MENDELSSOHN: EEN MIDZOMERNACHTSDROOM
Sinds Mendelssohn in 1826 en 1842 Shakespeare’s A Midsummer Night’s dream van muziek voorzag, hebben we kunnen ervaren hoe we ons sprookjesachtige elfjes kunnen voorstellen. Blijkbaar zweven ze vederlicht door de lucht en halen ze allerlei ondeugende streken uit.
Het gaat om een haast magisch toneelstuk, een grootse komedie vol meesterlijke poëzie en een fraai menselijke analyse van waar het in de liefde om gaat. Het werk heeft iets herkenbaars voor jong en oud en het is frappant dat Mendelssohn daar zo knap op inspeelde.
Achtergronden
Mendelssohn schreef zijn octet en de ouverture op. 21 voor A Midsummer Night’s dream in 1826 op de prille leeftijd van zeventien jaar. Het is zeer twijfelachtig of hij toen al de complicaties van de strijd tussen de seksen doorgrondde. Pas veel later, in 1842, kort voor zijn dood, schreef hij de volledige, feeërieke toneelmuziek hierbij. Het is vrij waarschijnlijk dat hij met het gezin van zijn kunstminnende ouders ooit zelf heeft meegespeeld in een opvoering van dit stuk. Achteraf is het nog een wonder dat de ouverture zo goed past bij de rest van het werk. Hij kende de vertaling van August Wilhelm Schlegel blijkbaar ook goed. Dat het tot dit vervolg kwam, is vooral te danken aan koning Friedrich Wilhelm IV van Pruisen die Mendelssohn vroeg om de begeleidingsmuziek voor een paleisopvoering van het stuk te schrijven.
Daarvoor gebruikte de componist niet alleen wat thema’s uit de eerdere ouverture zoals we de beginakkoorden daarvan terugvinden als de basis voor de entree van Oberon en Titiana in de finale, maar voegde daar enkele van zijn elegantste stukken aan toe; de bruiloftsmars aan het slot is het bekendste daarvan, Het scherzo onderstreept zijn soepele aanpak, de nocturne de lyriek.
Het gebruik van de teksten van Shakespeare is zowel gevoelig als heel treffend. De verwarring van het liefdespaar in het bos wordt sfeervol tot uitdrukking gebracht in het turbulente intermezzo, verder is er een nep begrafenismars binnen het ‘toneelstuk in het toneelstuk’ van Pyramus en Thisbe en er is een bergamaskische dans om het Nick Bottom thema optimaal te benutten.
Het zijn de puur orkestrale delen – Ouverture, scherzo, intermezzo, nocturne, bruiloftsmars en danse bergamasque – die vaak als een soort suite uit het volledige werk worden gelicht.
Maar het is veel bevredigender om een complete vertolking te horen waarin het werk in de context van Shakespeare wordt geplaatst, wat betekent dat ook de rol van de spreker(s) is geïntegreerd. Schumann merkte terecht over dit werk op dat het ‘doorgloeit is van de bloei van de jeugd’.
De opnamen
Bij de selectie van de in aanmerking komende opnamen is uitgegaan van een minimum van zeven delen. Vervolgens zijn in de discografie in oplopend aantal de opnamen tot aan volledigheid toe vermeld.
Er is geen onderscheid gemaakt tussen Engels- en Duitstalige versies: de namen der zangers en dirigenten geven daarvan meestal wel een indicatie.
Bij de oudste opnamen is het vooral Fricsay (9 delen) die de positieve aandacht op zich vestigt. Vervolgens valt Klemperer op. Eigenlijk is zijn oudste uitvoering het fraaist, maar het is frappant dat hij steeds een deeltje toevoegt en van 6 naar 11 gaat. Het is mede daarom dat zijn EMI uitgave de voorkeur verdient. Bij de 7-delige opnamen valt ook veel goeds te zeggen over Levine.
Harnoncourt speelt uiteraard een wezenlijke rol bij de 9-deligen zonder bijzondere historiserende trekken. Maar vermeldenswaard is in deze categorie ook Vonk, mede door de aanwezigheid van Miranda van Kralingen. Ook Kubelik krijgt hier een goede aantekening.
Hoewel niet beschikkend over geweldige solisten zorgt Brüggen (10 delen) wel voor een mooi gekarakteriseerde, vrij energieke lezing met quasi oud instrumentarium. Zijn grootste rivaal in dit opzicht is Herreweghe die een deeltje meer biedt in een verbeeldingsvolle interpretatie waarin vooral Sandrine Piau uitblinkt. Bij de 11-deligen heeft Abbado naar verwachting heel veel te bieden.
Een andere goede, op hoog traditioneel staande verklanking in deze categorie leverde Flor. Previn is tweemaal vertegenwoordigd Zijn tweede (EMI) versie is verkieslijk, niet alleen omdat deze beter geïntegreerd is en over betere solisten beschikt, maar ook omdat hij daarin 14 in plaats van 13 delen geeft. Ook nieuwkomer Dausgaard valt in deze groep met een zowel heel fraai uitgevoerde als meesterlijk klinkende opname.
Al jarenlang behoort Ozawa (15 delen) met reden tot de grote favorieten en nog steeds overtuigt hij volkomen. Verder valt veel goeds te zeggen over Laredo met 17 delen. Met een deeltje meer is het Masur die mooi licht op de partituur laat schijnen.
Met bijna 79 minuten uitvoeringsduur is de opname van Järvi waarschijnlijk de meest complete en de langste. E dirigent voert de luisteraar als betrouwbare gids door het werk. Hij begint met een rustige, verwachtingsvolle ouverture, is erg vlot in ‘Ye spotted snakes’ maar zorgt verder voor een juiste sfeertekening. Voor wie een Duitstalige aanpak geen bezwaar is, lijkt dit de volledigste uitvoering.
Conclusie
Wie niet het onderste uit de kan aan volledigheid verlangt, zijn Ozawa en Previn (EMI) de aanraders. Wie naar grotere volledigheid streeft, kan bijvoorbeeld bij Masur terecht en al helemaal bij Järvi.
Discografie
7 delen
1960. Jennifer Vyvian, Marion Lowe met het koor van Covent Garden en het Londens symfonie orkest o.l.v. Peter Maag. Decca 480.3483 (2 cd’s).
1985. Judith Blegen, Florence Quivar met het Chicago symfonie orkest en –koor o.l.v. James Levine. DG 415.137-2.
9 delen
1949. Rita Streich, Diana Eustrati met het RIAS Kamerkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Ferenc Fricsay. DG 474.383-2 (9 cd’s).
1955. Käthe Möller-Siepermann, Hanna Ludwig met het WDR Omroeporkest en –koor o.l.v. Otto Klemperer. ICA Classics ICAC 5047.
1965. Edith Mathis, Ursula Boese met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. DG 415.840-2.
1984. Kiyomi Toyoda en Yukie Ohkura met het Metropolitan symfonie orkest Tokio o.l.v. Peter Maag. Denon 33C37-7564.
1990. Lynne Dawson, Susanne Mentzer met het Rotterdams Toonkunstkoor en – filharmonisch orkest o.l.v. Jeffrey Tate. EMI 754.348-2 (2 cd’s).
1992. Miranda van Kralingen, Iris Vermillion met het WDR Omroepkoor en –orkest o.l.v. Hans Vonk. Capriccio 49581 (4 cd’s).
1992. Pamela Coburn, Elisabeth von Magnus, Birgit Remmert, Christoph Bantzer (spr) met het Europees Kamerorkest en –koor o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Warner 2564-678705.
10 delen
1960. Heather Harper, Janet Baker met het Philharmonia orkest en –koor o.l.v. Otto Klemperer. EMI 764.144-2.
1997. Orlanda Velez en Monica Moniz met het Gulbenkian koor en het Orkest van de achttiende eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Glossa GCD 921101
11 delen
1955. Käthe Möller-Siepermann, Hanna Ludwig met het WDR Omroeporkest en –koor o.l.v. Otto Klemperer. ICA Classics ICAC 5047.
1982. Arleen Auger, Ann Murray met de Ambrosian Singers en het Philharmonia orkest o.l.v. Neville Marriner. Philips 411.106-2.
1987. Lucia Popp. Marjana Lipovsek met het Bambergs symfonie orkest en –koor o.l.v. Claus Peter Flor. RCA RD 87764.
1991. Allison Hagley en Louise Winter net het Schots nationaal orkest en –koor o.l.v. Walter Weller. Collins CC 1361
1994. Sandrine Piau en Delphine Collot met het Collegium vocale Gent, de Chapelle royal en het Orchestre du Champs Elysées o.l.v. Philippe Herreweghe. Harmonia Mundi HMU 90.1502.
1995. Sylvia McNair, Angelika Kirchschläger, Kenneth Branagh (spr.) met het Ernst Senff koor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. Sony SK62826.
13 delen
1986. Eva Lind en Christine Cairns met het Weense Jeunesse koor en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. André Previn. Philips 420.161-2.
14 delen
1956. Edith Mathis, Brigitte Fassbänder met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Otto Klemperer. Melodram GM 4.0069 (2 cd’s).
1977. Lillian Watson en Delia Wallis met het Finchley kinderkoor en het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 602.313-2.
2014. Camilla Tilling, Magdalena Risberg met het Zweeds omroepkoor en het Zweeds kamerorkest o.l.v. Thomas Dausgaard. BIS SACD 2166.
15 delen
1992. Kathleen Battle, Frederica von Stade, Judi Dench (spr) met het Boston symfonie orkest en het Tanglewood festival koor o.l.v. Seji Ozawa. DG 439.897-2.
2001. Rebecca Evans en Joyce diDonato met het Jeune choeur de Paris en het Ensemble orchestral de Paris o.l.v. John Nelson. Virgin 545.532-2.
17 delen
1991. Eirian James, Judith Howarth met de Scottish Philharmonia singers en het Schots kamerorkest o.l.v. Jaime Laredo. Nimbus NIM 5041/2 (2 cd’s).
1997. Sibylla Rubens, Claudia Schubert, Anna Bennent (spr), Joachim Kuntsch (spr) het het Stuttgarts kamerkoor en het Stuttgarts barokorkest o.l.v. Frieder Bernius. Carus 83.205.
18 delen
1991. Edith Wiens, Christiane Oertel, Friedhelm Eberle (spr) met het Gewandhausorkest Leipzig en het Leipzigs Omroepkoor o.l.v. Kurt Masur. Teldec 2292-46323-2.
2002. Leslie Malton, Martina Gedeck, Felix von Manteuffel (spr), Peter Lohmeyer (spr) met koor en orkest van de WDR Keulen o.l.v. Helmuth Froschauer. Capriccio 60125.
22 delen
2010. Christiane Oelze, Michelle Breedt, Nicholas Ofczarek (spr) met het Nederoostenrijks Toonkunstkoor en –orkest o.l.v. Kristjan Järvi. Preiser PR 90786.
Video
Ballet, choreograaf Balachine (1962)
1999. Pacific Northwest ballet met het BBC Concertorkest o.l.v. Steven Kershaw. BBC Opus Arte OA 0810D (dvd).
2007. Balletensemble van de Scala, Milaan o.l.v. Nir Kabaretti. ArtHaus 107.203 (dvd).
Bewerking voor orgel en orkest
1994. Sander van Marion met het Nationaal jubileum orkest. Mirasound 399226.
Bewerking voor blazers
1995. Blazers van de Duitse Kamerfilharmonie Bremen. Berlin Classics BC 1157-2.
Bewerking voor 2 piano’s
2009. Sivan Silver en Gil Garburg. Oehms OC 755.