MOZART: DIE ENTFÜHRUNG AUS DEM SERAIL
In maart 1781 verhuisde Mozart naar Wenen. Idomeneo, de opera die twee maanden eerder in München in première was gegaan, had daar geen nieuwe kansen geboden. Maar in Wenen kwam gelukkig een eind aan de gedwongen rust met de opdracht voor een Singspiel (een werk met gesproken dialogen en gezongen teksten) over hetzelfde thema van ‘redding uit een harem’ als het succesvolle Franstalige La rencontre imprévue ‘Les pèlerins de la Mecque’ van Gluck uit 1764.
Het Turkse element was verbonden met het curieze element van de ‘Janitsaren muziek’ die neerkwam op martiale ritmen en quasi-oosterse instrumenten, inclusief de schellenboom.
Mozart kreeg de opdracht van het drie jaar eerder door keizer Jozef II opgerichte Duitstalige gezelschap dat de opera moest bevorderen en de heersende voorkeur voor Italiaanse en Franse opera’s moest keren. Het instituut hield niet lang stand, maar het bestaan ervan plantte wel zaad dat belangrijke vruchten zou voortbrengen.
De vaak geciteerde mening van de keizer over Mozarts opera – ‘Te mooi voor onze oren, mijn beste Mozart, maar monsterlijk veel noten’ – is waarschijnlijk apocrief. Hij wordt niettemin vaak aangehaald en raakt de kern van de onbalans tussen het lichte libretto van Bretzner en Stephanie en de muzikale overdaad Prachtig volle klanken en melodieën van maat tot maat verhogen het genot, maar ondermijnen het dramatisch verloop.
Toch verklaren Mozarts verbluffende ‘Turkse’ arrangement, de combinatie van onthutsende vocale bravoure en emotionele diepgang in alle grote stukken, evenals zijn portret van de harembediende Osmin, de voortdurende fascinatie voor en de grote populariteit van het werk. Het is tevens de enige vroege opera die repertoire hield.
Achtergronden
Tegen de tijd dat Mozart in 1776 twintig was geworden had hij al enige opera pogingen verricht, maar geen daarvan had tot wezenlijk succes geleid. Een van de problemen was dat de opera in de Duitssprekende wereld op dat moment in een impasse verkeerde. Het publiek had genoeg van tweedehands adaptaties uit Franse of Italiaanse bronnen en de aan het hof gangbare barokke extravaganza’s waren uit de mode geraakt.
Maar de Oostenrijkse keizer Joseph II stapte in de bres en had in 1778 het verlossende initiatief door in Wenen een “Duits National Singspiel”, een talentenjacht op te zetten, een forum waar jonge landgenoten hun kunnen konden bewijzen door oorspronkelijke Duitstalige vocale werken te schrijven voor een Duitstalig publiek. Dat bleek eenvoudiger gezegd dan gedaan. Er was niet zoveel talent blijkbaar en het initiatief was geen succes.
Totdat Mozart ten tonele verscheen. Hem werd in juli 1781 een libretto voor een Singspiel door Gottlieb Stephanie – een vriend en acteur die hij had gevraagd uit te kijken naar iets geschikts – overhandigd. Singspiele waren strikt genomen geen opera’s, maar “toneelstukken met muziek”, grote lappen dialoog en geïmproviseerde grappenmakerij waren aan de orde van de dag waaraan wat brokjes eenvoudige muzieknummers waren toegevoegd. Nauwelijks het gedistingeerde formaat om een aankomend muzikaal genie te inspireren.
Toch was Mozart van meet af aan enthousiast over het project. Om te beginnen vormde het een welkome afwisseling van de lang aangehouden intens serieuze emoties die hij zojuist in Idomeneo – zijn eerste meesterwerk op operagebied - had moeten tonen. Een werk dat nog vrijwel geheel volgens de oude traditie was geschreven waaraan Joseph met zijn initiatief een einde wilde maken. Maar er was ook een mogelijkheid om een sociaal en artistiek succes te scoren bij de Weense hoge omes: de Russische groothertog en zijn echtgenote werden in Wenen verwacht en Stephanie hoopte dat Mozart iets moois gereed zou hebben om de festiviteiten ter ere van hun bezoek op te luisteren.
Mozart had de opdracht ook hard nodig. Hij was in maart 1781 op verzoek van zijn broodheer de aartsbisschop van Salzburg naar Wenen gekomen toen deze daar kerkelijke zaken moest afhandelen. Hun relatie verslechterde snel; de aartsbisschop wilde hem niet honoreren voor zijn publieke optredens. Als gevolg werd Mozart door graaf Arco ontslagen “met een schop onder zijn achterste”.
Het idee van Stephanie was daarom extra welkom om Mozart uit de brand te helpen. Hij toog meteen aan de slag en had de eerste akte binnen een week klaar. Alles lag op schema en Mozart schreef optimistische brieven aan zijn familie en beschreef enthousiast de exotische orkesteffecten die hij inlaste ter wille van de Turkse achtergrond van het verhaal.
Daarna gebeurden twee dingen: het Russische bezoek werd uitgesteld en Mozart ging sleutelen aan het libretto. Nadenkend over de muzikale mogelijkheden van Stephanie’s scenario wilde hij meer Sing en minder Spiel. Dat vertraagde het compositieproces. Maar tenslotte, 16 juli 1782, bijna een jaar nadat het compositieplan was opgevat, beleefde Die Entführung aus dem Serail zijn première. Jaloerse opponenten zorgden voor wat gesis en boegeroep maar het werk werd verder goed ontvangen en bleek een succes.
Mozart was begrijpelijk genoeg euforisch. Kort hierna trouwde hij in de Stephansdom met zijn eigen Constanze; zes jaar later sneefde het “National Singspiel” project, maar de Entführung leefde internationaal voort als een van ’s componisten innemendste werken, gekenmerkt door frisheid, levendigheid en plezier.
De Entführung is geen “normale” opera waarin de muziek de handeling voortdurend begeleidt. Ongeveer een kwart van de tijd die een volledige uitvoering vergt, gaat op aan stukken gesproken dialoog die ervoor moeten zorgen dat de handeling doorloopt naar een volgend ontwikkelingsstadium. De daar tussenin opgenomen muziekgedeelten geven de figuren op het toneel de gelegenheid om over het gebeuren na te denken en hun emoties te uiten, maar geven zelden gelegenheid tot veel actie.
De dialoog is daarom essentieel en heel vitaal voor het welslagen van de opvoering. Wanneer die dialogen niet levendig worden afgewikkeld, is dat dodelijk voor het resultaat en kan zelfs de beste vertolking van de muziekgedeelten het werk niet redden; het wordt dan erg saai in dramatisch opzicht.
Bij de diverse opnamen is de situatie niet wezenlijk anders. De kwantiteit van de dialogen wordt soms wat beperkt om het hele werk op twee cd’s te kunnen onderbrengen en om de luisteraarbij gebrek aan een visuele component voor verveling te behoeden.
Mozarts muziek voor Die Entführung reikt van heel conventioneel vormgegeven aria’s voor de afzonderlijke personen – met name Konstanze’s belangrijke zelfonderzoekende “Traurigkeit ward mir zum Loose” en “Martern aller Arten” uit de tweede akte – via de simpele duetten van Pedrillo en Osmins “Vivat Bacchus!” tot meer complexe zettingen, zoals het kwartet van de herenigde gelieven waarmee de tweede akte eindigt en dat lijkt vooruit te lopen op de verbluffend briljante ensembles die Mozart later voor zijn Da Ponte opera’s zou schrijven.
Verder is daar een stel opwekkende koren en kon Mozart zich uitleven in sterk Turks gekruide orkestrale effecten met extra slagwerk – kleine bekkens, triangel een reeks trommen – en het klankpalet verrijken met fraaie houtblazers klanken.
Belmonte, een jonge Spaanse nobelman wiens liefje Konstanze door piraten is ontvoerd en als slavin verkocht aan Bassa Selim, een Turkse potentaat die haar in zijn harem opsluit en haar voortdurend het hof maakt, die Belmonte is met de nodige pluimstrijkerij als architect in dienst gekomen probeert met zijn hulpje Pedrillo wiens liefje Blondchen tegelijk met Konstanze is gevangen genomen en nu als haar dienstmaagd fungeert, tracht met een list Konstanze en Blondchen te ontvoeren. Hij tracht daartoe Bassa’s handlanger en bewaker Osmin dronken te voeren om vervolgens met een gereedliggend schip te ontsnappen. Alles gaat volgens plan totdat Osmin voortijdig uit zijn roes ontwaakt en het viertal snapt. Hij voorspelt dat zijn meester hen tot de galleien zal veroordelen, maar met een gebaar van onverwachte grootmoedigheid schenkt Bassa hen de vrijheid. Dat is in het kort het verhaal van Die Entführung aus dem Serail.
De opnamen
Het grootste probleem waarmee ieder volgend opnameteam van deze opera wordt geconfronteerd, is: hoe krijg je voor elkaar dat dit werk als geslaagd ‘entertainment’ blijft boeien. Dat is niet zo eenvoudig als het lijkt. Want zoals gezegd : het succes van de Entführung hangt in hoge mate af van de manier waarop de vaak substantiële en lange gesproken dialogen zijn geïntegreerd en gerealiseerd. Het ontbreken van het visuele element helpt ook niet want een aardige aankleding van het toneel en de nodige actie daarop dragen veel bij aan het plezier van de operabezoeker. De handeling heeft veel grappig bedoelde effecten en als die niet zichtbaar zijn, is het moeilijk om deze louter auditief te compenseren.
Dan is het cruciaal dat de juiste beslissingen worden genomen omtrent de hoeveelheid dialogen die wordt opgenomen (geen van de opnamen bevat meer dan de helft) en hoe die dialogen betekenis en zeggingskracht moeten krijgen wanneer alleen van het lichaam gescheiden stemmen ter beschikking staan.
De verleiding is dan groot om aparte acteurs in te huren voor de spreekrollen. Beecham maakte daar gedeeltelijk gebruik van en Böhm geheel. Maar dat pakt verkeerd uit. De verschillen tussen de acteur en de zanger die dezelfde rol spelen zijn maar al te duidelijk zodat deze oplossing contraproductief is. Feitelijk is er geen alternatief voor een goed gecoachte zangeracteur in elke rol. Eén rol, die van Bassa Selim die de harem bestiert, is louter een spreekrol en die is niet eens zo eenvoudig te bezetten (de bekleder van deze rol bij Weil is de beste van het stel).
Iets anders wat noch in de dialogen, noch in de muziek goed werkt, is het soort generaliserende demonstratie van spiritualiteit en dijenkletsende bonhomie die optreedt wanneer een uitvoering te zeer gericht is op puur vermaak. De Entführung is allerminst een ernstige of diepzinnige opera, maar bezit wel een behoorlijk aandeel serieuze ogenblikken en die moeten goed worden afgewogen tegen de luchtiger momenten.
De traditionelen
Vergeleken met Mozarts latere opera’s is het aantal opnamen van de Entführung beperkt. Dat is tot op zekere hoogte goed te begrijpen. Charmant en op mousserende wijze leuk als het werk is, kan het niet concurreren met die latere opera’s, ook niet met dat latere Singspiel op een veel hoger niveau: Die Zauberflöte.
De oudste volledige opname stamt uit 1935, is van Stiedry en is niet meer dan een historisch feit. Ook de volgende opnamen uit de periode 1945 tot 1954 van Moralt, 3x Schmidt-Isserstedt, Krips, Fricsay 1, Ackermann en Rosbaud vallen feitelijk in diezelfde categorie. Anders wordt het met de levendig door Fricsay 2 gedirigeerde uitgave die veel zorg voor details toont. Voor die tijd heeft hij een verfrissende kijk op het werk, dat met veel vaart en een felle attaque wordt afgewikkeld. Stader is een innemende Konstanze, maar kan in een snelle Traurigkeit aria wat weinig gevoel tonen. Haefliger is een lyrische Belmonte, Greindl een puntige, doch grofkorrelige Osmin en Vantin een jongensachtige Pedrillo. Helaas zijn de dialogen door acteurs ingesproken.
Twee jaar later kwam Beecham met een over de hele linie sprankelende uitvoering die ondanks de wat stoffige, verbleekte mono wazigheid uit 1956 best nog het aanhoren waard is vooral dankzij een voortreffelijk stel solisten als de Konstanze van Marshall, het Blondchen van Hollweg, de prachtige Belmonte van Simoneau en de tragikomische Osmin van Frick. Bezwaarlijk is wel dat de dirigent allerlei scènes en nummers door elkaar klutste, onder andere de tweede aria van Konstanze een andere plaats gaf en een gedeelte uit de eerste coupeert. Ook hier: vervelende acteurs in de dialogen.
Iemand die niet verdiend te worden overgeslagen, is Szell die in Wenen een prachtig afgewerkte interpretatie met een heel homogeen solistenteam gaf. Zestig jaar later is deze nog zeer genietbaar.
Van de beide opnamen die Krips in Wenen maakte, is die op EMI het mooist. Het uit Rothenberger, Popp, Gedda, Unger en Frick samengestelde solistenteam is het beste dat destijds voorhanden was. Rothenberger, potentieel de zwakste schakel, ontpopt zich als een opvallend pure, krachtige Konstanze. Een als geheel uitstekend geslaagde versie.
Met mogelijk de beste Belmonte ooit – Wunderlich – heeft Jochum een sterke troef. Ook de treffende Konstanze van Köth en de montere Blondchen van Schädle mogen er wezen, maar het dirigaat is over de hele linie te tam om echt indruk te maken.
Het zal niet verbazen dat ook Böhm in dit werk met een idiomatische en heel sympathieke verklanking hoge ogen gooit. Door tijdgenoten werd hij soms als wat saai beschouwd, maar hij dirigeert tenminste niet zo terloops en anoniem als veel jongeren. Goed, het resultaat had mogelijk nog sprankelender gekund want klinkt nu tamelijk afgemeten, maar wel heel zeker en prachtig vloeiend gearticuleerd. Hij beschikte over een ideale bezetting. Zijn grootste troef is Auger als een der allerfraaiste Konstanzes: meisjesachtig en monter met briljante coloraturen. Zowel de tere als dramatische momenten doet ze alle recht. Maar ook Schreier mag er natuurlijk naast haar als Belmonte wezen. Verder is vooral de Osmin van Moll opmerkelijk omdat hij alle aandacht geeft aan de komischer momenten en niet clichématig is. Het grootste bezwaar is en blijft de inzet van acteurs voor de dialogen.
Leuk dat een outsider als Sieghart met merendeels onbekende internationale solisten ook tot een goed resultaat komt. Zijn aanpak wordt gekenmerkt door groot stijlgevoel, stuwende tempi, heldere contouren. Habermann is een markante, heel levendige en frisse Konstanze met heldere coloraturen, de Amerikaanse Ellen een levendig Blondchen, de Poolse tenor Bezcala een zoetgevooisde Belmonte en een uitblinker als Kalchmair in de zeer geslaagde huid van Osmin.
Vergeleken met andere Weense vertolkingen, klinkt die van Weil kleinschaliger en intiemer. Gek, maar het is hier Bassa Selim in de figuur van Heltau die ineens sterk op de voorgrond treedt met een waardigheid – ook een geloofwaardigheid – in zijn hele psychologische complexiteit die radicaal afrekent met de traditionele opvatting over een ontuchtige, vreemde wellusteling. Deze Bassa verleent het entertainment noblesse en een morele dimensie die uitstijgt boven de simplistische pantomime die we gewoonlijk krijgen voorgeschoteld. Studer is een wat onderkoelde, schrille Konstanze, teveel een Turandot. De overige solisten zijn van heel behoorlijk kaliber, maar Missenhardt stijgt als Osmin ver boven de middelmaat uit. Maar het is en blijft de verdienste van Heltau en Sieghart dat deze Entführung beslist een nadere kennismaking waard is.
In het voorbijgaan krijgt Wallberg 2 een goede aantekening, te danken aan de geweldige Konstanze van Gubrova en Ebel als een der beste Blondchens op cd. Araize is hier een wat broze Belmonte, het orkespel is heel levendig.
Het eerste wat opvalt bij Solti’s Decca opname is de heel fraaie geluidskwaliteit: warm, helder, evenwichtig en scherp gefocusseerd. Ook de stemmen staan in het juiste perspectief. Gelukkig is ook de zang op alle niveau’s zeer genietbaar. Ster is de ongewoon wanhopige en gepassioneerde Konstanze van Nielsen. Maar ook de crèmeachtig klinkende Blondchen van Battle imponeert. Maar ook de anderen mogen er wezen. Vaak wekt Solti’s kijk op Mozart argwaan, maar hij is hij ineens helemaal in zijn element. Met vaste dramaturgenhand zorgt hij voor een fraai gearticuleerde vaudeville met pakkende dialogen. Hier geen nodeloze opjutterij en neurotisch gedoe; iedereen krijgt (adem)ruimte om zijn beste beentje voor te zetten.
Goed gekozen tempi en een zorgvuldige afwerking kenmerken de inbreng van Nézet-Séguin die in het Eurpopees kamerorkest ideale, enthousiaste, maar niet al te subtiele begeleiders vond. De vraag is hoe de Belmonte van Villazón het er vanaf brengt. Zijn stijlbesef is dubieus. Hij overtuigt redelijk maar klinkt bij vlagen wat geforceerd. Diana Damrau is op een paar schrille momenten na een genuanceerd zingende Konstanze en Anna Prohaska overtreft haar puur vocaal gezien nog net iets als een erg spirituele Blondchen. De verdere mannenrollen zijn stevig bezet met een attractieve Pedrillo van Schweinester en met Franz-Josef Selig als imposante Osmin, tevens uitblinker. Dat Quasthoff zo’n gepassioneerde Selim is, komt als verrassing.
De auhentiekeren
Een geval apart is – niet toevallig – Harnoncourt met zijn typisch grillige aanpak vol schokeffecten. Hij zwelgt in de Turkse momenten en de Ouverture is bij hem meteen al een soort op volle toeren lopende uiting van “Sacre du printemps treft Amadeus” stijl. De luisteraar wordt blootgesteld aan een waar ruig en primitief slagwerk bombardement, maar voor het overige gaat het om een uitvoering met extreme tempi. In de allegro’s wordt het uiterste van de zangers en de instrumentalisten gevergd, langzamer gedeelten zijn heel expressief maar geen moment romantisch. De mannen – een charmante Belmonte van Schreier, een helder jeugdige Gamlich als Pedrillo en een heel karakteristieke Salminen als Osmin – verrichten beter werk dan de wat schrille dames Kenny als Konstanze en Watson als Blondchen; ze hebben geen goede microfoonstemmen en als die microfoons dan nog te dicht voor hun snoet staan…..
In deze categorie treffen we als een der eersten ook Hogwood in 1990. Toen klonken de penetrante piccolo, het raspende koper en de donkere bassethoorns met veel effect. Ster van de uitvoering is Heilmann als elegante Belmonte. Niettemin is het resultaat als geheel erg tam en bezit het weinig glans. Deels is dat schuld van de geknepen en bloedeloos klinkende opname. Het ontbreekt Dawson wat aan passie als Konstanze, Hirsti is een kwikzilveren Blondchen, Gamlich een aardige, maar niet ideaal zuivere Pedrillo en Von Kannen een passend subterrestrische Osmin.
Bij de opname van Gardiner is niet zoals gewoonlijk sprake van een zaalopname, maar van een studio-opname wat de kwaliteit ten goede komt. Het zal verder nauwelijks verwonderen dat Gardiner Hogwood in alle opzichten overtrof met een studio-opname vol vaart en verve; de fel-zwierige ouverture met zijn ruime dynamische contrasten maakt dat al duidelijk. Het geheel heeft veel meer veerkracht en Spelvreugde. Als Konstanze is Orgonasova glorieus, heel wendbaar, warm van toon. Olsen overtreft Heilmann duidelijk als Belmonte en zelfs de vrij lichte bas van Hauptmann overtuigt meer dan de ongelijkmatiger Von Kannen. Daarbij komt dat de opname van een veel betere en spannender toneelregie getuigt.
Wat Östmann betreft, moeten we het vooral hebben van de sfeer in het intieme, goed passende Drottningholm thesater en niet zozeer van de artistieke prestaties. Visueel in deze productie geweldig passend.
Heel lichtvoetig, vrij snel en veerkrachtig gaat Christie te werk in een goed doortimmerde realisatie. Schäfer zingt Martern aller Arten virtuoos en fel, Traurigkeit ontroerend teer als Konstanze. Zij steelt meteen de show als een zowel fysiek als emotioneel gevangen Konstanze: kwetsbaar, heel persoonlijk, met gedeelde loyaliteit. In vergelijking is Bostridge een erge lichtgewicht, helaas ook wat prozaïsche Belmonte. De Pedrillo van Iain Paton is behulpzaam en overtuigender. Maar ook Petibon is dan weer een fantastische Blondchen met een prachtige hoge tessitura, heel expressief, zorgend voor mooie versieringen. Alan Ewing had als Osmin een wat rijkere, diepere kelderbas mogen hebben, maar hij zingt erg mooi met een fluwelige stem die helaas weinig dreiging uitstraalt. Interessant is nog dat de dirigent wat later ontdekte muziek heeft toegevoegd
Zoals gebruikelijk koos Jacobs voor frisse, jonge, ongebruikte stemmen. In de stem van Robin Johannssen klinkt in het middenregister een fijn zilverachtig geluid. Mooi vallen bij Schmitt die goed bij Belmonte passende manlijke lyriek en het vocaal acteren samen, ook Prégardien maakt met zijn hele voordracht indruk als Pedrillo. Mari Eriksmoen is een afwisselend charmante en kwaadaardige Blondchen. Plooibaar van zang met een diepe bas gezegend is de Osmin van Ivaschenko die zich niet te buiten gaat aan clownerie. De dirigent koos als zo vaak voor heel flexibele tempi en zorgt zo voor een der betere opnamen.
Video
In april 1880, ruim een jaar voordat hij overleed, dirigeerde Böhm in München zijn laatste Entführung, een van zijn favoriete opera’s. Opnieuw legt hij een heel inemende glans over deze interpretatie. Als Constanze is Edita Gruberova uitermate fris en plooibaar, teer in ‘Trarigkeit’ brljant in ‘Matern aller Arten’. Als Blondchen heeft Rerig Grist heel carmant en karakteristie in haar treffen met Osmin die in Martti Talvela een reuze krachtige figuur toont. Het mannenpaar Francisco Araiza en Norbert Orth zet ook kernachtige figuren voor en op de qua steil goed passende regie van August Everding is ook niets aan te merken.
In Glyndebourne vond een sfeervolle opvoering plaats onder Kuhn met een goed gerijpte bezetting. Alle waardering ook voor de decors met hun licht Oosterse toets van William Dudley. Ryland Davies is een heldere, elegante Belmonte en Valerie Masterson een lieflijk klinkende Konstanze; ook de Blondchen van Lillian Watson is kittig in het weerstaan van Osmins toenaderingspogingen. Willard White is in die rol stoer bij stem. Kuhn dirigeert uitstekend.
Mehta is niet een dirigent die je direct met een opera van Mozart associeert. Maar hier ontpopt hij zich als inlevend, stijlbewust leider die het werk vitaal en warmbloedig in goede banen leidt. Misschien oogt Eva Mei niet als een geboren Konstanze, maar ze zingt deze rol wel met passie en een mooie stem. Patrizia Ciofi is een sprankelende, felle Blondchen. Maar Rainer Trist had als Belmonte best wat heldhaftiger mogen zijn. De glansrol is hier weggelegd voor Kurt Rydl als Osmin.
Bij Gelmetti komen we hem opnieuw in volle glorie tegen tijdens het Schwetzingen festival tegen de achtergrond van het meer, waarover Selim per boot aankomt. Niet zo geslaagd is dat de heel fraai zingende Malin Hartelius met Selikm moet worstelen tijdens de lange inleiding van ‘Martern aller Arten’. Vooral briljant is Ruth Ann Swanson. Ook de Belmonte van Hans Peter Blochwitz en de Pedrillo van Manfred Fink zijn een stuk boven de middelmaat.
Heel levendig klinkt de opera dankzij Minkowski, die het werk zowel in Baden-Baden als in Aix-en-Provence leidde. Hier is de dirigent echt de drijvende kracht. Hij kon beschikken over een stel jonge zangers, aangevoerd door Malin Hartelius als niet alleen vocaal, maar ook visueel attractieve Konstanze. Even overtuigend is de Belmonte van Matthias Klink en daarom is het jammer dat één van zijn aria’s is geschrapt. Ook voor de Blondchen van Magali Léger en de Pedrillo van Loic Felix past alle waardering. Alleen Wojtek Smilek is een wat te vriendelijke Osmin. De Selim van Shahrokh Moshkin- Ghalan is geloofwaardig en sympathiek.
Het was vooral ook het aandeel van Johan Simons dat de productie van de Nederlandse Opera tot een bijzondere gebeurtenis maakte. Hij maakte het plausibel dat Pasha Selim feitelijk de betere echtgenoot van Konstanze zou zijn geweest dan Belmonte. De nadruk is in deze productie sterk gelegd op de innerlijke strijd van Konstanze. Gelukkig zet Steven van Watermeulen een ideale minnaar Pasha neer. En Laria Aitkin maakt de wisselende gevoelens van Konstanze zeer invoelbaar. Edgaras Montvidas doet eigenlijk niets om die gedachte ten opzichte van Belmonte met veel vurigheid en eergevoel te bestrijden. Michael Smallwood is een innemende Pedrillo die Osmin niet te serieus neemt en Mojca Erdmann is qua kostuum en vocaal een kostelijke, zelfverzekerde Blondchen. Last but very from least is daar weer de fantastische Kurt Rydl als Osmin. Eveneens heel positief is de levendige begeleiding onder Carydis die laat horen dat de bevindingen van de oude muziek belevenis niet achteloos aan hem zijn voorbijgegaan.
Van Bolton, die het werk ontspannen en liefdevol leidt, is vooral de dvd opname uit Barcelona de moeite waard. De zang en de muziek krijgen vanzelf alle aandacht in de minimalistische decors van Christof Loy. Daardoor kunnen de emoties goed worden uitgediept. Eens temeer is Damrau een geweldige Konstanze in dit hier als psychologisch drama gepresenteerde werk. Strehl (Belmonte) is stijlvol en gevoelig, de overige zangers leveren ook competente bijdragen.
In de regie van Marthaler is de operavertolking van Graf vervreemdend getransponeerd door de wereld van de exclusieve dure modewereld waar de participanten worden geleid door lustgevoelens en verleidingen. Gezongen wordt hier best mooi, vooral door de mannen: Camarana als vlotte, lyrische Belmonte, Thomas Ebenstein als Pedrillo en Tobias Moretti als ouder wordende Selim. Positief is ook de Blondchen van Rebecca Nelsen. Maar na één keer heeft men wel genoeg van deze uitgave.
Conclusie
Echte teleurstellingen zijn er gelukkig niet temidden van al deze opnamen. In de traditionele opvatting is het eigenlijk nog steeds Böhm die bij herhaling zowel op cd als op dvd blijft overtuigen. Maar het verdient aanbeveling om zich op authentieker pogingen te richten. Dan komen vooral Christie, Gardiner en Jacobs naar voren.
Bij de dvd uitgaven gaat een duidelijke voorkeur uit naar Carydis, Kuhn en Minkowski als alternatief voor Böhm.
Discografie
1935. Ina Souez, Luise Helletsgruber, Irene Eisinger, Hedle Nash, Willy Domgraf-Fassbaender en John Brownlee met het Ensemble van de Glyndebourne opera o.l.v. Fritz Stiedry. Ardi 2CD 78011 (2 cd’s).
1935. Noel Eadle, Walther Ludwig, Irene Eisinger, Heddle Nash Ivar Andresen met het Ensemble van het Glyndebourne Festival o.l.v. Fritz Busch. EMI
1936. Julia Moor, Koloman von Patakay, Salvatore Baccaloni, Irma Beilke, Hdeddle Nash met het Ensemble van het Glyndebourne Festival o.l.v. Fritz Busch. EMI
1945. Elisabeth Schwarzkopf, Emmy Loose, Anton Dermota, Peter Klein, Herbert Ahlsen met het Weens Omroepkoor en het Oostenrijks omroeporkest o.l.v. Rudolf Moralt. Urania URN 22.134, Opera d’oro OPD 1295 (2 cd’s).
1946. Erna Berger, Walther Ludwig, Martina Wulf, Alfred Pfeifle, Theo Herrmann met het koor van de Hamburgse Staatsopera en het NDR Symfonie orkest Hamburg o.l.v. Hans Schmidt-Isserstedt. Wallhall WLCD 0151 (2 cd’s).
1949. Sári Barábas, Rita Streich, Anton Dermota, Helmut Krebs, Josef Greindl met het RIAS kamerkoor en –symfonie orkest o.l.v. Ferenc Fricsay. Audite 23.413 (2 cd’s).
1951. Wilma Lipp, Emmy Loose, Peter Klein, Christa Ludwig, Endre Koréh met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Josef Krips. Decca 443.530-2 (2 cd’s).
1952. Teresa Stich-Randall, Emmy Loose, Rudolf Schock, Murray Dickie met koor en orkest van de NDR Hamburg o.l.v. Hans Schmidt-Isserstedt. Tahra TAH 575/7 (3 cd’s).
1954. Maria Stader, Rita Streich, Ernst Haefliger, Josef Greindl, Martin Vantin met het RIAS kamerkoor en RIAS symfonie orkest o.l.v. Ferenc Fricsay. DG 457.730-2, 445.412-2, Documents 222835 (2 cd’s).
1954. Teresa Stich-Randall, Emmy Loose, Rudolf Schock, Murray Dickie, Theodor Schott met het Ensemble van de Deutsch Oper Berlijn o.l.v. Hans Schmidt-Isserstedt. Relief CR 1906 (2 cd’s).
1954. Marilyn Tyler, John van Kesteren, Helene Petrich, Karl Schiebener, August Griebel met het Keuls Operakoor en het Gürzenich orkest Keulen o.l.v. Otto Ackermann. Gala GL 100809 (2 cd’s).
1954. Teresa Stich-Randall, Carmen Prietto, Nicolai Gedda, Michel Sénéchal, Raffaelle Arie, Jean Vernier met het Parijs’ Conservatorium orkest en –koor o.l.v. Hans Rosbaud. Rodolphe RPC CD 32488/9 (2 cd’s).
1955. Lois Marshall, Ilse Hollweg, Léopold Simoneau, Gerhard Unger, Gottlob Frick, Hansgeorg Laubenthal, het Beechamkoor en het Royal philharmonic orkest o.l.v. Thomas Beecham. EMI 763.715-2 (2cd’s).
1956. Erika Köth, Lisa Otto, Rudolf Schock, Murray Dickie, Kurt Böhme met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. George Szell. Melodram GM 50042, Orfeo C 652-052 I (2 cd’s).
1957. Rosemarie Rönisch, Jutta Vulpius, Rolf Apreck, Jürgen Förster, Arnold van Mill met het Ensemble van de Dresdense Staatsopera o.l.v. Otmar Suitner. Berlin Classics BC 9116-2 (2 cd’s).
1958. Teresa Stich-Randall, Rosl Schwaiger, Ernst Häfliger, Herbert Handt, Gottlob Frick met het Ensemble van de Italiaanse omroep Milaan o.l.v. Peter Maag. Arts 43085-2 (2 cd’s).
1961. Anneliese Rothenberger, Renate Holm, Fritz Wunderlich, Eugenio Valori, Kurt Böhme met het Ensemble van het Teatro Colon Buenos-Aires o.l.v. Heinz Wallberg. Myto 2MCD 021.241 (2 cd’s).
1961. Ruth-Margret Pütz, Andreas Wolf, Renate Holm, Fritz Wunderlich, Georg Littasy met het koor van de Weense Staatsopera en het Mozarteum orkest Salzburg o.l.v. István Kertész. Frequenz CMF CD 2 (2 cd’s).
1965. Erika Köth, Fritz Wunderlich, Kurt Böhme, Lotte Schädle, Siegfried Lenz met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Eugen Jochum. DG 423.868-2, 459.424-2 (2 cd’s).
1965. Anneliese Rothenberger, Reri Grist, Fritz Wunderlich, Gerhard Unger, Fernando Corena, Michael Helltau met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Zubin Mehta. Orfeo C 392-952 I (2 cd’s).
1966. Anneliese Rothenberger, Lucia Popp, Nicolai Gedda, Gerhard Unger, Gottlob Frick, Leopold Rudolf met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Josef Krips. EMI 763.263-2 (2 cd’s).
1973. Arleen Auger, Reri Grist, Peter Schreier, Harald Neukirch, Kurt Moll, Otto Mellies, het omroepkoor Leipzig en het Dresdens Staatsorkest o.l.v. Karl Böhm. DG 429.868-2 (2 cd’s).
1978. Christiane Eda-Pierre, Norma Burrowes, Stuart Burrows, Robert Tear, Robert Lloyd, Curd Jürgens met het John Alldis koor en de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Colin Davis. Philips 416.479-2, 422.538-2 (2 cd’s).
1978. Edita Gruberova, Gudrun Ebel, Francesco Araiza, Norbert Orth, Roland Bracht, Harald Leipnitz met het koor van de Beierse omroep en het Münchens omroeporkest o.l.v. Heinz Wallberg. RCA 74321-25283-2, Sony 88697-98586-2 (2 cd’s).
1982. Gladys Mayo, Dorothea Wirtz, Christer Bladin, Helmut Pampuch, Manfred Jungwirth en Michael Heltau met het Ensemble van La teatro La Fenice o.l.v. Peter Maag. Mondo Musica MFOH 1051 (2 cd’s).
1984. Edita Gruberova, Kathleen Battle, Gösta Winbergh, Heinz Zednik, Martti Talvela, Will Quadflieg met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti. Decca 417.402-2 (2 cd’s).
1985. Yvonne Kenny, Lilian Watson, Peter Schreier, Wilfried Gamlich, Matti Salminen met het koor van de Opera Zürich en het Mozartorkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 2292-44184-2, 0630-10025-2 (3 cd’s).
1986. Carol Vaness, Doris Ziegler, Lilian Watson, John Aler, Dale Duesing en Claudio Desderi met het Ensemble van de Glyndebourne opera o.l.v. Bernard Haitink. EMI 568.156-2 (9 cd’s).
1990. Lynne Dawson, Marianne Hirsti, Uwe Heilmann, Wilfred Gamlich, Günther von Kannen met het Academy of ancient music koor en –orkest o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 430.339-2, Decca 473.804-2 (2 cd’s).
1991. Luba Orgonasova, Cynthia Sieden, Stanford Olsen, Uwe Peper, Cornelius Hauptmann, Hans-Peter Mineti met het Monteverdikoor en de English Baroque Soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 435.857-2, 477.5593 (2 cd’s).
1991. Cheryl Studer, Elzbieta Szmytka, Kurt Streit, Robert Gambill, Günther Missenhardt, Michael Heltau met het Weens Staatsopera koor en het Weens symfonie orkest o.l.v. Bruno Weil. Sony S2K 48053, SM2K 90406 (2 cd’s).
1991. Sylvia Greenberg, Jeanini Thames, Jerrold van der Schaaf, Wilfried Gämlich, Kurt Rydl met het koor van het Bambergs symfonie orkest en het Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Marcello Viotti. Capriccio 10403/4 (2 cd’s).
1996. Ingrid Habermann, Donna Ellen, Piotr Bezcala, Franz Kalchmair, Oliver Ringelhahn, Harald Pfeiffer met het koor van het Landestheater Linz en het Bruckner orkest Linz o.l.v. Martin Sieghart. Arte Nova 74321-49701-2, Oehms OC 115 (2 cd’s).
1997. Christine Schäfer, Patricia Petitbon, Ian Bostridge, Iain Paton, Alan Ewing, Jürg Löw en Les arts florissants o.l.v. William Christie. Erato 3984-25490-2 (2 cd’s).
1999. Paul Groves, Yelda Kodalii, Désirée Rancatore, Lynton Atkinson, Peter Rose met het Schots kamerorkest en –koor o.l.v. Charles Mackerras. Telarc CD 80544 (2 cd’s).
2014. Diana Damrau, Thomas Quasthof, Anna Prohaska, Rolando Villazón, Franz-Josef Selig met het Vocaal ensemble Rastatt en het Europees kamerorkest o.l.v. Yannick Nézet Séquin. DG 479.4064 (2 cd’s).
2014. Mari Eriksmoen, Robin Johannsen, Maximilian Schmitt, Julian Prégardien, Dimitry Ivschenko, Cornelius Obonya met het RIAS Kamerkoor en de Akademie für alte Musik Berlijn o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 90.2214/5 (2 cd’s).
In het Engels
1967. Mattiwilda Dobbs, Nicolai Gedda, Jenifer Eddy, John Fryatt, Noel Mangin met de Ambrosian singers en het Basth festival orkest o.l.v. Yehudi Menuhin. Chandos CHAN 3081 (2 cd’s).
In het Italiaans
2011. Sandro Pastrana, Tatiana Agular, Francesco Marsiglia, Carlos Natale, Gabriele Sagona met het Ensemble van het Teatro Olimpico o.l.v. Giovanni Battista Rigon. Bongiovanni GB 2476/7 (2 cd’s).
Video
1954. Maria Stader, Rita Streich, Ernst Haefliger, Josef Greindl, Martin Vantin met het RIAS kamerkoor en RIAS symfonie orkest o.l.v. Ferenc Fricsay. Cascade 2003 (dvd).
1967. Ingeborg Hallstein, Reri Grist, Luigi Alva, Gerhard Unger, Fernando Corena, Michael Heltau met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Zubin Mehta. VAI 4521 (dvd).
1976. Zdzislawa Donat, Barbara Vogel, Horst Laubenthal, Norbert Orth, Hans-Peter Hallwachs, Martti Talvela met het Ensemble van de Deutsche Oper Berlijn o.l.v. Gary Bertini. ArtHaus 101.691 (dvd).
1979. Arleen Auger, Reri Grist, Peter Schreier, Harald Neukirch, Kurt Moll, Otto Mellies, het omroepkoor Leipzig en het Dresdens Staatsorkest o.l.v. Karl Böhm. DG 072-408-3 (VHS).
1980. Edita Gruberova, Reri Grist, Francisco Araiza, Norbert Orth, Martti Talvela met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Karl Böhm. DG 073-020-9 (dvd).
1980. Ryland Davies, Valerie Masterson, Lilian Watson, Willard White, James Hoback, Joachim Bissmeier met het Ensemble van het Glyndebourne Festival o.l.v. Gustav Kuhn. ArtHaus 101.091 (dvd).
1988. Inga Nielsen, Lilian Watson, Deon van der Walt, Lars Magnusson, Kurt Moll, Oliver Tobias met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Georg Solti. Warner0630-18773-2 (dvd).
1989. Daniella Dessi, Doris Ziegler, Adelina Scarabelli, Jozef Kundlak, Alessandro Corbelli en Claudio Desderi met het Ensemble van La Scala o.l.v. Riccardo Muti. Castle CV 12062 (VHS).
1989. Aga Winska, Kurt Streit, Elzbieta Szmytka, Wilfried Gämlich, Artur Korn met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. DG 073-4540 (2 dvd’s).
1990. Aga Winska, Richard Croft, Bengt-Ola Morgny, Tamas Szüle, Elisabeth Hellström, Emmerich Schaffer met het Drottningholm theatre ensemble Stockholm o.l.v
Arnold Östmann. ArtHaus 102.015 (dvd).
1991. Ruth Ann Swanson, Malin Hartelius, Hans-Peter Blochwitz, Manfred Fink, Kurt Rydl met het Omroeporkest Stuttgart en –koor o.l.v. Gianluigi Gelmetti. Euro Arts 2055010-8 (dvd).
1992. Luba Orgonasova, Cynthia Sieden, Stanford Olsen, Uwe Peper, Cornelius Hauptmann, Hans-Peter Mineti met het Monteverdikoor en de English Baroque Soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 072-436-3 (VHS)
1998. Catherine Naglestadt, Kate Ladner, Matthias Klink, Heinz Göhrig met het Ensemble van de Staatsopera Stuttgart o.l.v. Lothar Zagrossek. ArtHaus 100.178 (dvd).
1999. Paul Groves, Yelda Kodalii, Désirée Rancatore, Lynton Atkinson, Peter Rose met het Schots kamerorkest en –koor o.l.v. Charles Mackerras. Opus Arte OA 0891 D (dvd).
2000. Cecilia Bartoli, Agnes Baltsa, Liliana Nikiteanu, Robero Sacca, Oliver Widmer en Carlos Chausson met het Ensemble van de Opera Zürich o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. ArtHaus 100.012 (dvd).
2002. Eva Mei, Patrizia Ciofi, Rainer Trost, Mehrzad Montazeri, Kurt Rydl met het Ensemble van de Maggio musicale Fiorentino o.l.v. Zubin Mehta. TDK DV-OPEADS, ArtHaus 107.109 (dvd).
2003. Malin Hartelius, Patricia Petibon, Piotr Beczala, Boguslav Bidzinski, Alfred Muff, Klaus Maria Brandauer met het Ensemble van de Opera Zürich o.l.v. Christoph König. Bel Air BAC 007 (dvd).
2004. Sharokh Moshkin-Ghalam, Malin Hartelius, Magali Léger, Matthias Klink, Loïc Félix, Wojtek Smilek met de Europese Kooracademie en Les musiciens du Louvre o.l.v. Marc Minkowski. Bel Air BAC 028 (dvd).
2004. Diana Damrau, Kerstin Avemo, Daniel Kirch, Jaco Huijpen, Peter Marsh, Christoph Quest met het Ensemble van de Opera Frankfurt o.l.v. Julia Jones. HR Media 280.072 (dvd).
2006. Laura Aikin, Valentina Farcas, Charles Castronovo, Dietmar Kerschbaum, Franz
Hawlata met het koor van de Weense Staatsopera en het Mozarteum orkest Salzburg o.l.v. Ivor Bolton. Decca 074-3156 (2 dvd’s).
2008. Laura Aikin, Edgaras Montvidas, Mojca Erdmann, Michael Smallwood, Steven van Watermeulen, Kurt Rydl met het Ensemble van de Nederlandse Opera o.l.v. Constantinos Carydis. Opus Arte OA 1003 D (2 dvd’s).
2010. Diana Damrau, Olga Peretyatko, Christoph Strehl, Norbert Ernst, Franz-Josef Selig, Christoph Quest met het Ensemble van het Gran Teatre del Liceu Barcelona o.l.v. Ivor Bolton. C Major 70910-8 (2 dvd’s).
2013. Desirée Rancatore, Javier Camarena, Rebecca Nelsen, Thomas Ebenstein, Kurt Rydl, Tobias Moretti met het Salzburgs Bachkoor en Camerata Salzburg o.l.v. Hans Graf. ArtHaus 102.183 (dvd).