Verg. Discografieën

MAHLER: KLAGENDE LIED, DAS

MAHLER: DAS KLAGENDE LIED

 

Das Klagende Lied uit 1880 is als zijn opus 1 een cantate voor vier vocale solisten (waaruit tegenwoordig de bariton nogal eens wordt weggelaten) op een eigen tekst van Mahler over een broedermoord, gebaseerd op een volksverhaal. De omvangrijke compositie lijkt haast een onmogelijke opgave voor een twintigjarige waarin de componist naar eigen zeggen ‘zichzelf vond’. 

Afgezien van een paar liederen en een deel van een pianokwintet vernietigde hij ook alles wat hij daarvoor schreef. In de jaren 1890 herzag Mahler het werk dat elementen van een sprookje van de gebroeders Grimm en van Ludwig Bechstein bevat tweemaal en besloot om het eerste deel weg te laten omdat hij het overbodig  vond voor het verloop van de geschiedenis, maar gelukkig is het later in ere hersteld.

Een komende vertolking in ‘De vrijdag van Vredenburg’ en de ‘Zaterdagmatinée’ 11 november 2016 door Alwyn Mello, Anke Vonding, Brenden Gunnell, Klaus Häger, het Groot Omroepkoor en het Radio filharmonisch orkest o.l.v. Markus Stenz is de direkte aanleiding voor deze vergelijking.

 

Achtergronden

 

Terugblikkend blijkt Mahlers eerste substantiële compositie een weids perspectief te openen van wat de componist later nog alles tot stand bracht.

In zijn driedelige vorm is de folkloristische cantate als een muzikaal manifest waarmee alles wat zou volgen al duidelijk wordt gemaakt.

Hoornsignalen in het voorspel van Waldmärchen wekken meteen een unieke natuurwereld, elfachtige fanfares van de houtblazers lopen vooruit op de martiale muziek uit de zevende en achtste symfonie. We vinden iets van de symfonie nr. 1 (derde deel) terug aan het eind van deel I, Waldmärchen; het begin van de de tweede is reeds aanwezig in de eerste maten van Der Spielmann en met Hochzeitstück lijkt Mahler zich te bevinden in in de tweede akte van Wagners Götterdämmerung en toont hij verwantschap met Brahms’ Rinaldo, peinzend over de opera die hij net als Brahms nooit zou schrijven. 

Maar haast nog verrassender is Mahlers gevoel voor en beheersing van wat met het orkest mogelijk is. En dat van een componist die aanvankelijk nooit zelf een noot van zijn orkestratie heeft gehoord. Hier trainde Mahler al grondig zijn orkestrale spieren. Let ook op het gebruik van instrumenten achter het podium, het Fernorchester (deel III), de suggestieve orkestratie en de beeldvormende klanken.

In Waldmärchen wordt de basis van het verhaal gelegd. Twee broers gaan naar het bos om een bloem te vinden die de koningin heeft beloofd aan degene die de bloem vindt en die haar een specimen kan aanbieden.

De jongste broer vindt die bloem, maar wordt door zijn oudere broer vermoord waarna deze naar de koningin gaat.

Vervolgens ontdekt een rondtrekkende minstreel in Der Spielmann een bot van de vermoorde jongeman en maakt daarvan een fluit. Als deze wordt bespeeld, klinkt het verhaal van de moord.

Tot besluit zien we in Hochzeitstück het huwelijk van de oudere broer met de koningin, maar de minstreel bederft het feest door daar de bewuste melodie te spelen. Wanneer de broer hem ervan beschuldigt de moord te hebben gepleegd, stort het kasteel in een ‘leeft niemand daarna meer gelukkig’.

Pas in 1901 kreeg het totale werk zijn eerste vertolking. Dat hij vervolgens het eerste deel liet vallen, is wel begrijpelijk want de beide laatste delen vormen een hechtere structuur en Waldmärchen vergt bijna de helft van de totale uitvoeringsduur en is zwakker gebouwd.

Van de vele werken van Mahler behoort Das Klagende Lied tot de minst uitgevoerde en opgenomen werken. Het valt bijvoorbeeld op dat bekende Mahler interpreten als Bernstein, Tennstedt, Solti en Abbado het werk mogelijk nooit hebben uitgevoerd. 

 

De opnamen

 

Voor wie het complete, driedelige werk verlangt, valt meteen de opname van András Ligeti af. Die van Richard Hickox was niet beschikbaar.

Blijkbaar heeft het tot 1960 geduurd voordat de eerste, nu nog beschikbare opname werd gemaakt van Das klagende Lied. Die komt van de onbekende Kurt Richter die daarvoor naar Wenen ging. Het resultaat is niet opmerkelijk, alleen het aandeel van Janowitz is natuurlijk bijzonder.

In de jaren zeventig was Wyn Morris als vurig Mahleriaan een keer bij me op bezoek om zijn goeddeels in eigen beheer gemaakte lp’s onder de aandacht te brengen. In 1967 was zijn Klagendes Lied bij Delysé op lp uitgebracht en later op IMP. Met alle waardering voor zijn inzet is het resultaat blijkbaar nog wel representatief in vergelijking met latere opnamen.

De enige dirigent die de cantate tweemaal geruime tijd na elkaar opnam, is Pierre Boulez. De eerste keer nam hij aanvankelijk alleen de tweedelige versie op, maar vulde die later aan het het eerste deel, echter met andere solisten. Het resultaat was wat heterogeen en erger nog: vrij afstandelijk en prozaïsch.

Van Bernard Haitink bestaan twee kort na elkaar opgenomen versies van dit werk. Bij de ene gaat het om een Philips studio opname, bij de andere om een eigen opname van het orkest met een iets andere bezetting. Het was persoonlijk aardig daarin Hanneke van Borg nog eens te horen sinds haar tijd in Zwitserland. Wie andere Mahlervertolkingen van Haitink kent, weet wat te verwachten is: goed gekozen tempi, gevoelige frasering en ruim voldoende diepgang. Opvallend is de warme stem van Maureen Forrester.

Rafael Kubelik was een groot Mahlervertolker en met Leonard Bernstein vooraal in het vastleggen van al Mahlers symfonieën. Deze ‘live’ opname uit de bekende Münchense Herkulessaal is heel idiomatisch. Daarom is zo jammer dat hij het eerste deel wegliet en op deze plaat inruilt tegen Brahms’ Altrapsodie en gedeelten uit Schönbergs Gurrelieder met andere solisten.

Maar vreemd genoeg komen we temidden van de vele verwachte dirigenten ook de altijd verkennende Gennady Rozhdestvensky tegen, die van 1978-1981 shefdirigent was van het BBC symfonie orkest.

Veel gevoel voor drama vertoont Simon Rattle die het werk met een scherpe attaque aanpakt, maar helaas niet de opnamekwaliteit meekreeg die het werk nodig heeft en verdient. 

Lange tijd beschikte Riccardo Chailly met een voortreffelijk orkest en een heel bevredigende jongensalt die de klacht van de vermoorde broer zingt in plaats van de mezzo over de evocatiefste realisatie en profiteerde hij van de mooiste opname die bijvoorbeeld ook het Fernorchester in het juiste perspectief plaatste.

Hierna toont Giuseppe Sinopoli wel de oorspronkelijkheid van de compositie aan, maar hij laat het ensemble wat weinig urgentie, kleur en gloed toevoegen om maar te zwijgen van dieper liggende, meditatieve elementen. 

Met Michael Tilson Thomas gaan we wel Mahlers diepten in omdat hij zo vertrouwd lijkt met diens idioom en achtergrond. Zo toont hij veel gevoel voor de mengeling van soms haast overladen gevoelens en de haast sardonische humor. De muziek klinkt als nieuw en is subtiel uitgewerkt en fraai genuanceerd. Bij de zangers is Marina Shaguch (als jongste broer) een uitblinkster. 

Bovendien hebben dirigent, orkest en technici gezorgd voor een prachtig transparant geluid.

Ook Kent Nagano maakt gebruik van jongenssstemmen en laat interessante dingen horen, zoals lichte veranderingen in de orkestratie, maar als geheel toont hij wat weinig gevoel voor Mahlers eigen oude stijl en de door Wagner beïnvloede textuur.

Op een zaterdag matinée in 2006 beschikte Jaap van Zweden over een voortreffelijk koor en orkest dat hij inspirerend, kernachtig en met visie leidt. Het solistenkwintet met voorop Alessandra Marc en Andreas Schmidt en de niet te veel tegenvallende jochies – een trouvaille op strategische momenten in Waldmärchen - levert evocatieve en soms zelfs griezelige bijdragen.

Sinds 1970 is de opvatting van Pierre Boulez in zijn tweede opname uit 2011 aanzienlijk ten voordele veranderd. De bijzondere orkesteffecten worden deelnemend en helder belicht en geen detail is over het hoofd gezien en de balans tussen alle deelnemers in heel natuurlijk. Drama is er genoeg, maar het blijft geserreerd en de sfeer is steeds aannemelijk. Solisten en koor leveren heel mooie bijdragen.

 

Conclusie

 

De drie opnamen die de meeste bevrediging geven zijn die van Chailly, Tilson Thomas en Boulez 2. Om daartussen een keuze te maken kan het beste aan de individuele luisteraar worden overgelaten. Bij de dvd opnamen vinden we Boulez 2 terug. De Jurowski uitgave is helaas een onbekende.

 

Discografie

 

1960. Gundula Janowitz (s), Sonja Dreksler (a), Julius Patzak (t) met koor en orkest van de Oostenrijkse omroep o.l.v. Kurt Richter. Archipel ARPCD 0515.

 

1967. Teresa Zylis-Gara (s), Anna Reynolds (ms), Andor Kaposy (t) met de Ambrosian singers en het Philharmonia orkest o.l.v. Wyn Morris. Nimbus NI 5085, IMP PCD 1053.

 

1970. Grace Hoffman (s), Evelyn Lear (s), Stuart Burrows (t), Ernst Häfliger (t), Gerd Nienstedt (b) met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Pierre Boulez. Sony SK 45841.

 

1973. Studio opname: Heather Harper (s), Norma Procter (a), Werner Hollweg (t) met het Groot Omroepkoor en het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 420.113-2 (2 cd’s); zaalopname met: Hanneke van Bork (s), Norma Procter (a), Ernst Häfliger (t). RCO Live RCO 06004.

 

1979. Julia Hamari (s), Rose Wagermann (ms), David Rendall (t) met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. Praga DSD 350118.

 

1979. Teresa Cahill (s), Janet Baker (ms(, Robert Tear (t), Gwynne Howell (bs) met de BBC Singers, en het BBC symfonie orkest en –koor o.l.v. Gennady Rozhdestvensky. ICA Classics ICAC 5080, BBC 15656-9141-2.

 

1984. Helena Döse (s), Alfreda Hodgson (ms), Robert Tear (t), Sean Rea (b) met het Birmingham symfonie orkest en –koor o.l.v. Simon Rattle. EMI 566.406-2.

 

1989. Susan Dunn (s), Brigitte Fassbänder (ms), Werner Hollweg (t), Andreas Schmidt (bs) en Markus Baur (jongensalt) met het Berlijns Omroep symfonie orkest en het koor van de Stedelijke Muziekvereniging Düsseldorf o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 425.719-2.

 

1990. Cheryl Studer (s), Waltraud Maeier (ms), Reiner Goldberg (t), Thomas Allen (b) met het Shin Yu Kai koor en het Philharmonia orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 435.382-2.

 

1995. Katalin Szendrényi (s), Klára Takács (a), Dénes Gulyás (t) met het koor en de Hongaarse omroep en het Boedapest symfonie orkest o.l.v. András Ligeti. Hungaroton CLD 4010.

 

1996. Marina Shaguch (s), Michelle DeYoung (ms), Thomas Moser (t), Sergei Leiferkus (b) met het San Francisco symfonie orkest en –koor o.l.v. Michael Tilson Thomas. RCA 09026-68599-2,  SFS Avie 821936-0017-2.

 

1997. Eva Urbanová (s), Jadwige Rappé (a), Hans-Peter Blochwitz (t), Hågegård (b) met het Hallé koor en –orkest o.l.v. Kent Nagano. Erato 3984-21664-2.

 

2003. Joan Rodgers (s), Linda Finnie (a) Hans Peter Blochwitz (t), Robert Hayward met de Waynflete singers, het Bath festival koor en het Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 9247.

 

2005. Alessandra Marc (s), Susanne Resmark (ms), Arnold Bezuyen (t) Alexander Kalbitz en Georg Drexel (jongenssopraan) en Andreas Schmidt (b) met het Groot omroepkoor en het Radio filharmonisch orkest o.l.v. Jaap  Van Zweden. Quattro Live QL 2007-01.

 

2011. Dorothea Röschmann (s), Anna Larson (a), Johan Botha (t) met het koor van de Weense Staatsopera en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 477.9891. 

 

2012. Manuela Uhl (s), Lioba Braun (a), Werner Güra (t)  met het Tsjechisch filharmonisch koor Brno en het Beethoven orkest Bonn o.l.v. Stefan Blunier. MDG MDG 937.1804-6. 

 

Video

 

2007. Marisol Montalvo (s), Hedwig Fassbender (ms), Michael Hendrick (t), Anthony Michaels-Moore (b) met het Londens filharmonisch orkest en –koor o.l.v. Wladimir Jurowski. Ideale Audience 305.680-8 (2 dvd’s).

 

2011. Dorothea Röschmann (s), Anna Larson (a), Johan Botha (t) met het koor van de Weense Staatsopera en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 071-100-4 (dvd).