DG 431.170-2.
1980 Mikhail Rudy. Calliope CAL 9687, Phaia PHU 015/6 (2 cd’s).
1980 Ralf Gothoni. Ondine ODE 753-2.
1980 Rudolf Firkusny. BBC Legends BBCL 4238-2.
1981 Shura Cherkassky. Nimbus NI 7706.
1981 Mikhail Rudy. Calliope CAL 9687.
1981 Phyllis Moss. Centaur CRC 2051.
1982 Natan Brand. Appian APR 7022.
1982 Shura Cherkassky. BBC Legends BBCL 4160-2.
1982 Vladimir Ashkenazy. Decca 414.386-2.
1983 Jacques Rouvier. Denon 33C37.7177.
1983 Nicolas Economou. Suoni e Colri SC 53013.
1985 Alfred Brendel. Philips 420.156-2, 426.756-2 en
442.650-2.
1985 Ronald Smith. Nimbus NI 5187.
1986 Barry Douglas. RCA RD 85931, 74321-52959-2.
1987 Brigitte Engerer. Harmonia Mundi HMC 40.1266, HMT 90.1266.
1988 Elisabeth Leonskaja. Teldec 8.44088.
1988 Jenö Jando. Naxos 8.550044.
1988 Orlando Calevro. Phoenix PH 98420.
1988 Nikita Magaloff. Naïve Auvidis V 4742, Montaigne MAG 8941, Ricordi 94010.
1988 Marios Papadopoulos. Helikon HLR 143-2.
1989 Nicholas Economou. DG 431.972-2.
1989 Mikhail Pletnev. Virgin 791.169-2, 482.055-2 (2 cd’s).
1989 Philippe Entremont. Pro Arte 453
1989 Bernard Ringeisen. Ades 14.166-2 (2 cd’s).
1989 Michele Campanella. Nuova Era 6826.
1989 Michael Ponti. Klavins KM 001.
1990 Vladimir Krainev. Chant du Monde LDC 288.049.
1990 David Bar-Illan. Audiofon 72031.
1990 Sylvie Carbonel. Skarbo DSK 1037, Adda 59005-2.
1990 Rita KInka. AMG IRDEC IR 1002.
1990 Lazar Berman. DG 469.626-2.
1990 Yefim Bronfman. Sony 46481.
1991 Christoph Delz. FSM FCD 97742.
1991 Jevgeny Mogilevsky. Carlton PCD 1087, IMP PCD 1087.
1991 Valery Afanasiev. Denon CO 79046.
1991 Olli Mustonen. Decca 436.255-2.
1991 Anatol Ugorsky. DG 435.616-2.
1991 Lars Vogt. EMI 754.548-2.
1992 Boris Bloch. Accord 20215-2 (2 cd’s).
1992 Anthony Goldstone. Amphion PHICD 125.
1992 Naum Grubert. Emergo EC 3993-2.
1993 Viktoria Postnikova. Melodiya MEL 46049-2.
1993 Arthur Bönig. Ambitus 97.910.
1993 Lovro Pogorelich. Lyrinx LYR 137.
1993 Lilya Zilberstein. DG 437.805-2.
1994 Sebastian Benda. Genuin GEN 13283.
1994 Igor Ardasev. Supraphon 11.2194-2.
1994 Yakov Kasman. Calliope CAL 9228.
1995 Ivo Pogorelich. DG 437.667-2.
1995 Dmitri Sokolov. Eri Elysium GRK 711.
1995 Enrica Ciccarelli. Agora AG 006.
1995 Hans Oudenaarden. Erasmus WVH 116.
1995 Victor Chestopal. Ricercar RIC 164139.
1996 Arcadi Sevidov. Astrion 74321-46496-2.
1997 Nikolai Demidenko. Hyperion CDA 67018.
1997 Barry Douglas. Melodiya 74321-52959-2.
1997 Noriko Ogawa. BIS CD 905.
1997 Alwin Bär. Musicks Monument MUMO 200203 (3
cd’s).
1998 Monique Copper. BV Haast 0501 (3 cd’s).
1998 Andreas Boyde. Minerva ATH CD 17.
1998 Andreas Boyde. Liebermann ATH 17.
1999 Michael Korstick. Fono AM 1251-2, Ars Musici AM 1251-2.
1999. Joeri Boukoff. Bourg BGC 8, Ama Deus DRB AMP 105.
1999 Yoram Ish-Hurwitz. Colums 99266.
2000 Ingrid Jacoby. Dutton CDSA 6802.
2000 Elena Kuschnerova. Orfeo C 284-021 A.
2000 Polo de Haas. Emergo EC 3926-2.
2000 Alexander Warenberg. Berlin Classics BC 0300538 (2 cd’s).
2000 Enrico Belli. Thorofon CTH 2446.
2001 Péter Kocsor. Hungaroton HCD 31859.
2001 Nina Kavtaradze. Danacord DACOCD 552.
2001 Nami Ejiri. RS 051-0145.
2001 Sergei Dukachev. Dunelm Records DRD 0158.
2001 Jevgeny Kissin. RCA 09026.63884-2.
2002. Vladimir Feltsman. Nimbus NI 6211.
2002 Alexandra Neumann. Coviello 5040-2.
2002 Semion Kruchin. Meridian CDE 84468.
2003 Francesco Libetta. VAI VAIA 1242.
2004 Peter Jablonski. Altara ALT 1013.
2004 Lilya Zilberstein. Hänssler CD 98.213.
2005 Ilya Itin. VAI VAIA 1257.
2005 Panyalotis Demopoulos. Dunelm Records DRD 0251.
2005 Boris Giltburg. EMI 353.232-2.
2005. Scott Davie. ABC 476.3166.
2005 Marylin Frascone. Integral INT 221.164.
2005 Ayako Uehara. EMI 359.606-2
2005 Sergio Tiempo. EMI 558.018-2.
2006 Valentina Igoshina. Warner 2564-63427-2.
2006 Tugan Sokhiev. Naïve V 5068.
2007 Freddy Kempf. BIS BIS-SACD 1580.
2007 Anatoli Gololobov. Eigen beheer.
2007 Serg van Gennip. Classic Concert CCR 6204-2.
2007 Nino Gvetadze. Brilliant Classics 93911.
2007 Marilyn Frascone. Integral Classic INT 221.
2007 Davide Cabassi. Endeavour END 1024.
2008 Misha Fomin. Stemra ZW 88-02.
2008 Stephen de PLedge. Champs Hill CHRCD 030.
2009 Leif Ove Andsnes. EMI 698.360-2, 6700525.
2009 Michael Seewann. Genuin GEN 10179.
2009 Roberto Giordano. Discantica 193.
2009. Alica Ader. Fuga Libera FUG 566.
2009 Sa Chen. Pentatone PTC 5186-355.
2009 Henri Bonamy. Genuin GEN 89160.
2009 Rieko Yoshizumi. Genuin GEN 11199.
2010 Paul Lewis. Harmonia Mundi HMC 90.2096.
2010 Juliana Steinbach. Paraty 110.111.
2010 Nobuyuku Tsujii. Challenge CC 72526.
2010 Philip Edward Fisher. Chandos CHAN 10676.
2010 Llyr Williams. Signum Classics SIGCD 226.
2011 David Kadouch. Mirare MIR 170.
2011 Fazil Say. Naïve V 5199.
2011 Steven Osborne. Hyperion CDA 67896.
2011 Beata Bilinska. DUX DUX 0858.
2011 Konstantin Scherbakov. Two Pianists TP 1039114.
2012. Alice Sara Ott. DG 479.0088.
2012 Yutong Sun. Naxos 8.573178.
2013 Alexander Gavrylyuk. Piano Classics PCL 0063.
2013 Ekaterina Mechetina. Melodiya MEL CD 10.02100.
2013 Kirill Gerstein. Myrios MYR 013.
2013 Andrej Hoteev. Berlin Classics BC 0300568.
2014 Jorge Federico Osorio. Cedille CDR 90000153.
2014. Markus Becker. Dreyder Galdo CD 21085 (2 cd’s).
Video
2005. Ilya Itin. VAI 4365 (dvd).
2009 Leif Ove Andsnes. EMI 967.00525 (dvd).
2011 Nobuyuki Tsujii. Euro Arts 205908-8 (dvd).
Met onbekende opnamedatum
…. Bertram Eckle. Zyx CLS 4018.
…. Karl Eichberger. Note RBM 463.189.
…. Philippe Entremont. PA 544.
…. Eduard Erdmann. Tahra 199/200 (2 cd’s).
…. Gary Graffman. Sony S2K94737 (2 cd’s).
…. Horacio Gutierrez. Fono FCD 97.750.
…. Vladimir Horowitz ASV AJC 8560.
…. Heine Skov Jensen. Classico CLASSCD 917.
…. Nina Kavtaradze. DanacordDACOCD 552.
…. James Kirby. Dunelm Records DRD 0156.
…. Mikhail Petukhov. Russian Music Society
6423465001056.
…. Elena Kushnerova. Orfeo C284021C.
…. Roger Muraro. Accord 472.592-2.
…. Jevgeny Ochinnikov. Collins 1276-2.
…. Cécile Ousset. EMI 749.262-2.
…. Leonard Pennario. MSR Claaical Archive MS 1188 (4 cd’s).
…. Dan Poenaru. Doron DRC 5001.
…. Alexandra Neumann. Coviello COV 5040-2.
…. Eva Maria Rieckert. Bella musica 31.9050.
…. Bernard Ringeisen. Adès 14166-2 (2 cd’s).
Arrangement Horowitz
1947 Vladimir Horowitz. RCA GD 60526.
1949 Vladimir Horowitz. RCA 88697-53885-2.
1951 Vladimir Horowitz. RCA GD 60449 en 60321, 74321-845.942-2 (2 cd's).
Bewerking Likka Pälli voor cello- en basensemble
2003 Sinfonia Lahti bass ensemble. BIS CD 5026.
Bewerking Vladimir Boyashov voor volksmuziek instrumenten
2000 Wolga viruosos o.l.v. Jouri Kostew. MDG MDG 610-1016-2.
Arrangement voor 12 pianisten en slagwerk
2012 12 Pianisten en Karlsruhe slagwerk ensemble. ARS ARS 38125.
Arrangement voor pianotrio
2006 Trio Solisti. Endeavour Classics END 1022.
…. Elvira Nakipbekova (v), Alfia Nakipbekova (vc), Eleonora Nakipbekova (p). Claudio CR 4115.
Arrangement voor piano en slagwerk.
1999 Duo Vivace. Audite AUDITE 97.463.
Arrangement voor 2 piano’s Haché/Paratore
1981 Anthony en Joseph Paratore. Schwann 310.113.
Arrangement Bekova voor 2 piano’s
1998 Eleonora en Elisabeth Bekova. Claudio CR 4115-2, Chandos CHAN 9672.
Arrangement voor 3 accordeons
2002. Trio Fratres. Alba ABCD 188.
Arrangement Tim Seddon voor 2 piano’s
1996 Andreï Vieru en Dan Grigore. Harmonia Mundi HMC 90.1616.
2003 Mark Anderson en Tamriko Siprashvili. Nimbus NI 5733.
Arrangement voor jazz trio en orkest Gottfried
….. Yaron Gottfried (p), Yorai Oron (cb), Rony Holan (dr) met het Uno ensemble Beijing. GPRO Records GPR 50014.
Arrangement 1 gitaar
1981 Kazuhito Yamashita. RCA RCD 14203.
1990 José Luis Gutiérez. FSM FCD 97750.
Arrangement 2 gitaren
1991 Richard Jackmann en Jan Zacek. Supraphon 111.845-2.
1992 Albeniz gitaarduo. Fono FCD 97.778.
Arrangement 3 gitaren
1995 Granados trio. FSM FCD 97234.
…. Trio Concentus. RA 9705.
Bewerking voor saxofoonkwartet
1987 Aurelia saxofoonkwartet. EMI 749.065-2.
Arrangement voor orgel
1937 Keith John. Piory PRCD 262.
1980 Arthur Wills. Hyperion CDH 55003, 88017.
1985 Pierre-Yves Asselin. Denon CO-1028.
1988 Jean Guillou. Dorian DOR 9011.
1993 Thierry Mechler. Rem REM 311215.
1994 Ernst-Erich Stender. Ornament 11451.
1994 Winfried Bönig. Ambitus AMB 97910.
1994 Jean Guillou. Philips 462.776-2.
1994 Peter Leu. Quantaphon 30.371.
1997 Andrzej Chorosinsky. MDG MDG 320.0818-2.
1998 Carsten Wiebusch. Audite AUDITE 20029, Fermate FER 20029.
2007 Robert Houssart. Regent REGCD 267.
2008 Hansjörg Albrecht. Oehms OC 632.
…. Oskar Gottlieb Blarr. Schwann CD 11050.
…. David Briggs. Lammas LAMM 153D.
…. Daniel Chorzempa. Pentatone PTC 5186-116.
Arrangement voor accordeon
2008. Harald Oeler. Genuin GEN 87523.
Arrangement 2 accordeons
1996 James Crabb en Geir Draugsvoll. EMI 569.705-2.
Arrangement voor trompet en orgel
2013 Manfred Bockdschweiger en Joacim Enders. Antes BM 319291.
Arrangement trombone/piano
1998 Christian Lindberg en Roland Pöntinen. BIS CD 988.
Arrangement met teksten van Plato. Dante, Wolkenstein, Heine, Hugo, Busch en Kafka
2001 Lars Vogt en Konrad Beikircher. EMI 557.299-2.
Diverse andere onbekende arrangementen
…. Pianistenensemble Braunschweig. Ram 559.305.
…. Blazersolisten Bremen. Klassik Center DS 1004.
…. Blazerssolisten uit de Duitse Kammerphilharmonie. DSB DS 1004-2.
Bewerking voor strijkorkest Cohen
2014 Jacques Cohen met het Isis ensemble. Meridian CDE 8463-2.
Bewerking voor strikers/blazers tentet Van Eerdewijk
2017 De Bezetting speelt. Et'cetra KTC 1572.
Bewerking voor blaasorkest (Nowlin)
1990 Lutz Kohler met HR Brass. Capriccio C 10408.
1996. Fine Arts ensemble. Nimbus NI 5645.
2013 Lutz Köhler me het Luzern Festival koperensemble. Accentus Music ACC 30296.
2014 Michael J. Colburn met de President’s own U.S. Marine Band. Altissimo 754422-0402-2.
Bewerking voor blaaskwintet Mooser
….. Pentaèdre. Atma ACD 22687.
bewerking voor koperkwintet:
…. Atlantic brass quintet. Musicmasters MM 67142-2.
Bewerking voor fagotensemble Dag Jensen
…. Quadriga fagotensemble. Genuin GEN 86077.
b
Bewerking voor synthesizer:
1974 Isao Tomita. RCA RD 80838, Catalyst GD 60576.
Combinatie pianosolo- en orkestversie
1959/62 Byron Janis/Antal Dorati. Mercury 434.346-2.
1971/2001 Péter Koczor/Gyula Németh. Hungaroton HCD 31859.
1975 Lazar Berman/Herbert von Karajan. DG 469.626-2.
1982 Vladimir Ashkenazy/Zubin Mehta. Decca 467.127-2, 467.127-2.
1985 Alfred Brendel/André Previn. Philips 442.650-2.
1989 Philippe Entremont/Philippe Entremont. Pro Arte CDD 453.
2001/9 Oleg Marshev/Jan Wagner. Danacord DACOCD 656.
…. Rico Saccani/Rico Saccani. BPO Live BPOL 1104.
…. Dénes Varjon/Gilbert Levine. Capriccio 71047.
Orkestversie, orkestratie Ravel
1930 Serge Koussevitzky met het Boston symfonie orkest. RCA 09026-61392-2 en Pearl GEMM CD 9020, Naxos 8.110154.
1944 Serge Koussevitzky met het Boston symfonie orkest. Pearl GEMM CD 9020, Naxos 8.110.105.
1947 Ernest Ansermet met het Londens symfonie orkest. Dante LYS 454, Decca 480.004-7.
1947 Nicolai Golovanov met het Moskou's omroeporkest. Dante Lys LYS 481.
1948 Arturo Toscanini met het Scala orkest Milaan. Radio Years RY 99.
1948 Arturo Toscanini met het NBC symfonie orkest. Music & Arts CD 1115.
1950 Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. Paul Kletzki. Cascavelle VEL 3049 (3 cd’s).
1951 Rafael Kubelik met het Chicago orkest. Mercury 434.378-2.
1951 Frans nationaal orkest o.l.v. Ernest Bour. Vogue 672007.
1952 Guido Cantelli met het NBC symfonie orkest. Testament SBT 2194 (2 cd’s), Guild GHCD 2328.
1952. Gewandhausorkest Leipzij o.l.v. Hermann Abendroth. Arlecchino ARL 128.
1952 Antal Dorati met het Concertgebouworkest. Philips AR 00607 (lp).
1953 Igor Markevitch met het Berlijns filharmonisch orkest. DG 459.015-2, 477.5479, Praga DSD 350096, Andromeda ANDRCD 9035 (2 cd’s).
1953 Arturo Toscanini met het NBC symfonie orkest. RCA GD 60287, 74321-159484-2 (2 cd’s), Naxos 9.80399.
1955 Eugene Ormandy met het Philadelphia orkest. RCA 09026-61209-2, Sony 88725-41720-2, Naxos 9.80344.
1955. André Cluytens met het WDR Omroeporkest Keulen. Archipel ARPCD 0408, ARP 0417.
1956. Thomas Schippers met het New York filharmonisch orkest. CBS MBK 44888.
1956 Guido Cantelli met het New York filharmonisch orkest. Music & Arts MACD 904, Stradivarius STR 13594.
1956 Philharmonia orkest o.l.v. Eugene Goossens. Medici Masters MM 0092.
1956. Willem van Otterloo met het Residentie orkest. Challenge Classics CC 72142 (13 cd’s).
1957 Fritz Reiner met het Chicago symfonie orkest. RCA 09026-61401-2, 09026-61958-2 en 61958-2, Urania WS 121111.
1958 Leonard Bernstein met het New York filharmonisch orkest. Sony 47596, 60693.
1958 Herbert von Karajan met het Philharmonia orkest. EMI 762.860-2.
1959 Antal Dorati met het Minneapolis symfonie orkest. Mercury 434.346-2.
1959 Ernest Ansermet het het Suisse romande orkest. Decca 414.139-2, 421.019, Archiphon ARC-WU 179.
1959 Eugene Goossens met het Royal philharmonic orkest. Medici Arts MM 009-2, Guild GHCD 2376.
1959 Sergiu Celibidache met het Omroeporkest Turijn. Archipel ARPCD 0506, ARPCD 0455.
1960 Herbert Kegel met het Leipzigs omroeporkest. Berlin Classics BC 3005-2, CCC 000063-2.
1961 Carlo Maria Giulini met het Philharmonia orkest. BBC BBCCL 4023-2.
1962 Bernard Haitink met het Concertgebouworkest.Philips AY 835.166.
1962 Lorin Maazel met het Philharmonia orkest. EMI 762.517-2, 568.539-2.
1962 André Cluytens met het Omroeporkest Milaan. Arts 43055-2.
1963 George Szell met het Cleveland orkest. Sony SBK 48162, 60190.
1965 Herbert von Karajan met het Berlijns filharmonisch orkest. DG 423.214-2, 429.162-2, 447.426-2.
1968 Karel Ancerl met het Tsjechisch filharmonisch orkest. Supraphon 11.1943-2, 01.943-2, SU 3664-2.
1968 Chicago symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. RCA XRCD 24.
1969 Serge Baudo met het Orchestre de Paris. EMI 253.067-2, 573.752-2.
1971 Lorin Maazel met het Philharmonia orkest. Belart 450.0810-2, Royal Classics DCL 70592-2.
1971 Eugene Ormady met het Philadelphia orkest.RCA GD 86721.
1973 Charles Mackerras met het Philharmonia orkest. Vanguard 08.4065-71, Alto ALC 1263.
1974 Edo de Waart met het Rotterdams filharmonisch orkest. Philips 420.708-2, 432.232-2, 434.975-2, Pentatone PTC 5186-116.
1974 Jevgeny Svetlanov met het USSR Academisch symfonie orkest. Melodiya MELCD 1002034, CDK ARI 300.
1976 Sergiu Celibidache met het Stuttgarts omroeporkest. DG 445.139-2.
1976 Vladimir Fedossejev met het Russisch omroeporkest. Melodia 46.018-2, Icone ICN 9419-2.
1976 Carlo Maria Giulini met het Chicago symfonie orkest. DG 415.844-2, 439.500-2, 469.169-2 (2 cd’s), 479.086-2.
1977. Carlo Maria Giulini met het Berlijns filharmonisch orkest. Testament SBT 1464.
1978 Lorin Maazel met het Cleveland orkest. Telarc CD 80042, 80296, First Impression LIMUHD 056.
1978 Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Sergiu Celibidache. DG 445.140-2 (2 cd’s).
1978 John Pritchard met het Londens filharmonisch orkest. Classics for pleasure CDB 762674-2.
1978 Riccardo Muti met het Philadelphia orkest. EMI 747.099-2, 764.516-2, 574.742.
1978 Erich Kunzel met het Cincinnsati Pops orkest. Telarc CD 80338.
1979 Colin Davis met het Concertgebouworkest. Philips 411.473-2.
1980 Georg Solti met het Chicago symfonie orkest. Decca 400.051-2, 417.754-2, 430.446-2.
1981 Claudio Abbado met het Londens symfonie orkest. DG 410.033-2, 423.901-2, 445.556-2.
1981 Carlos Païta met het Filharmonisch symfonie orkest. Lodia LO-CD 780.
1981 Claudio Abbado met het Londens symfonie orkest. Decca 460.633-2.
1982 Günter Wand met het Duits symfonie orkest Berlijn. Profil Medien PH 10044.
1985 Leonard Slatkin met het Nationaal filharmonisch orkest. RCA RD 85661.
1985 Charles Dutoit met het Montréal symfonie orkest. Decca 417.299-2, 448.233-2.
1985 André Previn met het Weens filharmonisch orkest. Philips 416.296-2, 426.756-2, 442.650-2.
1986 Riccardo Chailly met het Concertgebouworkest. Decca 417.611-2, 476.245-2, Star 84032-2.
1986 Herbert von Karajan met het Berlijns filharmonisch orkest. DG 413.588-2, 439.013-2.
1986 Enrique Batiz met het Londens filharmonisch orkest. MCI OQ 0010.
1987 Daniel Nazareth met het Slowaaks filharmonisch orkest. Music & Arts MACD 1115 (2 cd’s), Naxos 8.550051.
1987 Eliahu Inbal met het Frans nationaal orkest. Denon CO 71799.
1988 Christoph von Dohnanyi met het Cleveland orkest. Teldec 244920-2, Warner 2564-695107.
1988 Marc Soustrot met het Loire filharmonisch orkest. Pierre Verany PV 73008 en 789051.
1988 Mariss Jansons met het Oslo filharmonisch orkest. EMI 749.797-2, 350.824-2 (2 cd’s).
1988 John-Tower Williams met het Londens symfonie orkest. Carlton 30369-0029-2.
1989 Valery Gergiev met het Londens filharmonisch orkest. Philips 426.437-2.
1989 Jacek Kaspszyk met het Londens symfonie orkest. Collins EC 1004-2.
1989 James Conlon met het Rotterdams filharmonisch orkest. Erato 2292-45596-2, 7024-50992-8.
1989 Neeme Järvi met het Chicago symfonie orkest. Chandos 8849.
1989 Giuseppe Sinopoli met het New York filharmonisch orkest. DG 429.785-2, 479.0367.
1990 Fernando Lozano met het Mexico City symfonie orkest. Forlane FF 015.
1990 Yuri Temirkanov met het Royal philharmonic orkest. RCA RD 60195, 82876-59423-2.
1990 Riccardo Muti met het Philadelphia orkest. Philips 432.170-2, Decca 478.1731.
1990 Carlo Maria Giulini met het Berlijns filharmonisch orkest. Sony SK 45935, 88875-07095-2.
1990 Charles Mackerras met het Liverpool filharmonisch orkest. Virgin 561.135-2, EMI 471.699-2.
1990 Kurt Masur met het Londens filharmonisch orkest. Teldec 4509-97440-2, 2292-44941-2, Warner 2564-65938-9.
1990 Daniel met het Slowaaks filharmonisch orkest. Naxos 855.0051.
1991 Yoel Levi met het Atlanta symfonie orkest. Telarc CD 80296.
1992 Ernest Bour met het Südwestfunk orkest. Intercord 563.076-2.
1992 James Levine met het Orkest van de New Yorkse Metropolitan Opera. DG 437.531-2.
1993 Claudio Abbado met het Berlijns filharmonisch orkest. DG 445.238-2.
1993 Emanuel Krivine met het Nationaal orkest, Lyon. Denon CO 78929.
1993 Sergiu Celibidache met het Münchens filharmonisch orkest. EMI 556.516-2, 556.526-2.
1993 Djong Victorin Yu met het Philharmonia orkest Carlton MCD 82.
1994 Valeri Polyansky met het Russisch Staatsorkest. Chandos CHAN 9497.
1994 Jean-Claude Casadesus met het Royal philharmonic orkest. Tring TRP 034.
1994 Edward Serov met het Wolgograd symfonie orkest. Amadis 7154, Naxos 8.571052.
1995 James Sedares met het Nieuw Zeeland symfonie orkest. Koch 37344.
1995 Dzansug Kakhidze met het Tiflis symfonie orkest. Mazur INF 1020.
1995. Günter Wand met het NDR symfonie orkest Hamburg. Profil Medien PH 09029.
1996 Samuel Friedmann met het Russisch filharmonisch orkest. Arte Nova 74321.46496-2.
1996 Zdenek Macal met het New Jersey symfonie orkest. Delos 3217.
1996 Eiji Oue met het Minnesota orkest. Reference RR CD 79.
1999 Mark Gorenstein met het Russisch staatsorkest. Chant du Monde RUS 288.168.
1999 Jevgeny Svetlanov met het BBC symfonie orkest. BBC Legends BBCL 4259-2.
1999 Günther Wand met het NDR symfonie orkest Hamburg. RCA 74321-175.583-2, 74321-72788-2.
2000 Valery Gergiev met het Weens filharmonisch orkest. Philips 468.526-2.
2001 Theodore Kuchar met het Nationaal orkest van de Oekraïne. Naxos 8.555924.
2001 Jan Wagner met het Odense symfonie orkest. Danacord DACOCD 656.
2005 Daniele Callegari met het Koninklijk Vlaams filharmonisch orkest. Talent DOM 292.995.
2006 Tugan Sokhiev met het Nationaal Capitole orkest, Toulouse. Naïve V 5068.
2007 Simon Rattle met het Berlijns filharmonisch orkest. EMI 517.582-2.
2008 Sylvain Cambreling met het SWR Symfonie orkest Baden-Baden en Freiburg. Glor Classics GC 8061.
2008 Carlo Ponti met het Russisch Nationaal orkest. Pentatone PTC 5186-332.
2008 Georges Prêtre met het Duits Symfonie orkest Berlijn. Weiblick SSS 0111.
2008 Paavo Järvi met het Cincinnati symfonie orkest. Telarc CD 80705.
2008 Mariss Jansons met het Concertgebouworkest. RCO Live RCO 09004.
2009 Theodore Kuchar met het Oekrains Nationaal orkest. Naxos 8.555924.
2009 Jun Märkl met het Nationaal orkest Lyon. Altus ALT 194.
2010 Kirill Karabits met het Bournemouth symfonie orkest. Onyx ONYX 4074.
2011 Valery Gergiev met het Weens filharmonisch orkest. DG 476.211-2 (2 cd’s), 476.4211.
2012 Emmanuel Krivine met het Luxemburg filharmonisch orkest. Zig-Zag Territoires ZZT 329.
2012 Peter Breiner met het Nieuw Zeeland symfonie orkest. Naxos 8.573016.
2013. Jos van Immerseel met Anima eterna. Zig-Zag Territoires ZZT 343.
2014 Valery Gergiev met het Mariinsky orkest. Mariinsky MAR 0553.
2015 Mariss Jansons met het Symfonie orkest van de Beierse omroep. BR 900141.
Met onbekende opnamedatum
…. Eduardo Diazmunoz met het Mexico symfonie orkest. Carlton ORCD 11004.
2004 Gilbert Levine met het Berlijns radio symfonie orkest. Laser 14012, Capriole CA 14012.
…. Lorin Maazel met het Berlijns filharmonisch orkest. DG 474.564-2.
…. Zdenek Macal met het Tsjechisch filharmonisch orkest. Exton OVCL 00291.
…. Igor Markevitch met het Gewandhausorkest. Berlin Classics BC 2139-2, Brilliant Classics 94941 (2 cd’s).
…. Zubin Mehta met New York filharmonisch orkest. Sony 76880.
…. Andrei Mikjailov met het Moskou’s omroeporkest. Hänssler 98137.
….. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Sony 88697-69100-2.
…. Valery Poliansky met het Russisch symfonie orkest. Chandos 9497.
…. Belgisch omroeporkest o.l.v. Alexander Rahbari. Naxos 8.554784.
…. Witold Rowicki met het Warschau filharmonisch orkest. Dante LYS 562/7 (6 cd's).
…. Malcolm Sargent met het Londens symfonie orkest. Everest EVC 9043/4.
…. Leonard Slatkin met het St. Louis symfonie orkest. Vox VOX 7208.
…. Nodar Tsatisvili met het Georgisch SIMI Festival orkest. Prism Classics PLD 1206.
Andere orkestraties
Jean-Pierre Arnaud
2008 Ensemble Carpe Diem. Hortus HOR 070.
Vladimir Ashkenazy
1982 Vladimir Ashkenazy met het Philharmonia orkest. Decca 414.386-2.
Lucien Cailliet.
1937 Eugene Ormandy met het Philadelphia orkest. Biddulph WHL 046.
Emerson, Lake & Palmer.
1970 Emerson, Lake & Palmer. Ariola 25976 (lp).
Leo Funtek.
1984 Leif Segersztam met het Fins omroeporkest. BIS CD 325.
Sergei Gorchakov.
1994 Kurt Masur met het Londens filharmonisch orkest. Teldec 2292-44941-2, 4509-97440-2.
2009 Grzegorz Nowak met het Royal philharmonic orkest. Orchid RPOSP 039.
Sergei Gorchakov met tekst Peter Ustinov.
2000 Peter Ustinov, met Karl Anton Rickenbacher en het Omroeporkest Krakau. BMG 74321-180.400-2.
Sergei Gorchakov, Leo Funtek, Jukka-Pekka Saraste:
1996 Jukka-Pekka Salonen met het Toronto symfonie orkest. Finlandia 0630-14911-2. Warner 8573-88432-2.
Elgar Howarth.
1990 Elgar Howard met het Philip Jones Brass Ensemble. Decca 425.022-2.
1990 John Wallace Collection. Collins CC 1227.
1990 Howard Snell met de Britannia Building Society Band. Doyen DOYCD 011.
2012 Lutz Köhler met het Luzern Festival koperensemble. Accentus ACC 30296.
M. HIndsley
2012 Thomas Clamor met de Simon Bolivar blaasband. Genuin GEN 13260.
Parafrase voor piano en orkest Naoumov
2000 Emile Naoumov met Igor Blazhkov en het Duitse symfonie orkest Berlijn. Alcra ALC 5106-2.
Lawrence Leonard.
1992 Geoffrey Simon met Tamás Ungár en het Philharmonia orkest. Cala CACD 1012.
Wolfgang Renz
2006 Ensemble Berlin. PhilHarmonie PHIL 06001.
Leonard Slatkin met koor
2007 Leonard Slatkin met het Nashville symfonie orkest en -koor. Naxos 8.570716.
Leopold Stokowski.
1936 Leopold Stokowski met het Philadelphia orkest. Dutton CDAX 8009.
1946 Leopold Stokowski met het Philharmonia orkest. Castle CCD 107.
1965 Leopold Stokowski met het Philharmonia orkest. Decca 443.898-2.
1969 USSR Staats symfonie orkest o.l.v. Gennady Rozhdestvensky. Russian Revelation RV 10073.
1995 Matthias Bamert met het BBC filharmonisch orkest. Chandos 9445.
1995 James Sedares met het Nieuw Zeelands symfonie orkest. Koch 37344-2.
1996 Oliver Knussen met het Cleveland orkest. DG 457.646-2.
2004 José Serebrier met het Bournemouth symfonie orkest. Naxos 8.557645.
2012 Kazuki Yamada met het Japans filharmonisch orkrest. Exton OVCL 00489.
Toesjmalov/Rimsky-Korsakov.
…. Volkmar Andreae met het Münchens filharmonisch orkest. Ariola DC 22128. (lp)
Henry Wood
1993 Nicholas Braithwaite met het Londens filharmonisch orkest. Lyrita SRCD 216, 219.
Stephan Schottstädt
2012. Hannes Krämer (hrn), Simon Rossler (slw., p, cel.). Genuin GEN 15340.
Tex Sax
…. Tex Sax. Mark Records MCD 2280.
Video
1959 André Cluytens met het Nationaal orkest van de Franse omroep. EMI DVA 490.124-9 (dvd).
1960 Emil Gilels met het Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. André Cluytens. EMI 490.124-2 (dvd).
1964 Carlo Maria Giulini met het Philharmonia orkest. EMI 490.114-9 (dvd).
1978. Eugene Ormandy met het Philadelphia orkest. Euro Arts 207212-8 (dvd).
1982 Vladimir Ashkenazy met het Zweeds omroeporkest. Teldec 9031-70774-3 (vhs), 9031-70774-6 (ld).
1985 Herbert von Karajan met het Berlijns filharmonisch orkest. Sony 88697-36864-9 (dvd).
1986 Georg Solti met het Chicago symfonie orkest. Sony 8869-197548-9 (3 dvd’s).
1987 Charles Dutoit met het Montréal symfonie orkest. Decca 073-155-8 (dvd).
1987 Daniel Nazareth met het Slowaaks filharmonisch orkest. Naxos 2.110292.
1993 Kurt Masur met het Gewandhausorkest Leipzig. TDK DV-GHOL (dvd).
2002 Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Valery Gergiev. Rotterdams phil. ork RPHO 002 (dvd).
2004 José Serebrier met het Bournemouth symfonie orkest. Naxos 5110101 (dvd).
2007. Koperensemble van het Simon Bolivar Jeugdorkest o.l.v. Thomas Clamor. Euro Arts 205678-8 (dvd).
2007. Spaans nationaal jeugdorkest o.l.v. José Serebrier. Naxos 2.110230 (dvd).
2007. Simon Rattle met het Berlijns filharmonisch orkest. Medici Arts 205679-8 (dvd).
2008. Gustavo Dudamel met het Simon Bolivar jeugdorkest. DG 073-451-5 (dvd).
2011 Weens filharmonisch orkest o.l.v. Valery Gergiev. DG 076-280-1 (dvd).
…. Naum Grubert met het Radio filharmonisch orkest o.l.v. Lawrence Renes. ……. (vhs).