MAHLER: SYMFONIE NR. 6, TRAGISCHE
Drie jobstijdingen bereikten in korte tijd Mahler: hij ervoer meer over zijn hartkwaal, verloor een van zijn dochters en verloor zijn positie als chefdirigent van de Weense hofopera. In de finale van de ook wel Tragisch genaamde Zesde symfonie symboliseren drie mokerslagen deze noodlotstreffers die de componisten tot wanhoop brachten. In dit stadium van de muziekgeschiedenis waren leven en werk van een componist nauw met elkaar verweven. De eigen depressies en ondergangsvisioenen geeft Mahler verder in zijn drie ‘midden symfonieën’ zoveel ruimte als hier
Achtergronden
“Mijn Zesde Symfonie zal zeker wat mysteries met zich meebrengen, waarop geen ander antwoord is dan het begrijpen en opnieuw overdenken van mijn voorgaande symfonieën” was Mahlers commentaar aan zijn vriend en biograaf Richard Specht.
Mahler VI is waarschijnlijk zijn ernstigste werk wat betreft de regelmatige structuur en de tragische stemming. Het werk begint met een vastberaden confrontatie met het lot en hoewel het eerste deel schijnbaar triomfantelijk eindigt, keert de buitengewone finale de kansen met drie verpletterende mokerslagen, een unicum in de muziek.
De kern van deze catastrofe is te vinden in het A-groot akkoord dat overgaat in a-klein, een motief dat al aan het eind van het eerste openingsthema te horen is, maar ook daarna. Mahler overpeinsde de juiste volgorde van de middelste delen maar er valt veel te zeggen voor de oorspronkelijke ordening, waarin het grimmige scherzo voorafgaat aan het tere, maar wanhopige andante.
We hebben tegenwoordig een ingebouwd verwachtingspatroon voor een precies uitgevoerde, klankmatig indrukwekkende uitvoering. Maar een forensische beschouwing van de partituur toont aan dat de ware gebeurtenis zich tussen de noten afspeelt. Om dat te laten blijken zijn een bijzonder orkest en een daarvoor geschikte dirigent nodig.
De stemming van deze symfonie is zwaarmoedig en angstaanjagend als beschrijving van een vergeefse strijd tegen duistere, onpersoonlijke en uiteindelijk triomferende krachten. Alma, Mahlers echtgenote, noemde dit het meest persoonlijke werk van haar man.
De Zesde symfonie (1903/4) is Mahlers enige symfonie waarin hij het conventionele vierdelige patroon volgt dat bovendien zijn centrum heeft in een enkele toonaard: a-klein. Aanvankelijk speelde hij met de gedachte om het werk de titel Tragische symfonie mee te geven, later zag hij daarvan af. Verdere teksten en aanduidingen ontbreken. Maar duidelijk is wel dat het om een somber, pessimistisch werk gaat.
In de eerste versie bevatte het laatste deel drie flinke klappen die volgens een aanduiding dat ze ‘met een moker moesten worden uitgedeeld op een hard, resonerend oppervlak’ om de hamerslagen van het noodlot te symboliseren.
Mahler was heel bijgelovig en schrapte later de derde mokerslag uit de partituur als om zijn dood af te weren. Niettemin is de grauwe troosteloosheid waarmee de finale eindigt alleen vergelijkbaar met die waarmee ok Tchaikovsky’s Zesde, de Pathétique eindigt.
Zo spit deze symfonie dieper in de aard van de mens en het noodlot dan zijn voorgaande symfonieën en eindigt desolaat met een klap op de grote trom alsof een lijkkist wordt gesloten.
Dan is er nog de kwestie van de volgorde van het andante en het scherzo. Vroeger werd meestal het scherzo eerst gespeeld, tegenwoordig neigen meer en meer dirigenten ertoe om niet zo logisch het andante voorrang te geven.
De opnamen
Frappant is om te beginnen het verrassend grote aantal opnamen van deze Tragische symfonie. Verder dat zoveel eerder provinciale orkesten met minder bekende dirigenten zich in de race werpen of dat zelfs een Frans provincie orkest dat waarschijnlijk normaal nooit Mahler speelt hiervoor Haitink uitnodigt.
Maar dat zelfs wereldberoemde Mahlerorkesten soms tot een wanprestatie komen, werd eind november 2014 aangetoond door het Concertgebouworkest onder zijn weinig goeds belovende komende chef Daniele Gatti, die deze symfonie in 2008 al met het Frans Nationaal orkest had opgenomen en daarmee ook niet positief in de discografische analen kwam.
Naar de mogelijkheden uit de jaren vijftig in Rotterdam gerekend, verdient Eduard Flipse meer respect.
Noodzakelijkerwijs is opnieuw een selectie vooraf gemaakt. Deze is in de eerste plaats gebaseerd op het materiaal dat voorhanden is en in de tweede plaats op die opnamen die als het meest markant en interessant overbleven na een aantal luistersessies.
Bij de oudere opnamen vallen vooral die van John Barbirolli en George Szell heel positief op. Barbirolli had even het Berlijns filharmonisch ter beschikking en bereikt bijna even mooie resultaten als de chef daar, Karajan. De emotionele temperatuur is ook wat hoger, de hele aanpak is feller.
Met zijn bekende, van het orkest veeleisende nauwkeurigheid doet Szell de uitdrukkingskracht geen ons tekort in zijn kernachtige pleidooi met haast het subtiele, zangerige andante als hoogtepunt.
Dat Klaus Tennstedt een groot Mahlervertolker was, zal niemand ontkennen. Hij vat de symfonie groots en dramatisch op. Het hele werk lijkt nog verder instrumentaal uitvergroot dan gewoonlijk en klinkt heel persoonlijk. Zijn Mahler is doortrokken van een leven-of-dood wanhoop die nauw aansluit bij het karakter van deze symfonie. Orkestspel en opname zijn niet optimaal, maar de ongetemde aard van de uitvoering imponeert. Het eerste deel begint met een voorbeeldige combinatie van gewicht en momentum en eindigt met een hallucinerende opwinding. De finale is nog zo’n hoogtepunt, zelden eerder klonk de inleiding zo gekweld en het slot zo onheilspellend. De strijd van de hoofdpersoon wordt des te levendiger geschilderd omdat de dirigent de spanning niet voortdurend opdrijft, maar steeds laat variëren. Opvallend geslaagd is de parodie uit het scherzo. De eigen LPO opname uit 1983 doet de compositie en hem het meeste recht. Jammer dat het applaus (met een luid Bravo!) niet is weggeknipt.
Dat Georg Solti tot de zeer gewaardeerde Mahlervertolkers behoort, is terecht. Jammer is hooguit dat hij de muziek continu nogal onder druk zet met een schijnbare drang een optimum aan opwinding te genereren.
De existentiële angsten van de componist die onder zijn eigen tegenspraken dreigde te bezwijken zijn in gesublimeerde vorm prachtig tot uiting gebracht in de lezing van Leonard Bernstein die zich zonder voorbehoud met de materie identificeert. Omdat het om een zaalopname gaat is de hele sfeer waarschijnlijk extra elektriserend: een duistere visie met veel bravoure gebracht. Bij herhaling gaat deze verklanking misschien wel wat gemaniëreerd klinken.
We komen Lorin Maazel driemaal tegen in deze symfonie. Zijn eerste opname dateert uit zijn Weense tijd, de beide andere zijn van recente datum: eenmaal in Londen en eenmaal in Amsterdam. Het drietal heeft veel gemeen dankzij een consequente opvatting met stevige akkoorden, niet over-emotioneel, ongehaaste tempi, mooie instrumentale soli. De eerste delen zijn grimmig, de scherzi grommen en dansen, de adagio’s zijn als Lieder ohne Worte, de slotgolf van de finale is goed voorbereid.
Met ijzeren discipline, enigszins afstandelijk en onderkoeld van opvatting, maar wel heel warm klinkend brengt Herbert von Karajan het werk naar voren. Soms, zoals in het langzame deel, wordt de nabijheid van Bruckner merkbaar, maar dit deel vormt wel een hoogtepunt in het geheel. Verder neigt de opvatting naar het classicistische, maar dan wel in heel krachtige en overtuigende vorm. Bij alle beheersing is toch de expressie geen moment in de knel.
Briljant orkestspel, een letterlijk heldere visie en een meer dan voortreffelijke klank zijn de wapenen die Riccardo Chailly in het veld brengt. Een zekere ruigheid is de hoekdelen niet vreemd, maar het vloeiende andante brengt een moment van verstilde rust.
De hoogtepunten bij Giuseppe Sinopoli komen we tegen in het mooi geëmotioneerde andante en meer nog in de finale waarin het slot zo koortsachtig klinkt als zelfs bij Bernstein niet voorkwam.
Sterk ontvlambaar is misschien een aardige omschrijving van wat Kyrill Kondrashin laat horen. Als een bezetene levert hij het werk in snelle tempi af. Imposant is het wel, maar hooguit om af en toe eens als contrast te horen.
Pierre Boulez is eigenlijk niet de meest voor de hand liggende Mahlervertolker zou men denken. Zijn cyclus is ook van wisselend niveau, maar in deze troosteloze, dramatische symfonie overtreft hij zichzelf. Zijn vertolking heeft een cumulatieve impact bij alle controle die de dirigent uitoefent. Emoties worden in toom gehouden en het Weense orkest is op zijn best te horen. De verfijning in het langzame deel is bewonderenswaardig en in de finale gooit de dirigent mooi de remmen los.
Meer emotionaliteit klinkt niet onverwacht gezien het Israëlisch orkest dat wordt ingezet door bij Zubin Mehta. Zijn orkest heeft de reputatie te bestaan uit krachtige individuen, die hier echter een grote eenheid vormen en zorgen voor een heel toegewijde, meeslepende uitvoering.
Het lijkt wel of Simon Rattle van huis uit een goede emotionele en intellectuele greep heeft op deze symfonie
Als ware Mahlerveteraan weet Bernard Haitink mooi afgewogen de kern van deel na deel te treffen. Hij is wars van enigerlei overdrijving.
Een hoog, maar toch wat wisselend niveau heeft de Mahlercyclus van Michael Tilson Thomas. Maar de Zesde behoort onmiskenbaar tot de positieve uitschieters met een gematigd tempo voor het eerste deel, een fel scherzo met een lieflijk trio, een breed langzaam deel en een idiomatische finale waarin alleen het eind van de inleiding wat te opgejut klinkt.
Bij Mariss Jansons hebben we de keus tussen twee opnamen: eentje uit Londen en eentje uit Amsterdam. In opvatting is er niet zoveel verschil, die is pittig, helder en direct, te beginnen in een stevig marsritme en vervolgend met goed gekarakteriseerde vervolgdelen, maar zonder chauvinisme kan worden gezegd dat het Amsterdamse orkest het betere, het met de materie vertrouwdere is en dat deze muziek beter klinkt in het Concertgebouw dan in de Royal Festival Hall. Beide uitvoeringen zijn bovenmiddelmatig en doen de muziek alle recht.
Wie regelmatig op tv naar Mezzo kijkt, heeft van het Parijse orkest onder Christoph Eschenbach heel wat behoorlijke, maar niet uitzonderlijke Mahlervertolkingen voorbij zien en horen komen. Met de zorgvuldig voorbereide en gemaakte opname met het betere Philadelphia orkest zijn de kaarten gunstiger geschud. De verbeelding is aan de macht. Hoewel hij precies rekening houdt met alle voorgeschreven versnellingen en vertragingen, accenten juist plaatst, ondermijnt dit de logische voortgang geen moment, maar zorgt het voor mooie inkijkjes en perspectieven. Maar onder dat mooie oppervlak komt het werk wat te weinig tot leven, klinkt het haast te koeltjes.
Een dirigent die zich met de jaren tot een van de meest consistente Mahlervertolkers heeft ontwikkeld, is Claudio Abbado. Met Barbirolli, Del Mar, Rattle en anderen behoort hij tot de school die het scherzo op het langzame deel laat volgen. Het is de ‘normaliteit’ van deze realisatie die telkens weer zo aanspreekt. Het werk bevat hier twee in plaats van drie mokerslagen.
Het vuur dat Mariss Jansons soms met het Oslo filharmonisch orkest kon ontsteken (denk aan zijn Tchaikovsky cyclus) lukt Jukka-Pekka Saraste niet in een onderkoelde, afstandelijke interpretatie.
Gelukkig is de opname van Gary Bertini ook apart, en niet alleen in totaalvorm op 11 cd’s met het Adagio uit de Tiende en het Lied von der Erde verkrijgbaar zijn. Zijn realisatie is grofweg het beste vergelijkbaar met die van Rafael Kubelik uit München, al klinkt het Keulse orkest beter. Op zichzelf biedt de dirigent een echt verrassend mooie realisatie.
Nog wisselender is het niveau van de Londense cyclus van Valery Gergiev. Maar de Zesde behoort zonder meer tot de positieve uitschieters. Het gebeurt in bredere, grovere streken dan we bij de meeste Westerse uitvoering gewoon zijn, de muziek klinkt ook duisterder en hermetischer maar het is wel heel, krachtig, pakkend en vol ruige opwinding. Hij brengt het werk bewust of onbewust in de buurt van Shostakovitch.
Tot slot de blik (de oren) gericht op een paar nieuwkomers, die helaas geen van allen tot het topechelon doordringen. De eerste eer is aan de vermoedelijk eerste vrouw die op cd voor een Mahlercyclus zorgde: Simone Young. Al na tien minuten is helaas duidelijk dat de dirigente niet meespeelt in de eredivisie.
Om de opvatting van Esa-Pekka Salonen te omschrijven, komen de termen koel, zakelijk, scherp omlijnd, no-nonsense in aanmerking. Dat is een uitgangspunt, maar het zorgt dat niet het volledige verhaal wordt verteld.
Emotioneler is Antonio Pappano met zijn Italiaanse orkest. Dat is ook hoorbaar in zijn aanmoedigingskreten. Maar hoe evocatief ook, het resultaat klinkt soms wat onbeschaamd en ordinair. De expressieve communicatie is optimaal, de esthetische achtergrond blijft teveel onbelicht.
Het Weens symfonie orkest startte ook een eigen label en nam daarin al Mahler I op; Fabio Luisi mikt eerder op gelijkmatigheid dan op contrast en diepgang. De tempi zijn aan de trage kant en er is een algeheel gebrek aan intensiteit.
Veelbelovend als Jonathan Nott in veel producties was, hier stelt hij teleur en verschiet hij zijn kruit al te snel. Aan mooie momenten geen gebrek, maar de cohesie is niet groot genoeg.
Het schijnt dat Jaap van Zweden intussen in Dallas een conflict met de orkestleden heeft omdat hij ze te zwaar op de proef stelt. Luisterend naar deze opname is het gelijk aan de kant van de dirigent. Het strijkerscorps kan er heen goed mee door, maar de trompetten vormen een zwak punt en de ongunstige zaalakoestiek versluiert teveel. Wat dat betreft legt deze productie het gauw af.
Veel beter valt te leven met wat Daniel Harding, die ervaring opdeed bij Abbado en Rattle van deze symfonie maakt. Hij manoeuvreert knap en plooibaar tussen de klippen van retoriek, sentiment, kracht en wanhoop en beschikt over een puik orkest (trompet, hoorns) waarmee hij tot de top doordringt. Vooral in scherzo en finale is hij groots en vermijdt over het geheel zwaarwichtigheid.
Dat lang niet alle opnamen beschikbaar waren, zij vergeven. Maar of we aan die uit Arnhem, Moravië en Duisburg veel missen?
Video
Een beetje insider weet intussen hoe hoog de emotionele Bernstein moet worden aangeslagen. De Mahlers van Abbado uit Luzern waren een feest voor oog en oor.
Het is duidelijk dat Riccardo Chailly Mengelbergs Amsterdamse traditie geheel afzwoer. Zijn tempi zijn vrij snel (logisch genoeg met name in het scherzo, waar hij te ver doorslaat), het orkestspel klinkt vrij transparant. Dat laatste is het grootste pluspunt en de geluidskant van deze registratie vormt het grootste pluspunt.
Over Maazel als Mahlervertolker werd ook de loftrompet gestoken. Het is dit drietal dat op dvd het meest in aanmerking komt voor een voorkeursbehandeling.
Conclusie
Probeer vooral zelf eerst kritisch te luisteren naar onderstaande prioriteisvertolkingen alvorens definitief te kiezen of ongeacht de hier geventileerde meningen de eigen lievelingsdirigent een voorrangsbehandeling te geven. De korte omschrijvingen hierboven kunnen anders als richtlijn dienen. In de eindfase gaat het vooral om de sleutelopnamen van Fischer, Abbado, Tennstedt (LPO), Karajan, Harding en Tilson Thomas met Bernstein, Jansons (A’dam), Boulez, Horenstein en Chailly enigszins op de achtergrond.
Abbado is dè ideale dvd keuze.
Discografie
1952. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Charles Adler. Conifer 75605-51279-2 (3 cd’s).
1954. Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Eduard Flipse. Decca 478.2520.
1955. New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Music & Arts CD 1214 (4 cd’s), Archipel ARPCD 0440.
1955. Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Tahra TAH 614/5 (2 cd’s).
1960. WDR Omroeporkest Keulen o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Urania URN 22.389, EMI 575.471-2 (2 cd’s), Music & Arts 1021 (6 cd’s).
1963. Israël filharmonisch orkest o.l.v. Antal Dorati. Helicon 02-9642.
1964. New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. CBS M3K 42199 (3 cd’s).
1966. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. John Barbirolli. Testament SBT 1342.
1966. Stockholm filharmonisch orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Unicorn UKCD 2024/5 (2 cd’s), Music & Arts CD 785 (4 cd’s).
1967. Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony SBK 47654, 88697-00813-2.
1967. Philharmonia orkest o.l.v. John Barbirolli. EMI 767.816-2 (2 cd’s), Testament SBT 1451.
1968. New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 60208.
1968 Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. DG 463.768-2 (10 cd’s), Audite 95480.
1968. Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Q Disc 97014.
1969. Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 420.138-2 (2 cd’s).
1969. Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Jascha Horenstein. BBC Legends BBCL 4191-2 (2 cd’s).
1970. Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 414.674-2 (2 cd’s), 425.040-2, 430.806-2 (10 cd’s).
1973. Omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Hans Zender. CPO 999.477-2.
1976. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Supraphon SU 3880-2 (11 cd’s).
1977. Londens symfonie orkest o.l.v. James Levine. RCA 88697-68609-2 (10 cd’s).
1978. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 415.099-2 (2 cd’s), 457.716-2 (2 cd’s)..
1979. Chicago symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 447.023-2 (12 cd’s).
1980. Londens symfonie orkest o.l.v. Harold Farberman. Vox VOX 2721-2 (2 cd’s).
1981. SWR Symfonie orkest Baden-Baden en Freiburg o.l.v. Kyrill Kondrashin. Hänssler 94.217.
1981. SWR Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Giuseppe Sinopoli. Weitblick SSS 0109-2 (2 cd’s).
1983. Residentie orkest o.l.v. Alain Lombard. Sound CD 2898021 (2 cd’s).
1983. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. LPO LPO 0038, EMI 747.050-8 (2 cd’s).
1983. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Erich Leinsdorf. Orfeo C5540118.
1983. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 747.051-2, LPO 0038 (2 cd’s).
1984. WDR Symfonie orkest Keulen o.l.v. Gary Bertini. EMI 747.592-8 (2 cd’s).
1984. Omroeporkest Berlijn o.l.v. Michael Gielen. Altus ALT 214.
1986. Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Eliahu Inbal. Denon 60CO-1327/8 (2 cd’s).
1986. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. CBS M3K 42495 (3 cd’s).
1986. Philharmonia orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 471.451-2 (15 cd’s).
1987. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. BPO BPH 0608 (2 cd’s).
1988. Royal philharmonic orkest o.l.v. Michiyoshi Inoue. Pony Canyon D50L0003 (2 cd’s).
1988. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 427.697-2 (2 cd’s).
1988. Royal philharmonic orkest o.l.v. Michiyoshi Inouë. Pickwick CDRPD 9005 (2 cd’s).
1989. Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 444.871-2 (2 cd’s).
1989. Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 754.047-2 (2 cd’s), Warner 2564-754047-2.
1989. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 426.257-2 (2 cd’s).
1990. Russisch Staatsorkest o.l.v. Jevgeni Svetlanov. Harmonia Mundi RUS 288.135.
1990. Deens Nationaal omroeporkest o.l.v. Leif Segerstam. Chandos CHAN 8956/7 (2 cd’s).
1991. Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnányi. Decca 436.240-2 (2 cd’s).
1991. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 555.294-2 (3 cd’s).
1992. Pools nationaal omroeporkest o.l.v. Antoni Witt. Naxos 8.550529/30 (2 cd’s).
1993. Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Emil Tabakov. Capriccio 49043 (15 cd’s).
1994. Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Philips 434.909-2 (3 cd’s), 470.871-2 (14 cd’s).
1994. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 445.835-2 (2 cd’s).
1994. Boston filharmonisch orkest o.l.v. Benjamin Zander. IMP DMCD 93 (2 cd’s).
1995. Israël filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Teldec 4509-98423-2, Warner 2564-62691-2.
1995. Radio filharmonisch orkest o.l.v. Edo de Waart. RCA 74321-276001-2 (14 cd’s).
1996. St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Thomas Samderling. RS RS 953-0186 (2 cd’s).
1997. Atlanta symfonie orkest o.l.v. Yoel Levi. Telarc CD 80444.
1998. MDR Symfonie orkest o.l.v. Fabio Luisi. Querstand VKJK 0323 (2 cd’s).
1999. SWF orkest Baden-Baden o.l.v. Michael Gielen. Hännsler 93029 (2 cd’s).
1999. Omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Günter Herbig. Berlin Classics BC 9461-2.
2001. Philharmonia orkest o.l.v. Benjamin Zander. Telarc 3CD 80586, CD 80586.
2001. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. San Francisco Symphony/Avie 821936-0001-2 (2 cd’s).
2001. Moskou’s Tchaikovsky omroeporkest o.l.v. Vladimir Fedoseyev. Relief CR 991071.
2001. Nationaal orkest van Ile de France o.l.v. Bernard Haitink. Naïve V 4937.
2002. Londens symfonie orkest o.l.v. Mariss Jansons. LSO Live LSO 00038 (2 cd’s).
2003. Gelders orkest o.l.v. Martin Sieghart. Exton HGO 0403 (2 cd’s).
2004. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 477.5684 (2 cd’s).
2005. Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. RCO Live RCO 06001 (2 cd’s).
2005. Boedapest Festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Channel Classics CCS SA 22905.
2005. WDR Omroeporkest Keulen o.l.v. Gary Bertini. EMI 340.238-2 (11 cd’s).
2006. Philadelphia orkest o.l.v. Christoph Eschenbach. Ondine ODE 1084-5 (2 cd’s).
2006. Boedapest festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Channel Classics CCS SA 22905.
2006. Philadelphia orkest o.l.v. Christoph Eschenbach. Ondine ODE 10845D (2 cd’s).
2006. Melbourne symfonie orkest o.l.v. Mark Wiggleswrth. ABC 476.6220 (2 cd’s).
2007. Londens symfonie orkest o.l.v. Valery Gergiev. LSO Live LSO 0661 (2 cd’s).
2007. Hamburgs filharmonisch orkest o.l.v. Simone Young. Oehms OC 413 (2 cd’s).
2007. Chicago symfonie orkest o.l.v. Bernard Haitink. CSOR 901-804 (2 cd’s).
2008. Tonhalle orkest Zürich o.l.v. David Zinman. RCA 88697-36465-2 (2 cd’s).
2008. Frans nationaal orkest o.l.v. Daniele Gatti. Decca 478.1599.
2008. Stuttgarts filharmonisch orkest o.l.v. Gabriel Feltz. Dreyer Gaido DGCD 21045.
2008. Bambergs symfonie orkest o.l.v. Jonathan Nott. Tudor 7191.
2008. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Zdenek Mácal. Exton OVCL 00301(2 cd’s).
2009. Philharmonia orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Signum SIGCD 275.
2010. Oslo filharmonisch orkest o.l.v. Jukka-Pekka Saraste. Simax PSC 1316.
2010. Nationaal symfonie orkest Taiwan o.l.v. Günther Herbig. TPNSO NSO 011/2 (2 cd’s).
2010. Luzern Festival orkest o.l.v. Pierre Boulez. Accentus Music ACC 30230 (2 cd’s).
2011. Philharmonia orkest o.l.v. Lorin Maazel. Signum SIGCD 356 (2 cd’s).
2011. Moravisch filharmonisch orkest o.l.v. Petr Vronsky. Arco Diva UPO 122-2.
2011. Santa Cecilia orkest Rome o.l.v. Antonio Pappano. EMI 084.413-2 (2 cd’s).
2012. Weens symfonie orkest o.l.v. Fabio Luisi. Solo musica Wiener Symphoiker WS 003 (2 cd’s).
2013. Dallas symfonie orkest o.l.v. Jaap van Zweden. DSO Live DSOL 5.
2013. Duisburg filharmonisch orkest o.l.v. Jonathan Darlington. Acousence ACO 21008.
2013. Gürzenich orkest Keulen o.l.v. Markus Stenz. Oehms OC 651 (2 cd’s).
2014. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Daniel Harding. BR Klassik 900132.
2014 Sydney symfonie orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Exton EXCL 00101.
2014. Stedelijk symfonie orkest Tokio o.l.v. Eliahu Inbal. Exton OVCL 00516.
Arrangement voor pianoduo Zemlinsky
1991 Silvia Zenker en Evelinde Trenkner. Dabrinhaus & Grimm MDG L 3400.
Arrangement voor orgel Briggs
2011. David Briggs. Chestnut Music CHESTNUT 008 (2 cd’s).
Video
1988. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 073-4088-9 (9 dvd’s).
2006. Luzern Festival orkest o.l.v. Claudio Abbado. Euro Arts 6492055 (dvd).
2008. Tonhalle orkest Zürich o.l.v. David Zinman. RCA 88697-43544-9 (dvd).
2009. Orkest van de Muntschouwburg Brussel o.l.v. Hartmut Haenchen. ICA Classics ICAD 5016 (dvd).
2010. Concertgebouworkest o.l.v. Lorin Maazel. RCO Live 12101/6 (dvd).
2012. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Riccardo Chailly. Accentus ACC 20268 (dvd).
2013. Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Paavo Järvi. C Major 72930-8 (2 dvd’s).
2014. World orchestra for peace o.l.v. Valery Gergiev. C Major 73010-8 (dvd).