Verg. Discografieën

MENDELSSOHN: ELIJAH

MENDELSSOHN: ELIJAH 

Het is nogal uitzonderlijk. Nauwelijks is het orkest gaan spelen of de protagonist verheft al zijn stem. Elias heeft het nodige te voorspellen en dan moet hij natuurlijk eerst rustig kunnen uitpraten. Na beëindiging van zijn recitatief volgt de eigenlijke ouverture pas. Het centrale oratorium uit de romantiek toont de voor Felix Mendelssohn Bartholdy typische melodische welluidendheid, waarbij het voorbeeld van de beide modellen voor het genre van Haydn niet zelden doorschemeren. Maar er zijn ook nog echo’s van Händels Alexander’s feast en Joshua. De burgerlijk-geseculariseerde aura van een heel natuurlijk gekleurde vroomheid treft ook nu nog. 

Achtergronden

Wie Mendelssohns Elijah het beste oratorium uit de negentiende eeuw noemt zoals veel commentatoren hebben gedaan sinds het werk in 1846 ontstond, loopt het risico dat hij wordt beschuldigd van een poging om een van ’s componisten werken te bedelven onder licht ironische lof. Het typische oratorium is tenslotte wat zijn onderwerp aangaat religieus, lang, compromisloos moralistisch van toon en heeft stichtelijke bedoelingen in overeenstemming met het traditionele christelijk geloof.De Elijah voldoet in al deze hoofdcriteria aan de eisen die een oratorium stelt. Maar welke kans heeft het werk om in onze rusteloos cynische en meedogenloos geseculariseerde tijd nog serieus te worden genomen. Aan het aantal opnamen te oordelen wordt het werk wis en waarachtig nog serieus genomen. Vanwaar dat voortdurende succes en waarom die populariteit bij koorverenigingen. Hoe is het mogelijk dat deze duidelijk uit de mode geraakte moloch van een werk met zijn oude protagonisten, zijn krakkemikkige verzameling recitatieven, koren en liederen en zijn schijnbaar zo simplistische en neerbuigend vrome teksten tegenwoordig nog relevant is?Het antwoord schuilt ten dele in Mendelssohns muziek: Elijah bezit, hoewel het ongelijkmatig van kwaliteit is, vele momenten van grote kracht en schoonheid. Het geheel de componist van het octet, het vioolconcert, de vierde symfonie en A midsummer night’s dream waardig. Het idee om een oratorium te schrijven over de oudtestamentische profeet Elias ontstond gedurende de succesvolle nasleep van Paulus, zijn eerste poging in het genre. Hij besteedde drie jaar worstelend met het probleem om een passende bijbelse tekst samen te stellen, waarna zijn enthousiasme voor het project bekoelde. Maar dat project kwam in 1845 weer tot leven toen Joseph Moore, de manager van het Birmingham muziek festival aan Mendelssohn schreef en hem vroeg om in 1846 festivaldirecteur te worden en om voor die gelegenheid “ook een eigen werk te schrijven en uit te voeren”. Mendelssohns gedachten gingen onmiddellijk terug naar Elias en ontketende een koortsachtige activiteit bij hem. In een haast manische creatieve uitbarsting sloeg hij in het najaar aan het componeren en werkte stug door, waarbij het net lukte om het slotkoor van het werk negen dagen voor het festival begon aan de zangers ter beschikking te stellen.De repetities van het koor waren intussen vertraagd omdat de Duitse tekst eerst nog – door Bartholomew in het Engels van de King James bijbel - moest worden vertaald. De oorspronkelijke Duitse tekst was door Mendelssohn en een vriend van de familie, pastor Julius Schubring, samengesteld. De voorbereidingen voor de première vonden dus onder grote druk voor alle betrokkenen plaats. Niettemin bezorgde die première van het oratorium op 26 augustus 1846 Mendelssohn de grootste accolades van het publiek uit zijn hele loopbaan.De dirigent leidde een ensemble bestaande uit vierhonderd uitvoerenden in totaal en er waren tweeduizend luisteraars in de zaal. Aan het eind barstte “een langdurig unaniem salvo van luidruchtige en oorverdovende bijval” uit “met kreten van verrukking en hernieuwde toejuichingen en hoerageroep”.Behoorlijk overweldigd en uitgeput keerde Mendelssohn naar Leipzig terug om zijn Elias geschikt te maken voor publicatie. Slechts vijftien maanden later terwijl hij nog een heel verslagen gevoel had over de dood van zijn zus Fanny in mei en fysiek uitgeput als resultaat van overwerktheid en spanningen overleed hij op de tragisch jonge leeftijd van slechts 38 jaar.Structureel is Elias verdeed in twee delen met een totaal van 42 individuele deeltjes of “nummers”, die vaak onderling zijn verbonden of in elkaar overgaan. Tamelijk ongebruikelijk is de “Inleiding”, waarin Elias de aanstaande droogte aankondigt waartoe God Israel veroordeelde als straf voor de verering van valse idolen. Een fugatische ouverture schildert daarna de barensweeën waaraan het volk gedurende drie jaar was onderworpen voordat het eerste deel begint.Bij het schrijven van Elias wenste Mendelssohn vooral “het dramatische element” uit het leven van de profeet naar voren te brengen. Wat dit betreft verschilde hij van mening met zijn medewerker dominee Schubring voor wie alles wat naar “opwinding” zweemde in tegenspraak was met “het stichten van het hart” en die in plaats daarvan het “heilige element” wilde laten domineren.Wat tenslotte aan het eind van hun steekspel resulteerde, is een partituur die wat Mendelssohn “overvloedig en begrensd” drama noemde maar ook eerder contemplatieve momenten van spirituele reflectie zoals Schubring dat wenste.Zodoende hebben bijvoorbeeld de “taferelen” waarin Elias, de weduwe en de aanbidders van Baal in het eerste deel voorkomen duidelijk het karakter en de toon van een opera, terwijl koren als Blessed are the men who fear him en He that shall endure do the end een opgetogenheid en een gevoel van geestelijke verheffing bereiken die zelfs de in doctrinair opzicht onbuigzame dominee plezier moet hebben gedaan.Niet alle “nummers” uit Elias halen een constant hoog niveau, maar de elementen van nadrukkelijk theatervertoon en melodische inspiratie, samen met de duidelijke oprechtheid van Mendelssohns eigen diepgewortelde geloof verlenen samen het oratorium een duurzaam karakter, waardoor het voorlopig nog wel op het repertoire zal blijven. 

De opnamen

De opnamen van Elias kunnen in twee categorieën worden verdeeld: er zijn uitvoeringen met de oorspronkelijke Duitse tekst, terwijl andere de Engelse tekst van de première in Birmingham aanhouden.Van de vertolkingen in het Duits is die van Philip Herreweghe op Harmonia Mundi het interessantst. Hij gebruikt een denkbeeldig “authentiek”, maar in feite historisch onjuist koor van veertig leden en een orkest van vijftig. Herreweghe is haast voorspelbaar opwindend en bij vlagen heel onthullend in de solo passages en recitatieven, maar waaraan het ontbreekt, is aan een gevoel van grandeur en noblesse in de koren: een eigenlijk onmisbaar ingrediënt in dit werk. Het is alles op wat kleine schaal en dat zal voor velen, gewend aan grootschalige uitvoeringen een handicap betekenen. Petteri Salomaa is een lichtgewicht Elias met een wat flakkerend timbre en Soile Isokoski blijft wat onder haar lieflijke niveau. Dat zijn de risico’s van een in Metz gemaakte live opname.Onder de andere Duitstalige verklankingen zijn die van Antonio Pappano (Forlane) en Helmuth Rilling (Hänssler Classics) wat de koorinbreng aangaat imposanter. Maar als geheel zijn hun verklankingen wat te plechtig en dus nogal saai. Michel Corboz en de zijnen vertonen een energieker aanpak, maar vervallen bij vlagen ook traagheid. Wel is Benjamin Luxon een van de overtuigendste hoofdrolvertolkers op cd.

Bij de Engelstaligen is Neville Marriner (Philips) een veilige, maar wat sober uitpakkende aanbeveling. Een stuk geïnspireerder zijn Frühbeck de Burgos (EMI) en Malcolm Sargent in zijn historische opname uit 1947 die door Dutton keurig is gerestaureerd. Grootschaliger uitvoeringen als die van Sargent slagen er heel goed in om de alles omvattende strekking en het massieve gevoel dat het werk heet op te wekken tot uiting te brengen. Er circuleerden twee opnamen van Sargent maar de tweede (uit 1956) is nooit heruitgegeven. Dit is een versie die veel inzicht geeft in hoe Elijah klonk in de gouden periode van de Engelse koorgeschiedenis toen de Huddersfield Choral Society de jaloezie wekte van de muziekwereld en Sargent “Mr Oratorio” was als dé vertolker van dit genre in Engeland waar hij volle zalen trok. Hij was zonder enige twijfel een handige, op glamour beluste speculant, maar in wezen was hij ook een serieus musicus. Bij hem zijn nu nog veel dingen bewonderenswaardig. Vrijwel niemand doseert de inherente boodschap uit het koor Blessed are the men that fear Him zo sensueel en pakkend als hij. Opvallend is verder de “gezonde” aanpak door de solisten en het koor: ze gaan voluit en blijven daarbij toch natuurlijk. Natuurlijk kan men betreuren dat soms een zekere preutsheid en nodeloze deftigheid insluipen als relicten van een meer bezadigde en welgemanierde tijd. Maar het blijft een boeiend historisch document.

Op papier ziet de reeks solisten van Marriner er veelbelovend uit. Ze overtuigen ook goed. Maar er zijn ook bezwaren. De toch al relatief zwak opgenomen Thomas Allen als profeet is minder dominant dan hij zou moeten zijn. In het algemeen is Marinners vertolking wat weinig dramatisch, al te beschaafd en goed gemanierd. Wel mooi is dat hij het kwartet en het dubbelkwartet aan afzonderlijke zangers geeft en niet – zoals bv. Hickox – aan het koor.

Frühbeck de Burgos is een uitstekend Mendelssohn vertolker. De keus van Fischer-Dieskau als profeet is echter controversieel. Zijn Engels is niet het summum van zuiverheid, maar hij beschikt over een groot dramatisch instinct en werpt een nieuw licht op deze partij. Ook Gwyneth Jones en Nicolai Gedda wekken gemengde gevoelens, maar de prachtige inbreng van Janet Baker en van het koor maken deze versie toch best aantrekkelijk.

De grote kracht van Paul Daniels uitvoering schuilt in de uitdagend dramatische uitbeelding van de hoofdrol door Bryn Terfel die een enorm gamma aan expressie en toon inzet. Hij is de duidelijke personificatie van een profeet uit het Oude Testament. Ook de meer opera-achtige aspecten komen aan bod. Een ander pluspunt is de inzet van meerdere stemmen voor de kleinere rollen en niet alleen het solisten kwartet. Renée Fleming zingt prachtig als eerste sopraan, eerder kernachtig dan diep nadenkend in Hear ye, Israel. De andere solisten kunnen er mee door, al klinkt Patricia Bardon wat nuchter in het ook haast te snel genomen O rest in the Lord. Het Edinburgh Festival koor weert zich prachtig en de oude instrumenten van het orkest weren zich goed, maar klinken te zwak. Of het Daniel was die een soms zo hoekige vormgeving nastreefde? Een paar redenen in elk geval om voorzichtig te zijn met deze opname.

Voor de waarschijnlijk “mooiste” uitvoering zorgt Robert Shaw. Wie een rigoureuzer aanpak voorstaat waarin het element theater beter tot gelding komt, kunnen hier niet goed terecht. Maar Shaw heeft een speciaal verhaal te vertellen aan diegenen die een eerder meditatieve vorm waarderen. Met gebruikmaking van een groot koor en een evenwichtig stel solisten schildert hij Elijah in tijdloze, epische termen als een machtig tweeluik waarin de betekenis van het leven van de profeet wordt belicht. De uitvoering ademt een heel devote sfeer. Koren als Blessed are all they that fear Him en He, watching over Israel ontvouwen zich vrij traag maar met een uitgesproken gevoel van toewijding en de afsluitende vier nummers die vaak het kerkhof vormen van heel wat overigens prijzenswaardige lezingen, wekken een boeiend gevoel als weldadige afspiegeling van de rol van Elias in de bijbelse geschiedenis na de dood van de profeet.

De koorzang is na blijkbaar grondige voorbereiding fris, homogeen en rijk genuanceerd. Ook de solisten zijn over het geheel zeer genietbaar al is Thomas Hampson als Elias misschien wat te tam en minzaam. De klank van de opname is warm, maar nogal soft focus wat de articulatie van het koor tekort doet. Wie behoefte heeft aan spirituele troost is heel goed af met deze opname.

Richard Hickox heeft bewezen een kundig koorleider te zijn en zijn uit 1989 daterende opname van Elijah behoort tot zijn beste prestaties. Een prestatie die om te beginnen in hoge mate profiteert van een uitstekende klank. Heel pakkend, met een perfecte balans tussen solisten, koor en orkest en een sfeerverhogende maar niet overdreven kerkakoestiek. Het is ook een van de weinige opnamen waarin de incidentele meer belangrijke momenten waarop het orgel iets heeft in te brengen, duidelijk hoorbaar zijn.

Willard White is een uitstekende Elias; hij combineert sonore autoriteit met een gevoel van kwetsbaarheid en berusting wat veel bijdraagt aan het gevoel van continuïteit tussen de anti idool vormende agressiviteit uit het eerste deel en de van wereldmoeheid getuigende sentimenten uit It is enough, O Lord en het terugtrekken in de wildernis uit het tweede deel. De enige blaam op deze uiterst sympathieke en geëngageerde aanvaarding van deze rol wordt gevormd door een paar momenten van onzuivere intonatie. Rosalind Plowright en Arthur Davies combineren zuivere intonatie met grote expressiviteit en de iets mindere Linda Finnie getuigt van een toegewijde directheid in O rest in the Lord. De koorpartijen krijgen met plooibaarheid en warmte gestalte en hoewel Hickox ongepast meervoudige in plaats van enkelvoudige stemmen inzet in het kwartet Cast thy burden (en elders) is het resultaat zo treffend dat het dom zou zijn om daartegen te protesteren. Een echt jochie treedt op aan het eind van het eerste deel en zijn korte optreden is heel bevredigend. Jammer genoeg voldoen de vrouwelijke solisten zijn wat gillerig en vaag. Maar met een mooi evenwicht tussen drama en nadenkendheid blijft Hickox’ versie zeer de moeite waard. Elias als een gestileerde religieuze opera.

Het is waarschijnlijk geen toeval dat juist de Engelstalige uitvoeringen het beste in slagen in die evenwichtige benadering. Zij immers passen het beste in de Engelse koortraditie met een nadruk op community singing.

Komen we aan de Duitstalige versies. Daar is allereerst Kurt Masur die voor de snelste vertolking (109’ tegen Hickox 130’, Sawallisch 131’, Shaw 132’, Corboz 142’ en Sargent 142’). Van meet af aan is duidelijk dat hij de spinnenwebben wil wegblazen die de muziek kunnen verstikken en het werk tot een eerbiedwaardig museumstuk kunnen degraderen. Masurs gespannen, geconcentreerde lezing is zeker effectief in passages van quasi opera declamatie zoals de ontmoeting tussen Elias en de weduwe of zijn woordenwisseling met de jongen. De meer dramatische koren worden scherp gearticuleerd en klinken beknopt; de solisten zingen met een weldadig gebrek aan opgeblazen retoriek.

Maar er zijn ook ogenblikken waarin Masurs zorg om een zalvende, sentimentele sfeer te vermijden omslaat in een oppervlakkige afwikkeling van de partituur. De tenorsolo So ihr mich von ganzem Herzen suchet en Elias’ Herr Gott Abrahams zijn gevaarlijk rap in dit opzicht en hoewel Donald George en Alastair Miles met kernachtige en weergalmende toon reageren, klinken ze allebei wat gejaagd. Sommige van de overpeinzender koren wordt ook tekort gedaan; Wohl dem, der den Herrn fürchtet in het bijzonder. Hoewel het mooi vloeiend wordt gezongen, wordt het tekort gedaan op het punt van gevoelswaarde en hemels karakter tengevolge van Masurs hoekige aanpak. Het trio, de kwartetten en het dubbelkwartet daarentegen zijn weer fraai gedaan. Bij kennismaking imponeert Masur danig, maar bij herhaald beluisteren gaat hij tegenvallen. Iets meer afwisseling in de tempi en de dynamiek plus wat meer tere plooibaarheid zouden dat hebben voorkomen. Masurs nieuwe bezen veegt haast te schoon.

Sawallisch nam het oratorium in 1968 op en nog steeds kan zijn versie gelden als de meest dramatische. Hij beschikte over de Wagnerbas Theo Adam, een profeet die nog meer “ krachtig, ijverig en droefgeestig” is dan Mendelssohn mogelijk bedoelde. Adam is bijzonder effectief in deel I waar zijn honen van de Baal aanbidders als zij hun idool aanroepen een uiting van schelden is die niet door anderen wordt benaderd. Sawallisch verhoogt de spanning hier ook op een manier die de opera waardig is. De dirigent is in feite de andere held uit deze opname. Hij laat het Gewandhaus orkest (waarvan Mendelssohn destijds zelf dirigent was) meesterlijk spelen; ook de koorzang van het plaatselijke omroepkoor laat geen wens onvervuld en is opvallend fel. De solo bijdragen zijn alle van hoog niveau. Peter Schreier is een vurige Obadiah en Elly Ameling slaagt er prachtig in om van de weduwe duidelijk meer te maken dan een gillende zeurkous.

Als geheel is dit de succesvolste versie in het Duits. Des te spijtiger dat de cd’s niet vergezeld gaan van de complete tekst. Maar op zichzelf is dit een versie die ook twijfelaars moet overtuigen dat een oratorium als Elijah ook nu nog relevant is.

 

Conclusie

Wie niet maalt om de gekozen taal is het beste af met Sawallisch (die dus tevens de beste Duitstalige versie levert); wie liever een Engelse versie beluistert, kan het beste bij Hickox en – voor speciaal devote gelegenheden – bij Shaw terecht. 

Discografie

Engelstalige versie

Renée Fleming, Libby Crabtree, Patricia Bardon, Sara Fulgoni, Matthew Munro, John Mark Ainsley, John Bowen, Neal Davies, Bryn Terfel, Geoffrey Moses met het Edinburgh festival koor en het orkest van de Age of enlightenment o.l.v. Paul Daniel. Decca 455.688-2 (2 cd’s). 1996

Gwyneth Jones, Simon Woolf, Janet Baker, Nicolai Gedda, Dietrich Fischer-Dieskau, Wandsworth jongenskoor en het Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. EMI 568.601-2, 572.767-2 (2 cd’s). 1968

Rosalind Plowright. Linda Finnie, Arthur Davies, Willard White, Jeremy Budd met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 8774/5 (2 cd’s). 1989

Yvonne Kenny, Anna Dawson, Anne Sofie von Otter, Jean Rigby, Anthony Rolfe Johnson, Kim Bagley, Thomas Allen, John Connell, Jamie Hopkins met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 432.984-2 (2 cd’s). 1991

Isobel Baillie, Gladys Ripley, James Johnston, Harold Williams, het Huddersfield koor en het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Malcolm Sargent. Dutton 2004 (2 cd’s). 1947

Barbara Bonney, Henriëtte Schellenberg, Jerry Hadley, Thomas Paul met het Atlanta symfonie orkest en –koor o.l.v. Robert Shaw. Telarc CD 80389 (2 cd’s). 1994

Duitstalige versie

Ursula Buckel, Hanna Aurbacher, Margartet Bence, Michael Mielsch met de Liederkranz Böblingen en het Stuttgarts filharmonisch orkest o.l.v. Roland Bader. DA Music CACD 500.016 (2 cd’s).

Alexandra Coku, Balthasar Hens, Monica Groop, Claas H Ahnsjö, Peter Lika, Frankforts Figuralchor en Singakademie, Orkest van de Opera Frankfurt o.l.v. Sylvain Cambreling. Arte Nova 74321-4334-2 (2 cd’s).

Andrea Rost, Jadwiga Rappé, Cornelia Kallisch, Deon van der Walt, Andreas Schmidt met het Windsbacher jongenskoor, koor van de Musikverein Düsseldorf en het Keuls Gürzenich orkest o.l.v. James Conlon. EMI 556.475-2 (2 cd’s).

Edith Wiens, Carolyn Watkinson, Benjamin Luxon, Keith Lewis met koor en orkest van de Gulbenkian stichting Lissabon o.l.v. Michel Corboz. Erato 0630-11227-2 (2 cd’s).

Soile Isokoski, Delphine Collot, Monica Groop, John Mark Ainsley, Petteri Salomaa, Collegium vocale Gent en Champs-Elysées orkest o.l.v. Philip Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 901463/4 (2 cd’s). 1993

Helen Donath, Jard van Nes, Donald George, Kerstin Klein, Alastair Miles, omroepkoor Leipzig en Israel filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Masur. Teldec 09031-73131-2 (2 cd’s). 1992

Carolyn James, Nancy Maultsby, Keith Lewis, José van Dam met koor en orkest van de Brusselse Muntschouwburg o.l.v. Antonio Pappano. Forlane UCD 16734/5 (2 cd’s). 1994

Christine Schäfer, Cornelia Kallisch, Michael Schade, Wolfgang Schöne, Gächinger Kantorei Stuttgart en Bach Collegium Stuttgart o.l.v. Helmuth Rilling. Hänsler 98928 (2 cd’s). 1994

Elly Ameling, Renate Krahmer, Annelies Burmeister, Peter Schreier, Theo Adam. Gewandhauskoor en –orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. Philips 420.106-2, 438.368-2 (2 cd’s). 1968