MAHLER: SYMFONIE NR. 3
Wanneer in Mozarts tijd een symfonie 35 minuten duurde, waren de pijngrens en de grens van het uithoudingsvermogen bij zijn luisteraars bereikt. Bij Mahlers Derde Symfonie neemt alleen al het eerste van de zes delen die tijd in beslag. In de loop van deze ongeveer een uur en drie kwartier durende symfonie neemt Mahler de hele horizon van de natuur in ogenschouw; hij thematiseert de zomer, de bloemen in de wei, de dieren in het bos, de mensen, de engelen – en de liefde (Gods). Een pantheïstisch wereldbeeld in klanken vloeide daaruit voort dat terloops ook een correctie inhoudt op Nietzsche en zijn Zarathustra.
Achtergronden
"De symfonie is een wereld" zei Mahler ooit tegen Sibelius en er is inderdaad vrijwel geen andere componist die zoveel in zijn symfonieën propte: van treurmarsen tot gigantische natuurbeelden, van ironisch geciteerde volksdeuntjes en dansen tot grote liefdesbetuigingen. Het gaat hier dan ook niet om abstracte werken in de traditie van Brahms en Bruckner want al deze werken bezitten krachtige buitenmuzikale elementen, bijvoorbeeld in de gedaante van gedichten, religieuze teksten of ambitieuze filosofische 'programma's'.
Aan de andere kant vormen die programma's geen gedetailleerde parafrasen zoals we die kennen uit de symfonische gedichten van Liszt of Strauss. Het is ook helemaal niet nodig om de 'betekenis' van zo'n compositie te kennen om er al luisterend van te genieten. Mahler zelf beschouwde zijn verklarende ondertitels slechts als hulpmiddelen en liet ze zelfs bij nadere revisie weg.
De meeste van zijn negen voltooide symfonieën beschrijven enigerlei dramatische ontwikkeling en vertonen dienovereenkomstig een "progressieve tonaliteit"; de symfonie eindigt zo in een andere toonaard dan waarin hij begon. Het eerste viertal van zijn symfonieën is beïnvloed door de folkloristische verzen uit de bundel Des Knaben Wunderhorn en zijn eigen toonzettingen daarvan; drie hiervan vergen ook vocale solisten en/of koren.
Daarop volgden als nr. 5-8 drie zuiver instrumentale werken van een enorme kracht en een groots bereik, maar hij keerde terug tot de vocale symfonie met nr. 8 – de Sinfonie der Tausend, alleen dus al wat het aantal uitvoerenden betreft zijn grootschaligste werk. Daarna volgde nog ten afscheid de bijzondere 9e symfonie en een poging om een Tiende af te maken. Die poging faalde, maar later hebben anderen van dat werk toch een uitvoerbare versie gemaakt.
Wie zich voor het eerst aan Mahlers symfonische werken wil wagen, kan het beste beginnen met de Eerste, Vierde en Vijfde.
Derde Symfonie
Waar Mahlers Tweede symfonie een hymne is aan de uiteindelijke redding van de mensheid door spiritualiteit, is de Derde (1895/6) zijn Pastorale: een hymne aan de natuur. Oorspronkelijk opgezet als een enorme zevendelige jubelzang onder titels als Hein Sommermittagstraum of "De zomer marcheert binnen", waarbij de afzonderlijke delen titels hadden als Was die Blumen mir erzählen, Was die Tiere mir erzählen, Was die Nacht mir erzählt, Was die Morgenglocken mir erzählen en Was mir die Liebe erzählt, eindigend met een deel waarin een kind zijn kijk op de hemel vertolkt, Das himmlische Leben. Uiteindelijk gebruikte Mahler dat laatste deel als de finale van zijn Vierde symfonie en net als in zijn Eerste liet hij de haast te lieflijke details achterwege.
Hoewel geschreven voor een iets beperktere orkestbezetting dan de Tweede symfonie is nog steeds sprake van een zwaar bezet ensemble. Op tamelijk extravagante wijze worden ook feitelijk erg kort een vrouwenstem, een jongens- en een dameskoor ingezet. In termen van omvang is de Derde zijn grootschaligste werk met een uitgestrekt eerste deel waarin het ontwaken van de natuur na de winter wordt geschetst, met vier sterk contrasterende middendelen (eentje daarvan als zetting van Nietzsche's Mitternacht Lied (Urlicht), een ander op basis van het naïeve "Wunderhorn" lied Es sungen drie Engel) en een uitgebreide, traag opgebouwde adagio finale die culmineert in een apotheose waarin volgens Mahlers eigen woorden "De natuur in zijn totaliteit kan weergalmen en daveren".
De opnamen
De Mahler renaissance die rond 1960 aarzelend begon en zich geleidelijk tot een ware stortvloed ontwikkelde, blijft een merkwaardig muzieksociologisch fenomeen in de muziekappreciatie. Nadat jarenlang het pionierswerk en de inzet voor Mahlers muziek van Bruno Walter (“Mahler maakte zich los van zijn vreugde en pijn om zich te richten op de harmonie en de chaos in de natuur”), Otto Klemperer, Willem Mengelberg, Carl Schuricht, Charles Adler, Hermann Scherchen en Dimitri Mitropoulos geen duidelijk gevolg had, begon die Mahler-boom als een soort wedloop tussen dirigenten als Rafael Kubelik, Leonard Bernstein en Bruno Walter alsof het erom ging wie het eerst de hele symfoniecyclus had opgenomen. Toch was verrassend Adrian Boult de eerste in 1947, nog op 78t.
Dat er weinig echt historische opnamen van met name de Derde symfonie bestaan, is niet zo verwonderlijk gezien de grote problemen die het complexe werk de opnametechnici nog steeds stellen. In de 78-toeren era was zo'n opname die het werk ook maar enigszins recht doet nog een onmogelijke opgave. En ook de vroege mono lp opnamen van Hermann Scherchen (1950) en Charles Adler (1951) geven slechts een bleke afschijn van de bedoelde muziek. Uit de omroeparchieven van nota bene de Beierse omroep is nog wel een opname van Eduard van Beinum uit 1957 opgediept. Een naar verwachting heel integere visie met mogelijk nog een schuin oog op Mengelbergs aantekeningen.
Pas met de komst van stereofonie bleek het toen die in de jaren ’60 eenmaal voldoende was uitgerijpt mogelijk een compositie als deze enigszins in de klanktechnisch overtuigende greep te krijgen. Niet voor niets sprak Kurt Blaukopf van de 'elektronische verlossing' van Mahler.
Intussen staan ons in principe ruim honderd cd opnamen van dit werk ter beschikking. Sommige daarvan vallen meteen op grond van hun ouderdom of technische gebreken af (Boult, Adler, Scherchen, Mitropoulos, Schuricht), andere ontbreekt het aan een vereist soort toegevoegde waarde en nog weer andere zijn niet of nauwelijks verkrijgbaar. Nogal problematisch zijn de uitsluitend in cyclusvorm of combinatie uitgegeven versies – tenzij men nu juist zo'n cyclus of combinatie van de betreffende dirigent wenst. Maar feitelijk vallen om deze reden de opnamen van Kubelik, Martinon, Levine, Boulez (New York), Tennstedt (EMI), Bertini, Tabakov, Svetlanov en Gergiev 2 af. Dat is vooral jammer voor Kubelik die op zich een best heel mooie en nog steeds geldige uitvoeringen leverde.
Het waren evenwel vooral Jascha Horenstein en John Barbirolli die na Bernstein en Kubelik als eersten in 1969 en 1970 diepe indruk maakte met hun opnamen van dit werk. Heel verdienstelijk, maar net niet helemaal overtuigend was bijvoorbeeld Esa-Pekka Salonen. Hij vermijdt Ivesachtig tumult en de steeds wisselende exuberantie van Bernstein, maar is daarentegen bewonderenswaardig scrupuleus, helder, samenhangend maar is subtiliteit een voor de hand liggende kwaliteit voor een werk als dit? Iets dergelijks geldt voor de Mahler light van Seji Ozawa.
Tot de op een haar na op de shortlist eindigende dirigenten behoren pioniers als Leonard Bernstein/Sony, Klaus Tennstedt, John Barbirolli, Semyon Bychkov en Neeme Järvi.
Voor een van de treffendste uitvoeringen moeten we terug naar onvermoede lieden als Norma Procter en Jascha Horenstein in hun opname uit 1970. Weinigen hebben dieper gegraven in het majestueuze werk, weinigen hebben alle facetten van het stuk zo fraai belicht. Neem het zeer caleidoscopische eerste deel, zijn lichte toets in de middendelen (met heel effectief een flügelhorn in plaats van een posthoorn solo) of de intens extatische finale. Natuurlijk moet men consideratie hebben met de matige opnamekwaliteit, maar minstens voor een keer is het nuttig om kennis te nemen van deze verklanking.
Leonard Bernstein was altijd een groot Mahlervertolker, maar zijn epische aanpak spreekt lang niet iedereen aan. Hij speelt soms de emoties op extreme manier uit en zwelgt dan graag en langdurig in de angst episoden. Gelukkig is dat hier in zijn latere DG versie niet het geval. Integendeel: hij verspreidt een gevoel van grandeur zonder bombast en van gevoelsdiepte zonder sentimentaliteit.
Simon Rattle is een voortreffelijk Mahlerinterpreet. Hij fascineert eigenlijk altijd met zijn pakkende, gedurfde en welluidende aanpak. Toch ontbreekt het zeker niet aan tere en subtiele momenten; een vloeiende frasering en een doelgerichte toepassing van rubato helpen. De finale wordt gekenmerkt door een visionaire intensiteit, maar in de vrolijker momenten ontbreekt het evenmin aan humoristische trekken. De opname klinkt glorieus, zeker ook dankzij het stevige basfundament.
Dramatischer, slanker, gracieuzer is de visie van Michael Tilson Thomas, zoals die is neergelegd in zijn eerste Londense opname. Die speelt zijn hoogste troeven uit in de sprankelend fris klinkende centrale delen en bekroont het geheel met een getemperde, hymneachtige, heel nobele finale. Aanstonds meer over zijn recente tweede lezing.
Voor een keertje niet te versmaden is ook de weergave van Kent Nagano. Hij speelt zijn grootste troeven in de middendelen uit, maar toont ook verder veel affiniteit met Mahlers idioom, zorgt voor drama, maar evenzeer voor evenwicht en profiteert van een zeer realistisch klinkende opname
Wanneer men in dit werk Bernard Haitink op zijn rijpst en best wil horen, is daar gelukkig zijn (vermoedelijk) laatste Münchense opname, die natuurlijk onmiddellijk ten opzichte van de eerdere pogingen een mooiere geluidskwaliteit bezit. Zijn kijk op het werk getuigt van idiomatisch begrip, ervaring, kennis en ontplooit zich met grote klankrijkdom. Culminerend in een warmgloeiende, geconcentreerde weergave van de lange finale. Jard van Nes zorgt voor mystieke sfeer in haar Urlicht fragment uit de Amsterdamse opname uit 1990. De uitgave met Maureen Forrester uit 1966 blijft hierbij wat achter, die met Carolyn Watkinson uit de jaren tachtig Kerstmatinée reeks valt ook af, tenzij men die op 9 cd’s compleet wenst.
Van de andere bijdragen van Nederlandse dirigenten zijn die van Hans Vonk en meer nog die van Edo de Waart niet te versmaden, maar niet uit de eredivisie. Dat is de heel recente van Jaap van Zweden uit Dallas wel. Jules van Hessen heeft de handicap van een Eindhovens amateurensemble.
Nog weer voller en duidelijker, ongemanipuleerder, bijna op het spectaculaire af, klinkt de eerste, in Wenen ontstane DG opname van Claudio Abbado uit 1980. Heel helder gedefinieerd en zeldzaam toegewijd klinkt het werk hier. Het hele expressiebereik met zijn merkwaardige mengeling van zeer diverse elementen wordt op zeer intensieve manier naar voren gebracht. Heel fraai zijn ook de bijdragen van Jessye Norman en de koren. Het is een van de hoogtepunten uit zijn cyclus van toen.
De tweede opname van Abbado ontstond ‘live’ in de Londense Royal Festival Hall – akoestisch niet een van de gunstigst locaties helaas, want uitgesproken ‘droog’ – in oktober 1999. De dirigent, toen al duidelijk kankerpatiënt, die vroeger voor sommigen wel heel lucide, maar ook wat koel leek, is hier voor publiek geheel ontdooid; hij geeft zijn beste ik en verleent de muziek qua dieptewerking en inhoudelijk inderdaad een nieuwe dimensie.
De nieuwe opname zelf klinkt helaas ietwat gemanipuleerd, maar daar went men snel aan. Om te beginnen is het geluidsniveau vrij laag bij een wel heel behoorlijke dynamiek – de volumeknop moet dus om de zachtste passages een kans te geven gehoord te worden, verder dan normaal open. Maar alles wat zachter is dan piano klinkt wat ongedefinieerd (probeer het begin van deel IV) en de luidste climaxen zijn dynamisch begrensd (slot deel I). Er is verder galm toegevoegd en het stereo-effect lijkt soms te zijn aangedikt. Ook zijn er onvermijdelijke bijgeluiden van het publiek en van het podium. Maar men moet zich daardoor niet laten ontmoedigen want er staat zo geweldig veel interpretatiefs tegenover.
In het eerste deel kiest Abbado een gematigd tempo, hij vermijdt alle indruk van zwaarte en dichtheid, maar onderstreept juist de rustieke, zonovergoten élégance met een aangenaam soort warme gloed. De balans in het orkest is volmaakt en wat een prachtige bijdragen levert de solotrombone!
Sopraan Larsson is heel overtuigend (ze zong al mee bij Salonen) op een innemend onschuldige, expressief terughoudende, ‘vogelachtige’ wijze. In deel twee en de finale imponeert vooral het prachtige spel van de strijkers. In die finale is van een prachtige opbouw sprake: het begin klinkt koeltjes maar dan groeit het deel uit tot iets heel groots, elegisch en gepassioneerd. Ondanks de geopperde bezwaren is dit een uitvoering die echt een geweldige belevenis is: uitermate geëngageerd, helder, gevoelig, rijk gedifferentieerd, meeslepend.
Met zijn nieuwe orkest in San Francisco maakte Michael Tilson Thomas ruim tien jaar na zijn eerste Londense opname nogmaals een Mahler III. Het resultaat is een enigszins gladde (mogen we zeggen typisch Amerikaanse?) uitvoering met daarvoor kenmerkende welluidende mar volkomen ondramatische trombonesoli in het eerste deel. Prachtig orkestspel, zeker, verfijning prachtig, puntige ritmen heel mooi. Maar het ontbreekt voortdurend aan contrast, de finale gaat merkwaardig traag en het resultaat is een te eenzijdig lieflijke aanpak zonder dramatische momenten. De heel fraaie opname betekent ook geen redding voor dit slecht tegen herhaling bestand zijnde geheel.
Zo was de situatie tot maart 2003. Toen werden de kaarten nog eens opnieuw geschud met de verschijning van een Weense opname in de lopende cyclus van Pierre Boulez. Die lokt een hele keten diepere gedachten op. Bijvoorbeeld over het decennialange ontbreken gedurende het nazi-regime van een Mahlertraditie in het toch al door deze componist belaste verleden in Wenen. Sindsdien namen daar alleen Lorin Maazel (1986) en Abbado (1982) de derde symfonie op (grappig genoeg zijn er wel oudere opnamen van de Sinfoniker). In Wenen bereikte Maazel een pakkender resultaat dan later in Londen.
Verder denkt men onwillekeurig aan de ‘voordelen’ – op het punt van logica, structuurbesef, kleurgevoel, detailtekening, subtiliteit – die dirigenten met een Latijnse achtergrond (te beginnen met Toscanini, De Sabata, Giulini en culminerend met Abbado plus Chailly en - soms – Sinopoli en Muti) bieden bij de vertolking van schatten uit de Centraal Europese muziek. Bij de Franse dirigenten was het vooral Martinon die zich aan Mahler waagde.
Wat de Derde betreft, gaf Pierre Boulez al een voorproefje met de in 1976 in de Avery Fisher Hall gemaakte opname met de in eigen beheer door het orkest uitgegeven zaalopname van het New York filharmonisch. Een complete Mahlercyclus uit de periode 1948-1982 met tien dirigenten, echter zonder Bernstein. Reeds daar toonde Boulez aan hoe stevig zijn greep was op de totaalstructuur. Maar net als bij Haitink, die in zijn Berlijnse vertolkingen dieper groef en langzamer werd vergeleken met zijn Amsterdamse interpretaties, voegde ook Boulez nu haast een nieuwe dimensie toe. Een expressieve dimensie die des te verrassender is omdat Boulez jarenlang bekend stond om zijn verstandelijke, lichtelijk onderkoelde en analytische musiceerwijze. Wat destijds al opviel: een haast sensuele, aan zijn vertolkingen van de Franse impressionisten herinnerende manier om klank en kleur te koesteren, grote structuren, maar ook de kleinere daarbinnen helder open te leggen, aandacht te schenken aan subtiele maar wezenlijke details is nu op lucide, maar echt geëmotioneerde wijze nader uitgewerkt.
Het eerste deel klinkt elegischer dan we gewend zijn, met forse adempauzen tussen de segmenten, maar het is ook vervuld van een ongelooflijke onderhuidse passie. In het tweede deel frappeert het prachtige spel der strijkers; er ontsnapt geen zestiende noot aan de aandacht. Dat geldt trouwens feitelijk voor alle orkestgroepen en de belangrijke soli (is die geweldige Engelse of Amerikaanse eerste trombonist in vaste dienst of speciaal voor deze gelegenheid ingehuurd?). Niet alleen klinken ze prachtig, ze zijn ook volkomen natuurlijk en worden met virtuoze souplesse uitgevoerd. De dirigent gunt zijn mensen daarvoor ook de tijd en overgangen verlopen naadloos. In de middendelen zijn uiteraard momenten van beklemming, maar dominerend zijn de rustieke, wederom prachtig uitgewerkte rustieke, in zonlicht badende gedeelten die ongeaffecteerd warm en elegant klinken. De toets is hier vrij licht en het ‘Bim-Bam’ heeft een zeer landelijk Oostenrijks aanzien. Von Otter zingt ‘O Mensch’ met warme stem, heel gelijkmatig en beeldend. In het vierde deel realiseert ze het hinaufziehen effect fraai. Een prachtig moment komt ook aan het eind van het derde deel voor wanneer na het grote plotselinge tumult het heftige koper terugtreedt tegen een achtergrond van glinsterende strijkers. Mooi ook telkens die strakke, sonore, zeer Weense hoorns. De strijkers zijn opnieuw bewonderenswaardig in de hymne aan het begin van de finale: een adagio vol intensiteit en opnieuw met blijken van extase. Ook hier blijken van een en al inspiratie.
Naarmate de uitvoering vordert wordt men zich al luisterend steeds bewuster van het feit dat hier alles in een juiste context binnen het afgebakende tijdsverloop is geplaatst. Het is haast een wonder dat zoiets geïnspireerds in de tijdelijk tot studio gemaakte lege Musikverein tot stand kon komen. Slechts weinig uitvoeringen lijken zo diep in Mahlers gevoels- en klankwereld te zijn doorgedrongen. Gebiologeerd en betoverd ondergaat men het. Voeg daarbij een prachtige, natuurlijke en heel evenwichtige opname zonder zware, dichtgelopen of zelfs maar oververzadigde klank. De weergave klinkt open, royaal met een homogeen en toch caleidoscopisch geluidsgemiddelde waarin geen detail ontbreekt. Hooguit is een bezwaar dat de dynamische verschillen zo uitermate fors zijn. Om de zachtste gedeelten nog tot hun recht te laten komen, moet men òf heel tolerante buren hebben die de climaxen verdragen, of de hand steeds aan de volumeknop houden. Is dit teveel aandacht voor een (toevallige) nieuwkomer? Mogelijk – maar hij is het dubbel en dwars waard!
Intussen schrijven we april 2004 en onvermijdelijk zijn er weer een paar nieuwe verklankingen bijgekomen. Een heel klassiek gerichte, maar wel kernachtige van Benjamin Zander, prachtig door Telarc opgenomen, een op Tilson Thomas lijkende niet bijster diepgravende versie van Semyon Bychkov die weinig indruk nalaat en de op één na laatste opnamen uit de cyclus van Riccardo Chailly met het Concertgebouworkest. Wie Chailly’s Mahler tot hier toe heeft gevolgd, weet ongeveer wat te verwachten is: een behoorlijk objectieve, heldere, open interpretatie met veel verfijning, ruime aandacht voor de grazioso momenten, mooie lange melodielijnen en couleur locale. De hoge houtblazers leveren prachtige bijdragen, de solotrombone ook (maar blijft toch wat achter bij die van Boulez). Chailly duikt niet overdreven diep in het verheven werk en neigt net als bijvoorbeeld Boulez tot objectiveren. Petra Lang met haar warme stem raakt het mysterie van ‘Urlicht’ fraai. De duidelijk gedefinieerde opname heeft een uitstekende klankbalans en valt technisch gezien net als Boulez’ versie in de demoklasse.
Medio 2011 vragen twee nieuwe opnamen de aandacht: een subliem klinkende eigen versie van het Chicago symfonie orkest met Bernard Haitink, die interpretatief misschien juist omdat de klank zo imponeert een enigszins vermoeide, althans weinig geïnspireerde indruk van de dirigent wekt. Een teleurstelling dus.
Een gepassioneerder indruk maakt Haitinks oude orkest uit Amsterdam, nu onder die andere heel goede Mahlervertolker Mariss Jansons. Overweldigend klinkt het werk ook hier niet, maar wel levendig, mooi afgewerkt, helder en met niet te zwaar aangezette expressie, ook niet door Bernarda Fink. Respectabel dus, maar niet echt markant. Valery Gergievs alles of niets aanpak is interessant voor een keer, maar minder goed tegen herhaling bestand.
Conclusie
De jonge Schönberg schreef aan Mahler nadat hij diens derde symfonie had gehoord: “Ik zag uw naakte, spiernaakte ziel… ik voelde uw symfonie, ik nam deel aan de strijd om illusies; ik leed onder de vlagen van desillusie; ik zag de krachten van goed en kwaad met elkaar worstelen; ik zag een gekwelde man die strijdt voor innerlijke harmonie… vergeef me, maar ik kan niet slechts half voelen.”
Bij zo’n grote hoeveelheid opnamen, waaronder heel wat zeer hoogwaardige, is het niet mogelijk een ‘winnaar’ aan te wijzen. Selecteer rustig op persoonlijke voorkeur voor orkest en dirigent en wees ervan verzekerd, dat u met ervaren Mahlervertolkers als Bernstein, Horenstein, Haitink, Kubelik, Abbado en Chailly, ook Jansons hoort daar op de nip nog bij, niet fout kunt gaan. Ook bij de beeldopnamen treffen we hen aan, zulks ter vereenvoudiging.
Discografie
1947. Kathleen Ferrier met het BBC Symfonie orkest en –koor o.l.v. Adrian Boult. Testament SBTS 1422 (2 cd’s).
1950. Hilde Rössl-Majdan, Wiener Sängerknaben, dameskoor uit het Weens Staatsoperakoor met het Weens symfonie orkest o.l.v., Hermann Scherchen. Tahra TAH 338/9 (2 cd's).
1952. Hilde Rössl-Majdan, Wiener Sängerknaben, dameskoor uit het Weens Staatsoperakoor met het Weens symfonie orkest o.l.v. Charles Adler. Music & Arts CD 1249 (2 cd’s), Tahra TAH 340/1 (2 cd’s), Conifer 75605-51279-2 (3 cd's).
1954. Oda Balsborg en Sieglinde Wagner met het NRD Symfonie orkest Hamburg en –koor o.l.v. Hans Schmidt-Isserstedt. Tahra TAH 642/4 (3 cd’s).
1956. Beatrice Krebs met koor het Philharmonic symphony orkest New York o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Archipel ARPCD 0344, Music & Arts 1021 (6 cd’s).
1957. Maureen Forrester met het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
1960. Sona Cervená met koren en het Omroeporkest Leipzig o.l.v. Hermann Scherchen. Tahra TAH 497/8 (2 cd’s).
1960. Lucretia West met het WDR Symfonie orkest en –koor, Keulen o.l.v. Dimitri Mitropoulos. ICA Classics ICA 5021, Archipel ARPCD 0517 (2 cd’s).
1960. Ruth Siewert, jongenskoor en het vrouwenkoor van de Südfunk en het Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Carl Schuricht. Archiphon ARC 26/7 (2 cd's).
1961. Martha Lipton, Transfiguration kerk jongenskoor, vrouwenkoor van de Schola cantorum en New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. CBS M2K 42196, Sony S2K 61831 (2 cd's).
1961. Hilde Rössl-Majdan met de Wiener Sängerknaben, en koor en orkest van de Weense Strtaatsopera o.l.v. Charles Adler. Harmonia Mundi HMA 190.501/2 (2 cd’s).
1963. Ruth Siewert met het Eberhard-Ludwig gymnasium jongenskoor en het SWF omroepkoor en –orkest Stuttgart o.l.v. Carl Schuricht. Stradivarius STR 10051 (2 cd’s).
1964. Valentina Levko, Moskou's academiekoor en Moskou's filharmonisch orkest o.l.v. Kyril Kondrashin. Dante Lys 521/6 (6 cd's), Melodiya MEL 10.00814 (8 cd’s).
1966. Maureen Forrester, St. Willibrordus jongenskoor, Groot Omroepkoor en Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 420.113-2, 42.050-2 (10 cd's).
1966. Shirley Verrett, Boston jongenskoor, vrouwenkoor New England conservatorium en Boston symfonie orkest o.l.v. Erich Leinsdorf. RCA 09026-63469-2 (2 cd's).
1967. Marjorie Thomas, Tölzer jongenskoor met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. DG 463.738-2 (10 cd's).
1967. Regina Resnik, het Chicago kinderkoor en het Chicago symfonie orkest en –dameskoor o.l.v. Jean Martinon. Chicago SO CD 00/10 (10 cd's).
1968. Helen Watts met het Wandsworth schooljongenskoor, het Ambrosian koor en het Londens symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 414.254-2 (2 cd’s).
1969. Christina Krooskos, Granite school jongenskoor, Utah universiteits dameskoor en Utah symfonie orkest o.l.v. Maurice Abravanel. Vanguard 08617872 (2 cd's).
1969. Kerstin Meyer, het Manchester grammar school jongenskoor, Hallé dameskoor en Hallé orkest Manchester o.l.v. John Barbirolli. BBC Legends BBCL 4004-7 (2 cd's).
1970. Norma Procter, Wandsworth schoolkinderkoor, Ambrosian singers en Londens symfonie orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Unicorn-Kanchana UKCD 2012, UKCD 2006/7 (2 cd's).
1971. Hildegarde R¨¨tgers met koor en Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. Jean Martinon. Cascavelle VEL 3160 (2 cd’s).
1975. Marilyn Horne met het Glen Ellyn jongenskoor, het Chicago symfonie koor en het Philadelphia orkest o.l.v. James Levine. RCA 88697-68609-2 (10 cd’s).
1976. Yvonne Minton, Little church jongenskoor, Camerata singers dameskoor met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. New York philharmonic NYP 9801/12 (12 cd's).
1976. Marilyn Horne, Glen Ellyn jongenskoor, vrouwenstemmen uit het Chicago symfonie koor en Chicago symfonie orkest o.l.v. James Levine. RCA RD 81757 (2 cd's).
1978. Maureen Forrester, California jongenskoor, Los Angeles master chorale en Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Decca 443.030-2 (2 cd's).
1979. Ortrud Wenkel, Southend jongenskoor met het Londens filharmonisch koor en –orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 764.471-2 (4 cd's).
1981. Christa Ludwig, het Kühn jongenskoor en vrouwenkoor uit het Praags omroepkoor met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Supraphon 11-1972-2 (3 cd's), Denon C37-7288/9 (2 cd’s).
1982. Jessye Norman, Wiener Sängerknaben, dames uit het Weens Staatsoperakoor en Weens filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 410.715-2 (2 cd's).
1982. Jard van Nes met het Residentie kamerkoor, het Rotterdams kamerkoor, het jongenskoor van de St. Bavo Haarlem en het Residentie orkest o.l.v. Hans Vonk. Residentie orkest 420.054-2/55-2, RO 99-1/2 (2 cd’s).
1982. Helga Dernesch, Glen Ellyn jongenskoor met het Chicago symfonie orkest en –koor o.l.v. Georg Solti. Decca 414.268-2 (2 cd's).
1983. Carolyn Watkinson, Noord-Hollands jongenskoor, Groot omroepkoor en Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 464.321-2 (9 cd's).
1983. Jadwiga Rappé met jongens- en vrouwenstemmen uit het Berlijns omroepkoor met het Berlijns radio symfonie orkest o.l.v. Heinz Rögner. Berlin Classics BC 2121 (2 cd's).
1984. Gabriele Schreckenbach met het RIAS kamerkoor en het Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Michael Gielen. Altus ALT 212/3 (2 cd’s).
1985. Doris Soffel, Jongenskoor uit de Limburgse dom, dames van de Frankfurter Kantorei en Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Eliahu Inbal. Denon C37-7828/9 (2 cd's).
1986. Waltraud Meier met het Eton College jongenskoor en het Londens filharmonisch orkest en –koor o.l.v. Klaus Tennstedt. IC Classics ICAC 5033 (2 cd’s).
1986. Agnes Baltsa, Wiener Sängerknaben, dames uit het Weens Staatsoperakoor en Weens filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. Sony M2K 42403 (2 cd's).
1987. Florence Quivar met koor en orkest van de WDR Keulen o.l.v. Gary Bertini. EMI 340.238-2 (11 cd’s).
1987. Cornelia Kallisch, jongenskoor van de dom Freiburg, Europa kooracademie en Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Michael Gielen. Hänssler Verlag 93017 (2 cd's), 93.130 (13 cd’s).
1987. Janet Baker, Southend jongenskoor met het Londens symfonie orkest en –vrouwenkoor o.l.v. Michael Tilson Thomas. Sony M2K 4553 (2 cd's).
1987. Christa Ludwig, Brooklyn jongenskoor, New York choral artists en New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 427.328-2 (2 cd's), 477.5174 (6 cd’s), 477.8668 (11 cd’s).
1990. Brigitte Pretschner, het Bodra Smyana jongenskoor, Bulgaars nationaal dameskoor en Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Emil Tabakov. Capriccio 49.043 (15 cd's).
1990. Jard van Nes, Tölzer jongenskoor, dames uit het Ernst-Senff koor en Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 432.162-2 (2 cd's).
1990. Gwendolyn Killebrew met het Collegium Josephinum jongenskoor en de vrouwenkoren van de WDR en BR met het WDR Omroeporkest o.l.v. Gary Berini. EMI 747.568-8 (2 cd’s).
1991. Linda Finnie, Schots nationaal jongens- en vrouwenkoor met het Schots nationaal orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos 9117/8 (2 cd's).
1991. Anne Gjevang, het Kopenhaags jongenskoor, vrouwenkoor en Deens omroeporkest o.l.v. Leif Segerstam. Chandos CHAN 8970/1 (2 cd's).
1992. Florence Quivar met het Israelisch Kiboetskoor, het Nastionaal Rinat koor, Ankor kinderkoor en het Israël filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Sony S2K 52579 (2 cd’s).
1992. Jard van Nes, vrouwenstemmen Brabantkoor en stedelijk Helmonds concertkoor en het Brabants orkest o.l.v. Arpád Joó. Eindhoven muziekstad PSPN 92008-2 (2 cd's).
1994. Hanna Schwarz, New London jongenskoor met het Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 447.051-2 (2 cd’s).
1994. Ewa Podles, Krakau jongens- en dameskoor met het Pools omroeporkest o.l.v. Antoni Wit. Naxos 8550.525/6 (2 cd's), 8.501502 (15 cd’s).
1994. Larissa Diadkova met Stadsknapenkoor Elburg, het Groot Omroepkoor en het Radio filharmonisch orkest o.l.v.Edo de Waart. RCA 74321-27604-2 (2 cd’s), 74321-27601-2 (14 cd’s).
1994. Olga Alexandrova, Moskou's jongenskoor, Ostianko dameskoor met het Russisch Staatsorkest o.l.v. Jevgeny Svetlanov. Chant du monde RUS 288.111/2 (2 cd's), Warner 2564-68886-2 (14 cd’s).
1995. Nancy Fabiola Herrera, jongenskoor van de Academia de la FOFGC, Schola cantorum van de universiteit Las Palmas en Gran Canaria filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Leaper. Arte Nova 74321-34046-2 (2 cd's).
1995. Marilyn Horne, het Amerikaans jeugdkoor, Tanglewood festival koor en Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Philips 434.909-2 (3 cd’s), 470.871-2 (14 cd’s).
1997. Birgit Remmert, met het Birmingham symfonie orkest en jongens- plus dameskoor o.l.v. Simon Rattle. EMI 556.657-2 (2 cd's).
1997. Anna Larsson, Paulist jongenskoor, vrouwenkoor uit het Los Angeles Master koor met het Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Sony S2K 60250 (2 cd's).
1998. Katarina Karnéus, Jongenskoor van de Haarlemse St. Bavo, Toonkunstkoor Amsterdam en het Nederlands philharmonisch orkest o.l.v. Hartmut Haenchen. NedPhO 1016.17 (3 cd's).
1998. Nathalie Stutzmann, Texas jongenskoor, vrouwenkoor en Dallas symfonie orkest o.l.v. Andrew Litton. Delos 3248 (2 cd's).
1998. Michelle DeYoung, jongenskoor van het Cincinnati college, Meifestival dameskoor en Cincinnati symfonie orkest o.l.v. Jésus Lopez-Cobos. Telarc 80481 (2 cd's).
1999. Anna Larsson, het Birmingham symfonie jeugdkoor, Londens symfonie koor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 471.502-2 (2 cd’s), 477.9260 (13 cd’s).
1999. Dagmar Pecková, Hannover jongenskoor, dames uit het Berlijns omroepkoor en Berlijns radio symfonie orkest o.l.v. Kent Nagano. Teldec 8573-82354-2 (2 cd's).
2001. Anne Sofie von Otter, Wiener Sängerknaben, vrouwenkoor van de Wiener Singverein en Weens filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 474.038-2 (2 cd’s), 474.298-2 (2 sacd’s).
2001. Marjana Lipovsek met het Keuls Domkoor en koor en orkest van de WDR Keulen o.l.v. Semyon Bychkov. Avie AV 019 (2 cd’s).
2002. Michelle DeYoung, Pacific- en San Francisco kinderkoren en het San Francisco symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. SFS Media/Avie 821936-0003-2 (2 sacd’s), San Francisco symphony SFS 0039 (17 cd’s).
2003. Lilli Paasikivi met het Tiffin jongenskoor, Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Benjamin Zander. Telarc CD 80599 (3 cd’s).
2003. Petra Lang met het Praags filharmonisch koor en het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 475.514-2 (2 cd’s), 470.652-2 (2 sacd’s), 475.6689 (12 cd’s).
2004. Isabel Bayrakdarian en Lorraine Hunt-Lieberson met het San Francisco symfonie orkest en –koor o.l.v. Michael Tilson Thomas. San Francisco symphony 821936-0006-2 (2 cd’s).
2004. Brigitte Pinter met het Staatsorkest Braunschweig o.l.v. Jonas Alber. Voviello COV 30513 (2 cd’s).
2004. Marjana Lipovsek met de Wiener Sängerknaben en –Singverein en het Beiers Staatsorkest o.l.v. Zubin Mehta. Farao S 108.047, B 108046 (2 cd’s).
2005. Birgit Remmert met het Praags filharmonisch koor en het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Zdenek Mácal. Exton OVCL 00300 (2 cd’s).
2006. Birgit Remmert met de Zürcher Sängerknaben, het Zwitsers kamerkoor en het Tonhalle orkest Zürch o.l.v. David Zinman. RCA 88697-12918-2 (2 cd’s).
2006. Michelle DeYoung met het Chicago symfonie orkest en –koor o.l.v. Bernard Haitink. Chicago symphony orchestra CSOR 901701 (2 cd’s).
2007. Anna Larsson met het Tiffin jongenskoor en het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Valery Gergiev. LSO LSO 0660 (2 cd’s).
2007. Ewa Marciniec met de Petits chanteurs de Lyon, het Bernard Tétu koor Lyon en het Nationall orkest Lyon o.l.v. Jun Märkl. Altus ALT 145/6 (2 cd’s).
2008. Helena Rasker met de Schola Cantorum van de St. Ja, Den Bosch en het Philips symfonie orkest o.l.v. Jules van Hessen. Philips 970.010-2 (2 cd’s).
2009. Elena Mosuc en Zlata Bulycheva met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Valery Gergiev. LSO 0730 (10 cd’s).
2010. Mihoko Fujimura met het Bambergs symfonie orkest en –koor o.l.v. Jonathan Nott. Tudor 7170 (2 cd’s).
2010. Bernarda Fink, het Rijnmond jongenskoor, het Sacraments jongenskoor Breda, het Groot omroepkoor en het Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. RCO Live RCO 10004 (2 cd’s).
2010. Michaela Schuster met het Keuls Dom- en Operakoor en het Gürzenich orkest o.l.v. Markus Stenz. Oehms OC 648 (2 cd’s).
2010. Michelle DeYoung met het Kinderfestivalkoor- en Mendelssohn koor Pittsburg en het Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. Manfred Honeck. Exton OVCL 00450 (2 cd’s).
2011. Sarah Connolly met het Tiffin jongenskoor en het Philharmonia orkest en –koor o.l.v. Lorin Maazel. Signum SIGCD 353 (2 cd’s).
2013. Ewa Marciniec met het Domkoor en de Domkatorei Mainz en de Rheinische Philharmonie o.l.v. Daniel Raiskin. AVI 8553325 (2 cd’s).
2015. Kelley O’Connor met het Greater Dallas kinderkoor en het Dallas symfonie orkest en –koor o.l.v. Jaap van Zweden. Dallas Symphony orchestra DSO Live 007 (2 cd’s).
2016. Symfonie nr. 3 in d. Gerhild Romberger (ms) en de Augsburger Domsingknaben met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Bernard Haitink. BR Klassik 900149 (2 cd’s).
Video
1973. Christa Ludwig, Wiener Sängerknaben en Koor en orkest van de Weense Staatsopera o.l.v. Leonard Bernstein. DG 073-408-9 (2 dvd’s), 073-408-8 (9 dvd’s).
1983. Carolyn Watkinson, Noord-Hollands jongenskoor, Groot omroepkoor en Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 00289-4428713 (4 dvd’s).
1991. Florence Quivar, Tölzer jongenskoor, dames uit het Ernst-Senff koor en Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 074-3132 (dvd).
2003. Mignon Dunn, Manhattan jongens- dameskoor en orkest o.l.v. Glenn Cortese. VAI VAIDVD 4167 (dvd).
2007. Anna Larsson met het Tölzer jongenskoor en het Arnold Schönbergkoor met het Luzern Festival orkest o.l.v. Claudio Abbado. Medici Arts 2056338 (dvd).
2007. Waltraud Meier met de Limburger Domsingknaben, het MDR omroepkoor Leipzig en het SWR symfonie orkest Frankfurt o.l.v. Paavo Järvi. C Major 71910-8 (dvd).
2010 Bernarda Fink, het Rijnmond jongenskoor, het Sacraments jongenskoor Breda, het Groot omroepkoor en het Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. RCO Live RCO 12101, 3 (dvd).