Verg. Discografieën

MESSIAEN: ÉCLARS SUR L'AU-DELÀ

MESSIAEN: ÉCLAIRS SUR L’AU-DELÀ 

Nog eenmaal verleende Messiaen op haast mateloze manier een rendez-vous aan zijn godsgeloof, de vogelwereld, hoogdravende, maar ook triviale en primitieve gedachten, alles heel hetrogeen, maar ditmaal minder zoetelijk en kitschig dan in voorgaande werken. 

Achtergronden

Strijklichten over het hiernamaals of kortweg Lichten op gene zijde is een elfdelig werk waaraan Messiaen van 1987 tot 1991 kort voor zijn dood in 1992 werkte en dat ruim een uur duurt met een kortste deeltje van ruim twee minuten en een langste van ruim elf minuten. Het is meteen ook zijn laatste grote orkestwerk. Over Messiaen en zijn oevre is al meer te berde gebracht in de aan de Turangalila symfonie en Vingt regards gewijde ‘Vergelijkende discografieën’.Eclairs sur l’Au-delà kan worden beschouwd als een laatste muzikale en spirituele terugblik en opsomming van de componist op zijn ongeveer zestigjarige actieve loopbaan als gedreven componist. Maar in dit werk weet hij ook nog nieuwe vogels en verrassend nieuwe klanken aan dat al bestaande toe te voegen; het was dus nog geenszins gedaan met zijn creativiteit.Het gaat om een opdrachtstuk voor het New York filharmonisch orkest (dat er vreemd genoeg nog geen opname van maakte) en is niet zozeer een hecht orkeststuk als wel een concert voor honderdzesentwintig instrumenten die op de bekende manier van de componist nu eens solistisch, dan weer in kamermuziek configuraties of als registers worden gebruikt. Het strijorkest is op basis van negen contrabassen en 12 celli, er zijn 10 fluiten, 6 hobo’s, 10 klarinetten, 4 fagotten, 7 hoorns, 4 trompetten, 5 trombones, een bastuba en liefst 14 slagwerkers. Laatstgenoemden zetten de daadwerkelijk het pandemonium rond de dag des oordeels kracht bij. Al luisterend is het dan – om de indruk te visualiseren - of men zich in een mooie oude kerk met prachtige, veelkleurige glas in lood ramen bevindtHij had bijvoorbeeld nog nooit gebruik gemaakt van de verrassende klanken van een contrabasklarinet (in het grootse en complexe achtste deel, ‘Les étoiles et la gloire’, dat culmineert in zo’n overweldigende, typische Messiaenmelodie vol welluidende noblesse als mega unisono) en ook bijvoorbeeld de duizelingwekkende sprongen tussen de verschillende orkestgroepen die hij toepast om de liervogel uit te beelden in het derde deel, ‘L’Oiseau-lyre et la ville-fiancée’ zijn uniek.Het gaat dus enerzijds om een reeks nostalgische terugblikken. In het vierde deel, ‘Les élus marqués du sceau’ bijvoorbeeld is een soort van opsomming binnen een kort tijdsbestek van twee minuten van het dichte contrapunt uit Chronochromie herkenbaar, in het lange vijfde deel, ‘Demeurer dans l’amour’, een treffend adagio voor strijkorkest waant men zich terug in de Turangalîla symfonie, het zesde deel, ‘Les sept anges aux sept trompettes’ wekt reminicenties aan momenten uit het Quatuor pour la fin du temps. Of we hier, net als zo vaak bij Bartók, te maken hebben met een bekende boogvorm, waarvan dat vijfde deel het zenith, het ook letterlijk te nemen liefdevolle illusie van het hiernamaals, het hoogtepunt zou zijn, is niet precies vast te stellen. Anderzijds is daar de bedaagde Messiaen die zich contemplatief bezighoudt (en voorbereidt) op het hiernamaals. Het negende deel, ‘Plusieurs oiseaux des arbres de vie’ is gewijd aan liefst vijfentwintig vogels die als in een enorme volière gelijtijdig worden gepersonifieerd door achttien blazers om een beeld op te roepen van Christus als de boom des levens, waarbij de vogels fungeren als de zielen van de gezegenden, die ook alle gelijktijd zingen.Vervolgens beschouwt hij ‘Le chemin de l’Invisible’, een luidruchtig en indringend stuk als een van zijn grote, hoekige toccata’s waarin wordt aangegeven hoe lastig het is om dat pad te volgen. En tot slot zijn daar als ontroerendste, haast bewegingloze, vrijwel zonder begin en duidelijk einde een reeks koralen voor strijkorkest in ‘Le Christ, lumière du paradis’ waarin nog even wordt teruggegrepen op het vijfde deel. Het gaat al met al om een heel geïnspireerd, visionair werk waarin ook nog impressies van de nachtelijke hemel ‘in al zijn glorie’ (achtste deel) worden opgeroepen.  

 

De opnamen

Eigenlijk is het nog best verrassend dat van een zo eigentijds, esoterisch en lastig werk toch op papier nog vier cd opnamen bestaan. Maar twee daarvan kunnen haast a priori worden afgeschreven, niet alleen om hun vermoedelijke onverkrijgbaarheid hier (de beide labels zijn in Nederland niet behoorlijk vertegenwoordigd, zodat bestelling vermoedelijk alleen via internet kan: een riskante onderneming met zoveel onbekende factoren), maar ook omdat haast niet te verwachten is dat een weinig gerenommeerd Pools en Australisch orkest echt op idiomatisch en technisch topniveau kunnen concurreren.Blijven de opnamen van Chung en Rattle. Chung en Rattle hebben zich al eerder overtuigend voor Messiaen ingezet; Chung nam Des canyons aux étoiles (DG 471.617-2) en de Turangalîla symfonie (DG 431.781-2) op en werkte daarbij onder supervisie van de componist;  Rattle Wie 6 september 2004 naar het radioprogramma van BBC 3 luisterde, kon het werk dat eerder dat jaar (in juni) in Berlijn was opgenomen vanuit de Londense Royal Albert Hall onder ‘live’ condities en niet optimale akoestische omstandigheden beluisteren in de vertolking door het Berlijns filharmonisch orkest onder Simon Rattle.Chung lijkt in principe iets in het voordeel, beschikkend over meer voorkennis en ervaring. Het Franse orkestspel is verrassend goed en hij besteed veel zorg aan de goed gedoseerde contrasten, maar ook aan de zo belangrijke stiltes en bijna stiltes. De koraalmelodieën krijgen een bijzondere pracht. Bovendien klinkt zijn Parijse orkest zeker wat het blazersaandeel betreft ‘Franser’ dan de fraai geöliede en gehomogeniseerde Berlijners van Rattle. Die kwam ook met de symfonie, destijds nog met zijn orkest uit Birmingham (EMI 747.463-2). Waar Chung zwelgt in de muziek, die hij een tamelijk sensueel en decoratief aanzien verleent door ’s componisten aanbevelig ‘de emoties avec une grande joie’ serieus te nemen en te uiten, is Rattle robuster, intenser, minder fijnzinnig. Maar hij zorgt voor een absolute ritmische precisie (soms op het jazzy af)  en een soort bijzondere kleurwerking die ontstaat door de instrumentklank goed te mengen en in balans te brengen. Kent Nagano had een paar jaar geleden op Teldec met zijn opname van de Turangalîla symfonie al wat voorwerk verricht om de Berlijners met de tot dan toe absoluut niet bekende muziek van Messiaen vertrouwd te maken, mede waardoor deze muziek nu zo haast vanzelfsprekend klinkt. Aan welluidendheid en passie geen gebrek hier. 

 

Conclusie

Zowel Chung als Rattle levert een prestatie op het hoogste niveau. Het is dus moeilijk kiezen, want eigenlijk vullen beiden elkaar prachtig aan met weliswaar een wat verschillende, maar in beide gevallen even valide aanpak. Verder kan de luisteraar het beste zijn eigen opvatting volgen in de wetenschap dat geen risico op een miskoop bestaat. 

 

Discografie

Orkest van de Parijse Bastille opera o.l..v. Myung-Whun Chung. DG 439.929-2. 1994

Sydney symfonie orkest o.l.v. David Porcelijn. ABC Classics 8.770011. 1994

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 557.788-2. 2004

Omroeporkest Katowice o.l.a. Antoni Wit. Jade JADC  099. 1993