Verg. Discografieën

MOZART: SERENADE NR. 10, GRAN PARTITA (geactualiseerd)

MOZART: SERENADE NR. 10 IN BES KV 361 (370A), GRAN PARTITA

 

Al Mozarts blazersserenades werden geschreven in het midden van een vruchtbare periode voor blaasmuziek, de tijd van de Harmoniemusik tussen ongeveer 1770 en 1800. Een tijd waarin de adel uit de Oostenrijkse monarchie het modieus vond om er een eigen blaasgroep op na te houden voor sociale evenementen. Van Mozarts vele serenades voor blazers is de Gran Partita het mooiste juweeltje.

 

Achtergronden

 

Terwijl in later tijden een Harmonie uit allerlei blazerscombinaties kon worden samengesteld, golden voor Mozart specifieker voorwaarden: de instrumenten treden steeds paarsgewijs op, fluiten doen niet mee en meestal ging het om groepen van acht. De bedoeling was sociale gelegenheden als banketten op te fleuren. Men hoeft slechts de denken aan het tafereel uit de tweede akte van Mozarts Don Giovanni waar de privé Harmonie van de Don het souper opluistert met populaire mopjes. Gespeeld werden bijvoorbeeld arrangementen uit opera’s. 

Toen keizer Joseph II in 1782 een eigen Harmonie aan zijn hofhouding toevoegde, was dit type muzikale organisatie geïnstitutionaliseerd. Maar dergelijke ensembles traden ook buiten op als straatmuzikanten en in cafés. Het hoogtepunt van het genre werd bereikt vlak voor de inval van Napoleon in Oostenrijk; daarna kon de adel zich niet meer dergelijke ensembles veroorloven.

Het verhaal van de Serenade in Bes KV 361 die werd geschreven voor een Harmonie van dertien leden heeft iets van een mysterienovelle met als ingrediënten foute uitgaven, verkeerde noten en het raadsel van een ontbrekend, maar later teruggevonden handschrift.

Vanaf ongeveer 1770 was het een gangbare praktijk voor allerlei residenties om er een ensemble van zes tot acht blazers op na te houden (2 klarinetten, 2 hoorns,2  fagotten en bij gelegenheid 2 hobo’s). Dergelijke ensembles speelden oorspronkelijke composities voor hun instrumentatie, maar ook opera arrangementen; ze inspireerden het componeren van talloze werken, vooral nadat keizer Joseph II in 1782 aan zijn hof een blaasoctet installeerde.

Dat alles in aanmerking nemend, is het eigenlijk verbazingwekkend dat Mozart slechts drie grote werken voor zo’n ensemble schreef. Nagelaten fragmenten en losse delen kunnen er echter op wijzen dat andere bijdragen van hem aan het genre zijn verloren gegaan.

Mozart schreef zijn muziek voor blaasensemble aan het begin van zijn Weense tijd, dat wil zeggen niet in (en voor) Salzburg of zijn reizen naar Mannheim en Parijs. Dat feit alleen al wijst erop dat er een speciale voorliefde voor dit soort muziek was in Wenen (maar ook in Bohemen en Moravië). Het is een goed gedocumenteerd feit, dat de toenmalige blaasensembles niet alleen in hof- en adelkringen optraden, maar ook voor mensen uit de middenklasse. Mozart schreef zijn vader daarover eens: “Om elf uur ’s avonds kreeg ik een serenade van twee klarinetten, twee hoorns en twee fagotten – en met mijn eigen compositie (= KV 375). Ik had dat werk geschreven voor St. Theresia dag…. De zes heren die het speelden zijn arme duvels, maar ze spelen prachtig samen, vooral de eerste klarinet en de beide natuurhoornisten… Het concert werd gedurende de St. Theresianacht drie maal gegeven. Toen ze klaar waren gingen ze elders heen voor hun honorarium”.

De Gran Partita verschilt van zijn gangbare soortgenoten reeds door de instrumentale bezetting. Mozart gebruikte als toevoeging bij het octet nog twee bassethoorns en twee andere hoorns en schreef ook een obligate contrabas voor ter versterking van de baskant. Daardoor krijgt het werk een groot, quasi symfonisch karakter. Met meer dan vijftig minuten uitvoeringsduur is dit ook Mozarts langste kamermuziekstuk.

De aanleiding voor de compositie is onbekend, wat vrij ongewoon is voor dit genre. De compositie wordt gewoonlijk in 1780 of 1781 gedateerd op grond van o.m. Tysons papieranalyse, maar de huidige Mozartgeleerden houden staande dat het werk niet vòòr februari 1784 kan zijn geschreven. In elk geval beschikken we uit die tijd een duidelijke toespeling over een uitvoering uit de memoires van Johann Friedrich Schink die noteerde: Öok vandaag (hoorde ik tijdens Anton Stadlers Akademie) een stuk muziek voor blazers van M. Mozart. Het was vierdelig – prachtig en nobel! Het ensemble bestond uit dertien leden… en elke lessenaar was bezet met een meester”.

Anton Stadler, de klarinettist voor wie Mozart zowel zijn klarinetconcert als zijn klarinetkwintet schreef, was een van de twee klarinettisten uit het ensemble van de keizer. Volgens de legende organiseerde hij in de vastentijd van 1784 (waarin de musici vrijaf hadden) ten eigen bate een concert waarvoor hij aan Mozart vroeg om ‘een groot, bijzonder stuk’ te componeren. De eerst bekende uitvoering vond derhalve dus plaats tijdens Stadlers benefietconcert 23 maart 1784 in het Burgtheater.

Er is wel gesuggereerd dat de bewuste serenade bestemd zou zijn voor Mozarts trouwpartij, maar waarschijnlijker is dat het was bestemd voor dat benefietconcert van Stadler. 

Het is dus best mogelijk dat Mozart het werk voor die gelegenheid schreef, want het was met name Stadler die Mozart had vertrouwd gemaakt met een nieuw instrument: de bassethoorn.

Over de omzwervingen van het manuscript, de fouten en correcties uit kopieën, zou een verhaal apart kunnen worden geschreven; elders is er uitgebreid over gepubliceerd. De eerste – nogal overbewerkte - uitgave in druk verscheen pas in 1861 bij Breitkopf & Härtel, mogelijk op basis van de corrupte eerste uitgave van de partijen uit 1803. Belangrijk is dat na de nodige inspanningen van onder andere Alfred Einstein tenslotte in de Neue Mozart Ausgabe uit 1979 een betrouwbare versie ter beschikking kwam.

De standaard componenten van een serenade omvatten twee menuetten die hier ook twee trio’s elk hebben, een romance en twee snelle hoekdelen. Mozart voegde een extra adagio en een variatiedeel toe aan deze structuur. Dat variatiedeel is op zich een arrangement van het variatiedeel uit het Fluitkwartet KV 285b uit 1777.

De serenade is een uit zeven delen bestaand werk voor zes blazersparen: hobo’s, klarinetten, bassethoorns (een lager gestemde klarinet), fagotten, hoorns in F en in Bes. Aan deze groep van twaalf werd een enkele contrabas toegevoegd omdat Mozart zich realiseerde dat de baskant van het ensemble te zwak was. Maar die bas werd ook vrij onafhankelijk behandeld. Dat een strijkbas en geen contrafagot werd bedoeld, blijkt uit aanduidingen in de oorspronkelijke partituur als ‘contrabasso’, ‘pizzicato’ en ‘arco’.

Als ondertitel van het werk wordt vaak gebruik gemaakt van de term Gran Partita. Die is echter niet door Mozart zelf bedacht, maar van later datum. De grote invloed die het werk op latere componisten uitoefende, blijkt onder meer uit Richard Strauss’ vier composities op. 4 en 7, ook voor dertien blazers en op. post. voor zestien blazers. En uit het Kammerkonzert van Berg, waarin de viool en de piano ook door dertien blazers worden begeleid. Blijft voor de uitvoeringen natuurlijk de ook principiële keuze tussen (vaak quasi) authentieke of moderne instrumenten.

Dat het om een prachtig werk gaat, zal niemand durven bestrijden; de glorie ervan bestaat vooral uit de manier waarop de afzonderlijke instrumenten telkens even naar voren komen en zich weer terugtrekken. Kern en hoogtepunt van het stuk is het derde deel, een Adagio dat pretentieloos met een verend melodietje begint dat overgaat in een lang aangehouden hobonoot. Mooie melodielijnen vermengen zich met elkaar boven een haast hypnotiserende, kalm doorgaande begeleiding. Het is dit deel dat Salieri beschrijft in Peter Shaffers verfilmde toneelstuk Amadeus.

Zo toont Mozart zich met een lachend en een huilend oog – als zo vaak – in deze geweldig mooie blazersserenade. Het gaat om een compositorisch unicaat in zijn oeuvre  neemt daarin ook een toppositie in; de andere blazersserenades nr. 11 KV 375 en in iets mindere mate nr. 12 KV 388/384a blijven hierbij wat achter.

Deze serenade behoort tot een rijk voorziene categorie met lichtere werken die werden geschreven voor speciale gelegenheden; de omstandigheden waren zeer verschillend evenals de formaliteiten. Vaak ging het om openlucht muziek in de vorm van een serenade of divertimento, termen die vrijwel onderling verwisselbaar zijn. 

Een serenade was niet onderworpen aan een specifieke vorm, hij bestond alleen uit een aantal delen. In sommige gevallen is sprake van zeer uitvoerige composities zoals in de werken met bijnamen als nr. 7 de Haffner en nr. 9 Posthoorn die bijna uitgroeiden tot concertante symfonieën. Nummer 13, de Kleine Nachtmusik is compacter en was oorspronkelijk gedacht voor strijkkwartet met contrabas.

 

Bewerking Schwenke

 

De Duitse componist en pianist Christian Friedrich Gottlieb Schwenke (1767-1822) die onder meer bekend werd met een hoboconcert uit 1803 bewerkte de serenade voor hobo, viool, altviool, cello en piano.

 

Bewerking Gleißner

 

Ook Franz Gleißner (1761-1818) was een Duitse componist die als hofmusicus in München werkte en een der samenstellers van een Mozart werkcatalogus was en mede uitvinder van een lithografische manier om muzieknoten te drukken. 

De instrumentatie voor twaalf blazers plus contrabas was destijds moeilijk te vinden buiten Wenen. Dat was mogelijk de aanleiding voor Franz Gleissner (1759-1818) om een arrangement van de serenade te maken zodat het werk ook door leden van een gewoon orkest kon worden uitgevoerd. Dat arrangement kreeg de titel “Sinfonie concertante voor 2 violen, fluit, 2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 fagotten, 2 hoorns, altviool en contrabas mee en werd in Offenbach gepubliceerd. De titel Concertante symfonie wijst er al op dat Gleissner vond dat het werk het karakter van een simpele serenade ver te boven gaat.  Opvallend: het eerste trio van het tweede deel en het thema uit het variatiedeel worden louter door strijkers gespeeld.

 

De opnamen en conclusie

 

Opvallend is weer het enorme aantal in principe verkrijgbare opnamen (daar zijn beslist nog onvermelde, onbekende extra’s bij). Het beste advies is ook hier: kies uw favoriet uit de list en wees verder ongestoord gelukkig. Legio opnamen staan ter beschikking, met en zonder contrabas.  Wie historische interesse heeft, moet zeker Furtwängler proberen met zijn van veel warme blijk gevende lezing en zijn vrij lichte toets. Van de uitgaven zonder behoort die van Sabine Meyer en haar ensemble tot de mooiste. Omdat oude instrumenten – of kopieën daarvan – toch wel de voorkeur genieten komen in eerste instantie de uitgaven van diverse op zich ook best mooie opnamen mogelijk af. Wie dat niet deert, kan zeer goed terecht bij Barenboim, het Nederlands blazersensemble II, het Consortium classicum (MDG), Schneider en de recentere versies van de blazers uit het Berlijns filharmonisch, Collins  en Boulez.

Tot de beste overblijvers bij de ‘authentieken” behoren met name Kuijken, het Ensemble Zefiro en de Amadeus Winds van Hogwood 

 

Discografie

 

1930. Berlijns Staatsopera orkest o.l.v.Leo Blech. Archiphon ARC 135.

 

1941. Orchestre de la Soc. d’instr. à vents o.l.v. Fernand Oubradous. Dante Lys 403.

 

1947. Weens filharmonisch blaasensemble o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Dante Lys 250, EMI 763.818-2, Naxos 8.110994.

 

1951. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Fritz Lehmann. DG 477.5813 (2 cd’s).

 

1953. New York Philomuca blazers o.l.v. Robert Johnson. Vox 115497-2 (2 cd’s).

 

1954. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Talich. Supraphon SU 3835-2.

 

1955. Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Decca 480.0379 (2 cd’s).

 

1956. Blazers uit het Weens filharmonisch orkest. Naxos 9.80334.

 

1958. Eastman blaasensemble o.l.v. Frederick Fennell. Mercury 434.399-2.

 

1961. Berlijns filharmonisch blaasensemble. Orfeo C 188.891.

 

1962. Londense blazersolisten o.l.v. Jack Brymer. Decca 425.421-2, 455.794-2.

 

1965. Philharmonia orkest blaasensemble o.l.v. Otto Klemperer. EMI 763.349-2.

 

1967. American symfonie blaasensemble o.l.v. Leopold Stokowski. Vanguard 08.8009.71.

 

1968. Nederlands blazersensemble o.l.v. Edo de Waart. Philips 420.711-2,  462.529-2, DG 476.9291 (2 cd’s).

 

1970. Berlijns filharmonisch blaasensemble o.l.v. Karl Böhm. DG 469.582-2.

 

1972. Moskou’s Kamerorkest o.l.v. Lev Markiz. Audiophile APL 101530.

 

1974. Mozartensemble Stuttgart o.l.v. Günther Wich. Intercord INT 820.741.

 

1975. Marlboro Festival orkest o.l.v. Marcel Moyse. Sony SMK 46248.

 

1976. Engels kamerorkest o.l.v. Daniel Barenboim. EMI 767.306-2, 769.182-9 (2 cd’s) (2 cd’s).

 

1981. Collegium aureum. Duitse Harmonia Mundi GD 77004.

 

1982. Albion ensemble. Hyperion CDA 66285.

 

1983. Weense Mozart Blazers o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec ZK 8.42981, 4509-95986-2 (5 cd’s), 9031-72841-2.

 

1984. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 412.726-2, 446.227-2. 

 

1985. USSR Staats symfonie orkest. Vista Vera VVCD 00041.

 

1985. Chamber orchestra of Europe o.l.v. Alexander Schneider. ASV COE 804, Brilliant Classics 94051/46.

 

1985. Consortium classicum o.l.v. Dieter Klöcker. EMI 769.509-2, 569.392-2 (2 cd’s).

 

1986. Octophorus ensemble o.l.v. Barthold Kuijken. Accent ACC 68642.

 

1986. Duitse Blazerssolisten. Naxos 8.550060.

 

1986. Orpheus kamerorkest. DG 431.273-2.

 

1987. Schots national orkest o.l.v. Paavo Järvi. Chandos CHAN 8553.

 

 

1987. Amadeus blaasensemble o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 421.437-2, Decca 458.096-2 (2 cd’s).

 

1987. Music Party o.l.v. Alan Hacker. Nato CD 1132.

 

1988. Orkest van de XVIIIe eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Philips 422.338-2.

 

1988. Albion ensemble. Hyperion CDA 66285.

 

1989. Amadeus blaasensemble. Naxos 8.550060.

 

1989. Solisten van het Europees kamerorkest. Teldec 2292-46471-2.

 

1989. Berlijns filharmonisch blaasensemble. Orfeo C 188.891.

 

1990. Lincoln Center kamermuziekensemble o.l.v. Gunther Schuller. Arabia  Z 6617.

 

1990. London Mozart players o.l.v. Jane Glover. ASV CDDCA 770. 

 

1990. Giovanille Italiana orkest o.l.v. Vinko Globokar. Aulos AUL 66038.

 

1991. Sabine Meyer blaasensemble. EMI 754.457-2.

 

1991. Boedapest Blazersensemble o.l.v. Zoltán Kocsis. Harmonia Mundi QUI 90.3051.

 

1991. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Colin Davis. RCA 9026-60873-2.

 

1992. Schots nationaal orkest blaasensemble o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 6575.

 

1992. Maurice Bourgue Blaasensemble. Pierre Verany PV 793031.

 

1993. Berlijns filharmonisch blaasensemble o.l.v. Zubin Mehta. Sony SK 58950.

 

1993. Carme ensemble. Nuova Era 6968.

 

1993. Amsterdams blazers ensemble. STH 19053.

 

1993. Tsjechisch filharmonisch kamerorkest. Pony Canyon PCCL 00209.

 

1993. Linos ensemble. Capriccio 10472.

 

1993. St. Luke’s blaasensemble o.l.v. Charles Mackeras. Telarc CD 80359.

 

1995. Champs Elysées blaasensemble o.l.v. Philippe Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 90.1570.

 

1995. Muziekkapel van De Gidsen o.l.v. Norbert Nozy. René Gailly CD 87.119.

 

1996. Columbia symfonie orkest o.l.v. Robert Craft. Sony 62651.

 

1996. Ensemble Fidelio o.l.v. Armin Jordan. Warner 953824-2.

 

1996. Ensemble Zefiro. Auvidis Astrée E 8605.

 

2000. Tapiola sinfonietta o.l.v. Jean-Jacques Kantorow. BIS CD 1010.

 

2001. Collegium musicum Kopenhagen o.l.v. Michael Schønwandt. Rondo RCD 8370.

 

2001. Nachtmusique o.l.v. Eric Hoeprich. Glossa GCD 920605.

 

2001. Lausanne kamerorkest o.l.v. Jésus Lopez Cobos. Cascavelle VEL 1071.

 

2001. Serenata Forlana. Kalidisc KA 2002.

 

2001. Lausanne kamerorkest o.l.v. Jésus Lopez Cobos. Cascavelle VEL 1071.

 

2001. Ensemble Philidor. Calliope CAL 9317.

 

2003. Ottetto Italiano. Arts Mozart Wind Music 47281-2.

 

2004. Zesde etage orkest o.l.v. Jukka Rautasato. Alba ABCD 219.

 

2004. Amphion blaasoctet. PAN 10179/

 

2005.  Ensemble Philidor. Arco Diva UPO 096-2131.

 

2005. ???. Naxos 8.557651.

 

2005. Berlijns filharmonisch blazersensemble. EMI 343.424-2.

 

2005. Nederlands blazersensemble. NBE NBECD 017.

 

2005. Concerto Köln. Archiv 477.5800.

 

2006. Moonwinds o.l.v. Jean-Enric Lluna. Harmonia Mundi HMI 98.7071.

 

2006. London Winds o.l.v. Michael Collins. Onys ONYX 4012. 

 

2006. Berlijns filharmonisch blazersensemble. EMI 343.424-2.

 

2007. Consortium classicum o.l.v. Dieter Klöcker. CPO 999.822-2 (7 cd’s).

 

2007. Kamersolisten van het Royal philharmonic orkest . Naim NAIMCD 117.

 

2008. Ensemble InterContemporain o.l.v. Pierre Boulez. Decca 478.0416.

 

2009. I solisti di Vento. I solisti di Vento ISR 06351.

 

2010. Dissonances o.l.v. David Grimal. Dissonances LD 007 (5 cd’s).

 

2010. Zweeds serenade ensemble. Palette PALCD 983.

 

2011. Stuttgartse blazers. Tacet TACET 0209.

 

2013. Blazers van het Hongaars Staatsopera orkest o.l.v. Ervin Likács. Hungaroton HRC 076.

 

2015. Solisten van de Royal Academy of Music o.l.v. Trevor Pinnock. Linn CKD 516.

 

Bewerking Ferdinand Ries

 

2010. Zwitsers blazersensemble. CPO 777.618-2.

 

Bewerking  Christian Friedrich Gottlieb Schwenke

 

1999. Bjorn Carl Nielsen (h), Tutter Givskov (v), Lars Grunth (va), Niels Ullner (vc), Elisabeth Westernholz (p). Classico CLASSCD 355.

 

2005. Monika Toth (v), Lászlo More (va), Csilla Valyi (vc), Abigail Graham (h) en Zvi Meniker (p). Hungaroton HCD 32414.

  

2015. Vinciane Baudhuin (h), Annelies Decock (v), Mika Akiha (va), Ronan Kernoa (vc) en Ewald Demeyere (p). Challenge CC 72697.

 

Bewerking Mordechai Rechtmann voor strijkers

 

2006, Amati ensemble en Salzburgse solisten. Brilliant Classics 93696.

 

Bewerking Franz Gleissner

 

2001. Consortium classicum. MDG 301.1077-2, 301-1399-2 (7 cd’s).

 

Bewerking voor orgel

 

2008. Vincent Genvrin. Hortus 071.