MOZART: DON GIOVANNI
Rond 1787 was Mozarts ster dalende in Wenen. Zijn pianoconcerten, tot voor kort heel lucratief, ondervonden minder steun; Le nozze di Figaro had slechts negen voorstellingen beleefd na de première in mei 1786 ondanks het getoonde enthousiasme bij die gelegenheid.Maar Wenen was niet het enige cultuurcentrum in het toenmalige Europa. Mozart had groot succes en Praag en Figaro was daar een sensatie. In januari 1787 bezochten Mozart en zijn vrouw Constanze Praag (waar hij een nieuwe symfonie dirigeerde, nr. 38, niet toevallig de Praagse), waar hij ontdekte dat de stad in de greep was van Figaromania.
Achtergronden
Logisch dat de manager van het gezelschap dat Figaro in Praag opvoerde best nog een opera van Mozart wenste. Even onvermijdelijk wilde Mozart best nog een opera maken op een libretto van Da Ponte. Da Ponte werkte al aan twee libretti (waarvan eentje voor Salieri), maar hij ging akkoord. Volgens de mémoires van de librettist suggereerde hij zelf het thema van de Don Juan legende. Dat is heel plausibel; het gebruik van een welbekend verhaal, dat al in diverse versies bestond was een mooie manier voor de toch al zwaar belaste Da Ponte om aan extra werkdruk te ontkomen. Hij zal ook wel de bedoeling hebben gehad om zijn rivaal Bertati, die het verhaal voor de componist Gazzaniga bewerkte, de loef af te steken. Diens werk ging een jaar eerder in Venetië.Er was zoiets als een oververzadiging aan Don Giovanni’s want die van Mozart was al de derde in 1787. Het libretto bevatte nieuw materiaal (het grootste deel van de eerste akte en het begin van de tweede), maar leende ook van Bertati. Zoals bijvoorbeeld de vondst om Don zijn noodlot te laten ondergaan tijdens een souper in zijn eigen huis.Het is niet precies bekend wanneer Mozart aan de opera begon. Maar in de maanden tussen het aanvaarden van de opdracht en de eerste opvoering, verhuisde hij naar een goedkopere woning en schreef hij twee van zijn bekendste werken: Ein musikalischer Spass en Eine kleine Nachtmusik. Eind mei kreeg hij bericht van de dood van zijn vader; wat voor invloed dat op z’n werk aan Don Giovanni had, is onduidelijk.Mozart had de partituur niet klaar toen hij 4 oktober in Praag arriveerde en ook was hij niet gelukkig met de repetities. De voor 4 oktober geplande première werd uitgesteld tot 14 oktober, maar toen een van de zangers ziek werd, volgde uitstel tot 29 oktober. Ondanks deze vertraging schreef Mozart de ouverture pas op de avond van de kostuum repetitie.Don Giovanni was onmiddellijk een succes in Praag en er werden pogingen ondernomen om Mozart daar nog een nieuwe opera te laten schrijven. Hij wenste echter opera succes in Wenen en hoopte dat Don Giovanni daar kon worden vertoond. Toen Gluck 15 november stierf, benoemde de keizer Mozart tot Musikdirektor. Hopend dat de benoeming zijn positie zou verbeteren paste hij Don Giovanni aan voor de Weense smaak. Hij voegde een slapstick scène toe waarin Zerlina Leporello met een scheermes dreigt, schreef een nieuwe tenoraria ‘Dalla sua pace’ omdat het bestaande showstuk ‘Il mio tesoro’ de Weense Don Ottavio niet paste.Maar toen Don Giovanni in mei 1788 in Wenen voor het eerst ging, reageerde het publiek lauw. Pas na Mozarts dood kwam deze komedie van verkrachting en moord weer op het toneel. Het is en blijft één van de opwindenste opera’s met veel dramatische impetus, ook al bestaat de muziek vaak uit een reeks showstuk aria’s en ontbreekt het aan ensembles zoals in Le nozze di Figaro en Così fan tutte.De inhoud in het kort: Don Giovanni tracht Donna Anna te verleiden maar wordt gestoord door haar vader, de Commendatore, die hij in een duel doodt. Anna en haar verloofde, Don Ottavio zweren wraak. Giovanni’s poging om het boerenmeisje Zerlina dat is verloofd met Masetto te verleiden worden verhinderd door Donna Elvira, die eerder door Giovanni was verleid en in de steek gelaten. Allen keren zich tegen Giovanni maar hij ontsnapt en komt op een kerkhof terecht, waar het standbeeld van de Commendatore hem aanspreekt. Luchthartig nodigt Giovanni hem voor een souper uit. Het standbeeld verschijnt daar en sleept Giovanni naar de hel.Dat vraagt om te worden uitgediept. Gebaseerd op de Don Juan legende verhaalt Mozarts opera de geschiedenis van de amoureuze Giovanni, die berucht is voor zijn seksuele veroveringen in heel Europa. Aan het begin van het werk verleidt hij Donna Anna en vermoordt vervolgens nadat hij is betrapt haar vader, de Commendatore. Giovanni en zijn knecht Leporello ontsnappen met moeite, achtervolgd door een vroeger slachtoffer, Donna Elvira, die Giovanni wil vergeven dat hij haar in de steek liet zolang hij maar berouw toont. Giovanni is niet geïnteresseerd en Leporello vertelt Elvira dat het ook niet de moeite waard is in zijn beroemde catalogusaria waarin hij de internationale slaapkamer prestaties van zijn meester opsomt – 740 in Italië, 1.003 in Spanje enzovoorts. Maar Elvira persisteert en ziet het als haar plicht om andere vrouwen te waarschuwen voordat ze slachtoffer worden van de libertijnse Don.Een van hen is het jonge boerenmeisje Zerlina dat Giovanni in stijl verleidt op haar trouwdag. Dat is de druppel die de emmer doet overlopen. Elvira en Anna spannen samen met de Dons alter ego, de sullige Don Ottavio. Allen willen ze Giovanni straffen.Nadat ze weer aan schande zijn ontsnapt tijdens Zerlina’s huwelijk, zien Giovanni en Leporello op het kerkhof waarheen ze zijn gevlucht het graf van de vermoorde Commendatore en terwijl ze lachend hun volgende verovering bespreken, praat het standbeeld tegen hen. Verlamd door angst weigeren beide mannen te geloven wat ze horen. Maar dan vat de Don moed en nodigt het standbeeld thuis voor een etentje uit – om aan te tonen dat hij zich niet laat beetnemen.Terwijl Giovanni en Leporello zitten te eten, arriveert het standbeeld zoals afgesproken, maar Giovanni wil niet worden gestoord. Het standbeeld vraagt hem om vergeving te vragen of anders naar de hel te worden gesleept. Hij weigert en wordt dan door vlammen omringd en in de grond te verdwijnen. De opera eindigt met alle andere figuren die bekennen dat de wereld heel wat beter af is zonder Giovanni.Voor velen de “opera aller opera’s” (E.T. A. Hoffmann), half serieus, half vrolijk. Don Giovanni is een van de moeilijkste en een van de meest complexe opera’s aller tijden. Is het een komische opera, zoals Mozart het werk zelf zag, of zien we thans veel meer serieuze en zelfs tragische elementen in het werk dan de componist en zijn tijdgenoten erin ontdekten? Alles is mogelijk en een dirigent moet op dit punt voortdurend keuzes maken en zorgen dat zijn interpretatie een consequente lijn vertoont. Dat is niet zo makkelijk en het beste kunnen we deze opera vergelijken met een prachtige diamant: hoe je ook kijkt, een aantal facetten bevindt zich altijd aan de zijkant of de achterkant en is dus slechts gedeeltelijk of helemaal niet zichtbaar.Don Giovanni heette een Dramma giocosa, een komisch drama. Een nieuw genre; de term buffa past ook niet op een werk dat begint met verkrachting en moord en dat eindigt met een visioen van de hel. Het waren juist die elementen welke romantici als Hoffmann aantrokken, te beginnen met het duistere akkoord in d aan het begin van de ouverture als een van de eerste kreten van de romantiek en met Anna en Elvira als prototypes van de romantische heldin. De muziek is toekomstgericht soms, maar een opmerkelijke eigenschap is Mozarts verwijzing naar archaïsmen en het eigentijdse. Daar is de schaduw van Figaro: Leporello en de Don zouden door dezelfde lieden kunnen worden vertolkt als de graaf en Figaro, wat een interessante draai geeft aan Leporello’s wens om ooit een gentiluomo te zijn. En als tijdens de souperscène Giovanni terwijl het orkestje op het toneel speelt uitbarst in Figaro’s aria ‘Non più andrai’, krijgt Leporello’s “dat ken ik ergens van” een extra dimensie.Het zichzelf citeren biedt weinig vermaak, maar in de aria’s van de dames vinden we veel van wat voorbij is en van wat gaat komen. Anna’s muziek anticipeert op wat met het bel canto in de vroege 19e eeuw zou komen, met name in Non mi dir. Elvira, mogelijk als iemand uit Mozarts verleden, krijgt vaak muziek die teruggrijpt op het verleden, op Händel en Gluck met het soort vocale versieringen dat bekend is uit de vroege achttiende eeuw. Al weer met name in ‘Ah! Fuggi il traditor’. Mozart lijkt op deze manier ook te willen bekennen dat het om een oud verhaal gaat.Hoewel Don Giovanni een nummeropera is waarin de vocale showstukken van elkaar worden gescheiden door recitatieven met simpele begeleiding, gebruikt Mozart die recitatieven om karakters te verduidelijken, vooral in de taferelen tussen Don en Leporello. Wat tussen de nummers staat, is echt belangrijk. Ook hier loopt Mozart vooruit op latere ontwikkelingen in de opera.Don Giovanni is een opera waarin de prestaties van de zangers even belangrijk zijn als die van de dirigent, die de partituur moet verduidelijken. Het werk bevat heel wat valkuilen die zelfs de beste vertolkers niet altijd vermijden, bijvoorbeeld door wel de aria’s prachtig te zingen, maar de recitatieven te bederven.De Don zelf wordt temidden van de dramatis personae omschreven als een ongebonden nobelman. Het is best moeilijk voor een bariton om jong te klinken en een aantal Giovanni’s bromt dan ook als oude saters en probeert hun viriliteit te demonstreren door af en toe sinister te lachen.Leporello krijgt heel wat van die weinig subtiele behandeling, vooral in zijn catalogusaria. Hij is een komische figuur, maar dat betekent nog niet dat elke zin (vooral in zijn recitatieven) op komische toon hoeft te worden gebracht, met name waar hij beeft van angst voor het standbeeld van Anna’s vader. Ottavio is echt problematisch. Kan hij echt zo saai zijn? Hem tot bijna onzichtbaarheid kleineren helpt niet omdat hij (in de moderne versie) twee grote melodieën in het hoge tenorbereik moet opdienen.De twee vrouwelijke hoofdrollen zijn aristocratische dames, beiden vastbesloten om een kwaad te vergelden. Ze moeten ferm en doelbewust klinken, maar ze mogen geen schreeuwende feeksen of Walkuren lijken. Allebei zitten ze bovendien heel complex in elkaar. En de teerheid die van Zerlina wordt verlangd mag niet verhullen dat ze in feite een flirtend boerenmeisje is.De dirigent ondertussen heeft de verantwoording om het drama in het passende tempo te laten verlopen, zeker in de climax van de eetscène. Hij moet ook zorgen dat de mengeling van orkestrale timbres en stijlen die Mozart voor verschillende doeleinden toepast volledig tot hun recht komen. Instrumentale helderheid is het sleutelwoord, gepaard aan een alertheid voor stemming. Don Giovanni is een opera die door de stemmen wordt geleid en niet door het orkest. Het moet een opwindend, grappig, melodisch banket zijn.
De opnamen
De opnamen zijn gerangschikt in de categorieën traditioneel, authentiek, historisch (vòòr 1945), niet-Italiaans gezongen en video; binnen die groepen in alfabetische volgorde op naam van de dirigent. traditioneelGiulini, Muti en Abbado zijn de Italiaanse dirigenten die dit werk behalve een sprankelend buffa effect ook de nodige dramatische impulsen kunnen geven. Bij Abbado in zijn wat kosmopolitische aanpak lukt dat relatief het minst: het is alles erg conventioneel en gehomogeniseerd. Maar er zijn compensaties: de versie is intens muzikaal, grootschalig en toch rijk aan detail, bewust van de essentie. Expressieve momenten krijgen alle aandacht, de tempi zijn aan de gematigde kant (wat de indruk van energiegebrek wekt). De demonie klinkt als understatement, bijvoorbeeld in ‘Fuggi, crudele, fuggi!’ Met zijn prachtige oppervlak maar met een tekort aan fundamentele vitaliteit. Datzelfde geldt voor het kwartet uit de eerste akte, het begeleide recitatief dat daarop volgt en ‘Dalla sua pace’ (om ons tot de eerste cd te beperken). Alles is muzikaal en verantwoord, het orkestspel is heel mooi, maar men krijgt nergens het gevoel dat dit een opera buffa, een dramma giocosa (da Ponte) is. Natuurlijk is het werk ook ernstig, net als een komedie van Shakespeare, maar wat meer levendigheid rond Leporello, het boerenstel en soms ook Elvira en Giovanni had geen kwaad gekund.Allereest dus Abbado. De bezetting is sterk met een nobele en heroïsche Anna van Remigio (probeer haar ‘Or sai chi l’onore’; in ‘Non mi dir’ is ze wat abstract. Isokoski is een nadrukkelijke, verrukkelijke, treffende Elvira in ‘Ah, fuggi il traditor’ en heel intens en warm in ‘Mi tradi’. De Zerlina van Pace is teer en charmant, Keenlyside is een redelijke Giovanni, heel muzikaal en intelligent met een scheut extra vitaliteit in de champagnearia, maar overbeleefd, wat bloedeloos. Hij verbergt zijn seksuele agressie nooit helemaal in de serenade en toont dieptewerking in ‘Metà di voi’. Jammer is dat zijn timbre niet meer contrast vertoont met dat van Terfel (Leporello), die een subtiele en levendige catalogusaria bijdraagt en over het geheel een stoere komische figuur neerzet. Hij overtuigt meer als Leporello dan in de titelrol. De Ottavio van Heilmann is helder, heel mannelijk, soms gracieus en Salminen is een welluidende, dominante, dreigende Commendatore. De Masetto van d’Arcangelo tot slot is leuk recalcitrant en wereldwijs. Al met al een heel gedistingeerde, maar in dramatisch opzicht wat onderkoelde uitvoering zonder veel seks en opwinding. Hoewel Barenboims Berlijnse versie op papier kan pronken met een hoogwaardige vocale bezetting, zijn de meeste zangers minder goed in vorm, vooral Cuberli als schrille en vrij lompe Anna al klinkt ze gewond en van aristocratische afkomst. Haar afkeer in ‘Or sai chi l’onore’ klinkt waarachtig. Zelfs Rodgers als Zerlina klinkt minder zuiver en gaaf dan gewoonlijk, terwijl ook Tomlinsons mooie bas met onzuiverheid heeft te kampen, al karakteriseert hij wel goed, zij het wat grimmig als Leporello. Furlanetto, expressief als hij is, klinkt te oud als Don. Het komt zo als een verrassing dat Meier, geen echte Mozartvertolkster met haar Wagnerverleden, de succesvolste is als gepassioneerde Elvira. Heilmann is een rustige, zoetgevooisde Ottavio, prachtig in ‘Dalla sua pace’. Angstaanjagend is de Commendatore van Salminen. Vervelend ook dat Barenboim tot trage tempi neigt die soms gaan slepen. Daardoor klinkt de opera tragischer dan nodig is.Tegen alle verwachting in haalt Böhm met zijn tweede opname hier niet de shortlist. Een sympathieke opvoering in oude stijl met een erg wisselende bezetting waarvan de namen fascineren, maar die niet essentieel bestaat uit Mozart stilisten.Bij Bonynge ging het altijd om koppelverkoop met zijn echtgenote. Donna Anna was een van de eerste rollen van Sutherland, in 1959 bij Giulini op EMI vastgelegd. Tien jaar later zong ze dit opnieuw en minder meisjesachtig voor haar echtgenoot Bonynge die de recitatieven nogal langzaam neemt en soms een hoekig kader schept (ouverture, standbeeldscène - alsof de Commendatore een houten poot heeft). Bacquier is een uiterst subtiele Giovanni, een ontspannen edelman die met vuur speelt. Lorengar is geen erg warmbloedige Elvira, eerder een bleek portret, Horne een te zware, aardgebonden Zerlina, Gramm een uitstekende Leporello die fraaie versieringen zingt. Krenn heeft een lichte stem als Ottavio en maakt mooie versieringen in ‘Il mio tesoro’ maar is nogal spichtig. Een versie die niet echt meer het aanhoren waard is. In menig opzicht is dit een lichtgewicht versie, die echter in 1968 zijn tijd vooruit was dankzij de inzet van een kamerorkest en toepassing van fraaie appoggiature.Colin Davis dirigeert een strakke, lenige, gepassioneerde vertolking. Hij heeft het voordeel te kunnen beschikken over een zangersbezetting zonder zwakke schakels. Wixell is terecht een beheersende en verleidelijke, maar wat grove Giovanni. Te Kanawa, hier op haar best, is een verwarde, gepassioneerde, pathetische en echt adellijke Elvira, in 1973 op de top van haar dramatische vermogen. Arroyo, die haar massieve dramatische stem fraai tempert en onder controle houdt, is een ferme, serieuze Anna en contrasteert goed met de zoet expressieve Elvira van Te Kanawa en de sprankelende, bekoorlijke maar wat fragiele Zerlina van Freni. Ganzarolli een karakteristieke, nooit overdrijvende Leporello, Freni een kostelijke Zerlina, Burrows een zeldzaam lyrische, glorieuze Ottavio en van Allan een karakteristieke Masetto. Roni’s imposante Commendatore completeert een uitstekende bezetting. De vaak onderschatte Davis is een uitstekend Mozartvertolker: soepel, vlot, ritmisch exact (de dans in de finale van de 1e akte).Fricsay was een krachtige, dramatische Mozartvertolker. Toch was Don Giovanni niet het ideale werk voor hem want hoewel de aanpak voortdurend heel gedecideerd is en de ensembles superieur zijn, ontbreekt het aan charme. Dat blijkt met name uit sommige belachelijk snelle tempi. Zerlina, Masetto en hun rustieke vrienden worden meedogenloos in 6/8 maat voortgejaagd en de arme Zerlina treft het nog ongelukkiger in haar aria ‘Batti batti’. Superieur artieste als ze was, brengt Seefried haar charme toch door, maar hoeveel innemender had het gekund; toch is en blijft ze zeldzaam innemend. De bezetting is over het geheel puik, maar er is een uitzondering: de Elvira van Stader, die nogal temperamentloos en schril klinkt en niet steeds heelhuids door haar zwierige passages komt. De rest is veel stijlvoller. Häfliger toont aan dat hij een van de beste Mozart tenoren uit zijn tijd was, Kohn is een treffende Leporello, Sardi een over een heel rijpe stem beschikkende Masetto. Zoals zo vaak in opnamen, is Jurinac, voortreffelijk zangeres als ze is, als Anna minder pakkend dan in vlees en bloed. Het timbre van haar stem is harder, maar wat zingt ze prachtig! Fischer-Dieskau was een interessante Don. Hij karakteriseert bijzonder en fraai, is gelukkig geenszins gemaniëreerd, ook al is zijn toon aan het begin van ‘Là ci darem’ niet helemaal zuiver. Wie Giovanni primair ziet als een verkrachter in plaats van als een verleider, komt hier aan zijn trekken. De opname uit de Berlijnse Jesus Christus kerk in Dahlem is in fraai sfeervolle stereo, al klinkt Zerlina’s schreeuw aan het eind van de eerste akte teleurstellend te luid.Vanaf de verpletterende beginakkoorden in de ouverture belicht Furtwängler elk aspect van het werk. Het is wennen aan de getoonde statigheid en grandeur: zo’n opvoering zou nu niet meer kunnen. Zijn goed geïntegreerde, soms wat merkwaardige tempi passen bij nader inzien in elke aria en elk ensemble. Haast onovertroffen is hij in demonische passages als aan het slot van de eerste akte en de komst van de stenen gast. Even frappant is de gevoeligheid, met het ensemble meegaande manier, zoals in het trio aan het begin van de tweede akte. ‘s Dirigenten Salzburgse opname uit 1954 is bekender, maar deze is beter (het kleinere Festspielhaus paste ook beter dan de Felsenreitschule), want ook vlotter van tempi, minder zwaarwichtig. De zangers waren overwegend dertigers, op een hoogtepunt in hun loopbaan. Dat geldt vooral voor Don Giovanni en Leporello, eenvoudig omdat Gobbi’s indringende, mooi emotionele bariton mooi contrasteert met Kunz’ veel donkerder, maar ook ideaal clowneske timbre, waar Siepi en Edelmann in 1954 teveel hetzelfde klonken. Gobbi - de brute verkrachter, niet de charmeur - is ook luchtiger dan Siepi en hij karakteriseert plausibel duivels. Schwarzkopf drukt elk aspect van Evira’s complexe karakter perfect uit. Ze zingt mooi vrijuit in ‘Ah! Fuggi il traditor’ en karakteriseert bedachtzaam in ‘Mi tradi’. Fris, ongemaniëreerd, is dit een van haar mooiste rollen. Welitsch (Anna) is puur, helder dramatisch in zowel ‘Or sai chi l’onore’ als in ‘Non mi dir’, waar haar klaroentoon echter wat vermoeiend wordt. Men moet lang zoeken om een mooier, gevoeliger gezongen ‘Dalla sua pace’ te vinden dan dat van de sympathieke Dermota als Ottavio; Seefried is een droom als Zerlina, heel verleidelijk in ‘Vedrai carino’. De Masetto van Poell is niet helemaal gelijkwaardig, maar heel adequaat, net als de commendatore van Greindl, voor Furtwängler een hoofdfiguur. Het is een live opname met wat verkeerde inzetten, een bonkend klavecimbel in de recitatieven en een soms hoorbare souffleur. De dirigent huldigde hier nog redelijk vlotte tempi.Dan is daar als tweede een door de Oostenrijkse omroep ongeveer drie maanden voor Furtwänglers dood gemaakte live opname van het Salzburg Festival 1954 die vooral treft door de Elvira van Schwarzkopf (jeugdiger dan in haar latere opname met Giulini), Siepi’s imposante Giovanni en Grümmers prachtige Anna. Voor huidige begrippen zijn de tempi laag, maar dankzij een veerkrachtig ritme slepen ze nooit. Zelfs het heel trage tempo van Leporello’s catalogusaria zorgt voor een individueel charmant effect. Met uitzondering van de onvaste Commendatore van Ernster is dit een klassieke Salzburgse bezetting met Siepi als indringende Don, donker van toon, Elisabeth als aardig dominante Elvira, Grümmer als kwetsbare Anna, Dermota als een onbesuisde klinkende Ottavio (die wat hoge noten mist) en Edelmann als heldere en directe Leporello. Bijgeluiden van het toneel suggereren kuddes wilde dieren, maar zowel de stemmen als het orkest komen aardig uit de verf al is de geluidskwaliteit heel variabel. Meer een document van de dirigent dan van de zangers.Met Giulini zijn er herinneringen aan het vroegere Holland Festival. Hoewel deze zorgvuldig geremasterde set veertig jaar oud is, bleek geen van de eerdere of latere versies in staat om even knap vooral het drama en ook de giocoso elementen van het werk te integreren. Nog steeds is dit een soort gouden standaard, waartegen andere versies moeten worden afgewogen, Veel is opnieuw te danken aan de productie van Walter Legge, destijds EMI’s supremo als het ging om operaregistraties. Hij eiste grondige voorbereiding en veel repetities waarbij alle betrokkenen aanwezig dienden te zijn. Belangrijker nog was, dat hij de sfeer wist te scheppen van een live uitvoering in de studio. Dat wordt vooral bereikt door een natuurlijke opnamebalans en de intieme, alerte uitvoering van de recitatieven. In dat stadium van Giulini’s loopbaan was hij een directe, lenige dirigent, alert op elke wending in het verhaal en met het Philharmonia orkest in topvorm, projecteert hij de nerveuze spanning van het werk ideaal zonder ooit het tempo te forceren, wat maar al te makkelijk kan gebeuren. Voortdurend is de positieve, eenheid scheppende interpreet in functie en qua directie is er eigenlijk nog steeds geen treffender opname. Giulini profiteerde van een vrijwel ideale bezetting, aangevoerd door Wächters – inderdaad jong klinkende - demonische, door grootheidswaanzin beheerste maar tegelijk aantrekkelijk verleidelijke Giovanni, glad van toon, puntig van attaque, alles in de juiste proporties.. Hij wordt terzijde gestaan door Taddei’s echt Italiaanse, scherp geprofileerde Leporello, die elk woord met smaak proeft al dreigt overdrijving (zijn mille e tre’s). Omdat Taddei zelf ooit bewonderenswaardig Giovanni zong, heeft hij geen moeite om waar nodig zijn meester te imiteren. Een vertolking met gezicht. Het rapport tussen de twee wordt op zijn mooist gehoord in het snelvuur van hun slagvaardige vraag en antwoord spel tijdens de recitatieven.De hier nog jonge Sutherland zong Donna Anna in de dagen dat ze nog over groot technisch gemak beschikte voordat haar toon verstopt raakte en haar stijl wat kwijnend werd. Hier is haar stem nog fraai en glansrijk al is er nauwelijks een medeklinker hoorbaar. Ze pakt Anna’s muziek wat terughoudend, maar scherp omlijnd en met een felle attaque aan, karakteriseert goed, en plaatst de coloraturen juist. Als Elvira onderstreept Schwarzkopf vooral de verbijsterde kant van deze rol terwijl ze toch zorgt voor een afgerond en sympathiek totaal karakter. Ze is duidelijk de dominante persoonlijkheid, die een aparte, maar heel passende draai geeft aan het eindeloos variabele drama. Haar Mozartstijl is voorbeeldig, heel intens. Ze is een dominante persoonlijkheid, die een kenmerkende en volkomen passende draai geeft aan dit eindeloos interessante verhaal. Elvira was een van haar beste rollen ooit. Alva is een gracieuze, honingzoete Ottavio, Sciutti een bekoorlijke Zerlina, de ook nog jonge Cappuccilli een kernachtige, uitdagende Masetto, alle drie idiomatisch met hun uitspraak wat een groot voordeel is. Frick is een terecht onverbiddelijke, granieten Commendatore. Kortom: hier horen we het evenwichtigste ensemble.Glyndebourne oefende een grote aantrekkingskracht uit op Haitink. Hij maakte er onder meer deze Don Giovanni. Toonbeeld van het “nieuwe” Glyndebourne (en de regie van Peter Hall) en dus een veilig aan te bevelen moderne versie, goed gedirigeerd, mooie homogene bezetting, fraai geregistreerd. Na een aantal opvoeringen was het ensemble uitstekend ingespeeld voor deze opname. De uitvoering wordt gekenmerkt door een gedegen, wat bedachtzame, maar zekere muzikale tred. Allen is een kil makende sombere Giovanni, die sensualiteit zonder teerheid toont. Zijn dames worden ongewoon krachtig gekarakteriseerd. Donna Anna, een pittige Vaness en Donna Elvira, Ewing, treffend, maar zijn geheel zuiver zingend, zijn zowel vreselijk gecontrasteerde slachtoffers van Giovanni als van elkaar. Gale is een onschuldig klinkende Zerlina; Lewis is een honingzoete Ottavio. Maar het is Allen als Giovanni die tot het moment dat hij strijdend ten onder gaat, die het geheel domineert, steeds vol charme en met een element van noblesse. Van Allans chiaroscuro van humor, vermetelheid en gemelijke knorrigheid, van uiterlijke dienstbaarheid en achtergrondig ressentiment maken hem tot een boeiende Leporello. In de recitatieven wordt recht gedaan aan Mozarts verbeeldingsvolle reactie op genuanceerde stemmingen. Martin Isepps tinkenende klavecimbel continuo werkt als onzichtbare regisseur op het toneel. Fraai orkestspel.In Nederland daarentegen ontfermde Harnoncourt zich over Mozarts opera’s. Natuurlijk is dit een bijzonder geheel dat nog met enige trots de nationale herinnering koestert, maar in het grote veld maakt deze voor Harnoncourt typische realisatie toch te weinig indruk als geheel ondanks pakkende individuele momenten.De Keulse versie van Järvi heeft veel positieve kwaliteiten, vooral dankzij de krachtig dramatische Anna van Ghazarian en een opmerkelijke Elvira van de jonge Ottenthal, waarachtig, zuiver en plooibaar. Ze ontwikkelde haar Mozartrollen in Berlijn en Wenen. Ghiuselev is een krachtige, maar ongelijkmatige Leporello, terwijl de overigen, zoals de tenor Sabbatini als Ottavio volle, stevige stemmen bezitten, doch grove Mozartvertolkers zijn. Ook Bruson als Giovanni heeft een prachtige stem, maar komt nogal grof over. Deels treft Järvi blaam. Hij dirigeert een stevige vertolking vol stuwkracht, maar is niet erg subtiel en elegant. De stemmen klinken goed in deze opname, maar het orkest is te zwaar aan de baskant.Dan de eerste versie van Karajan. Een mooie reportage uit de Staatsopera in Wenen, maar niet eentje die het tegen de beste studio opnamen kan opnemen.Heel anders zijn tweede versie. Zelfs wanneer het ensemble soms niet geheel volmaakt is en het slottafereel van Giovanni’s hellevaart enigszins in de war loopt, heeft het eindresultaat niettemin een passende intensiteit en kracht. Hoewel Karajan aan een groot auditorium dacht bij het kiezen van de tempi voor de recitatieven, had hij Jeffrey Tate als continuospeler, die helpt om de vaart erin te houden en de tekst betekenis te verlenen. De reeks sterren bij de solisten zorgt voor distinctie. Ramey is een eerder nobele dan dreigende Giovanni, maar hij zingt duidelijk en ferm.Klemperers granieten, magistrale en monumentale vertolking is best de moeite waard, al domineert het stenen standbeeld al van meet af aan. Het sjokkerige tempo van Leporello’s beginmuziek zet de toon voor een wat trage, zware uitvoering, maar het geheel is veel complexer. De meeste langzame tempi van Klemperer zijn niet kwijnend, maar verlenen de muziek breedte en ze worden gecompenseerd door de dramatisch levendige interpretatie van de recitatieven. Bovendien is er niemand anders die met zoveel kracht en onvermijdelijkheid de ondergang van Don schildert; hij is ook heel indrukwekkend in de demonische finale van de eerste akte. Ghiaurov en Berry zijn de dominerende persoonlijkheden. Ghiaurov is een superieure, kernachtige en sensuele Giovanni, een van de beste na Pinza en Siepi. Hij wordt mooi gecontrasteerd door de sardonische en gladde Leporello van Berry; Gedda is een minzame, maar slecht gestemde Ottavio. De dames, als geheel wat minder imposant, hebben hun goede momenten met Freni – een soepele, uitnodigende, maar haast al te serieuze Zerlina - als uitblinkster. Watson is een nogal wankele, nerveuze Anna, teleurstellend in ‘Non mi dir’ en zelfs Ludwig klinkt niet echt op haar gemak als Elvira. De uitvoering heeft momenten van veel grandeur, maar kwam wat te laat in Klemperers loopbaan. De opname kan er nog best mee door.Er circuleert echter nog een oudere opname van Klemperer. Sinds het begin van zijn loopbaan was Klemperer geassocieerd met Mozarts dramma giocosa. De eerste keer dat hij het werk voor de lp vastlegde was in 1948 in Boedapest voor Hungaroton. Zijn tempi waren toen erg vlot en de zangers klaagden dat ze hem niet konden bijhouden. Toen hij in Keulen voor de radio een concertante uitvoering dirigeerde, was hij net zeventig. In 1966 bood hij zijn laatste gedachten over het werk aan in een studio opname op EMI en waren de tempi aanzienlijk trager. In Keulen ging hij nog vrij vlot te werk. Leporello’s ‘Madamina’ is zelfs ongewoon snel. Klemperer is vooral groots en dramatisch in de finales. Hij was erg gesteld op de zwaarte en de kleur van Londons stem in de titelrol. Kusche is een uitstekende Leporello. Alleen is zijn Italiaans niet al te idiomatisch. Dat geldt ook voor de andere Duitse leden van de bezetting. Noch de Anna van Zadek (die er als dramatische sopraan wel in slaagt angst te uiten), noch de Elvira van de vibrerende, onvaste Cunitz is ideaal. Weber is als Commendatore over zijn hoogtepunt. Maar toch imposant. Naast Londen zijn de uitblinkers vooral Simoneau als Ottavio, prachtig in ‘Dalla sua pace’ en Streich als Zerlina (fabelachtig in ‘Batti, batti’). Voor het overige zijn er dus betere versies. ‘Mi tradi’ is o.a. geschrapt.De sympathieke Weense opname van Krips beschikt over de mogelijk verleidelijkste Giovanni van alle in de persoon van Cesare Siepi met zijn prachtig donkere stem. De bezetting vertoont trouwens veel overeenkomst met die van Furtwängler, een jaar tevoren, uit Salzburg. De dames zijn niet ideaal, maar vormen een hecht team met karakter en met goed contrasterende timbres, maar Güden is wel een uitstekende kokette en vrijpostige Zerlina. Dermota intoneert hier stukken beter. Als om Siepi’s donkerte te compenseren, is de Leporello van Corena nog zwaarmoediger. Hun dramatisch teamwork bereikt een hoogtepunt in de slotscène, die in menig opzicht onovertroffen is: echt pakkend. Voor stereo anno 1955 klinkt de opname nog verrassend goed.Vrij onopvallend hierna het resultaat dat Kubelik naliet. Een sympathiek geheel waar weinig over te zeggen valt en dat even boven de middelmaat eindigt.Een live opname van het Macerata festival met Kuhn als dirigent is de volgende: kleinschalig en in een te droge akoestiek. Dohmen is een ruige Don en ook de meeste anderen in de overwegend Italiaanse bezetting stellen teleur. Met name Pedaci is een schrille, nare Anna. Snel vergeten dus.De opname van Leinsdorf is niet nader bekend.Dat Maazel de dirigent was van Loosey’s bekende verfilming van deze opera zal misschien minder bekend zijn De aparte soundtrack van die, die erg de moeite was, blijkt dat zonder bijbehorende beelden ook te zijn. Waardevol vanwege Raimondi’s sinistere Don, Van Dams superieure Leporello en de treffende Elvira van Te Kanawa. Marriner behoort in het geheel tot de onbekenden.Een live registratie van tijdens het Salzburg festival 1956 met Mitropoulos als dirigent en een droombezetting en een belangrijke dirigent, het soort gebeurtenis waarnaar men gekweld terugverlangt. Bovendien is het mono geluid nog heel behoorlijk, afgezien van de wat veraf klinkende zang en de toneelgeluiden. Toch is plaats voor lichte teleurstelling, vergeleken met Furtwänglers twee jaar eerdere opname daar met een vergelijkbare bezetting. Furtwängler hield de spanning er meer in bij langzame tempi. Alleen in de finales bereikt Mitropoulos de nodige drive. Daar staat tegenover dat de solozang zo’n hoge kwaliteit heeft dat elke aria pure vreugde is. Vooral waar Simoneau aan bod is: een van de beste Ottavio’s ooit. Zijn mezza voce in de herhaling van ‘Dalla sua pace’ is verbluffend. En Gottlob Frick is een der allerbeste Commendatores; hij heeft veel impact.Bij verschijning in 1955 gooide deze opname van Moralt hoge ogen, maar intussen is hij tussen de routinevertolkingen verzeild geraakt. Londen is aan de grove kant in de titelrol. Maar Jurinac is in topvorm als Elvira en Sciutti is een heel charmante Zerlina. De cd verdoeking maakt de stemmen levendig, maar de stemmen worden wat schril en het orkest komt te zwak door, wat afbreuk doet aan de dramatiek. Moralts Così bevalt wat beter.Noch van Muti, noch over de Tsjechische opname van Pesek valt hier helaas iets naders te melden.Vervolgens de vaak onderschatte Rosbaud. Van hem is er een mono studio-opname gebaseerd op een productie uit het Festival van Aix. Het orkest klinkt helder, maar beknot, het koor is ver weg, de solostemmen zijn goed. Deze versie is vooral interessant voor degenen die meer willen horen van goede zangers, die te weinig opnamen maakten. Vooral van Stich-Randall, die het bekendst werd door haar Sophie in Karajans opname van Der Rosenkavalier uit 1956. Hier is ze een superieure Anna. Danco, een Belgische van origine, komt hier mooier uit de verf dan via haar Decca-opnamen. Ze is een heel positieve Elvira, waar Moffo een bekoorlijke Zerlina is. De jonge Gedda produceert als Ottavio gouden klanken, maar de andere mannen stellen teleur. Campi is een lyrische, doch ongelijkmatige Don en Cortis een gortdroge Leporello. De eerste uitvoering van Solti was niet ter beschikking. Hoewel het bij zijn tweede versie om een live registratie gaat en Solti, gehaast, alles behalve tamheid kan worden verweten, werd dit een voorstelling zonder veel dramatische kracht, komische visie en gevoel voor humor. Er is geen gebrek aan discipline, het orkestspel is prachtig, de ritmen zijn pittig, maar Solti volgt met forse streken teveel de grote lijnen zonder ook details te etsen. Mozarts vele sfeerwisselingen komen nu te kort; erg subtiel is het ook niet. De tempi zijn wat aan de langzame kant. Fleming is een imposante Anna: een grote stem met een jeugdig karakter, gevoelswarmte en een schut kwetsbaarheid, niet de soort Isoldestem die vaak voorkomt in deze rol. ‘Or sai chi l’onore’ bezit noblesse, de coloraturen uit de slotaria verlopen fraai. Elvira wordt scherp getekend door Murray, heel bewust en levendig, intens ook; Mi tradi is niet erg gespannen, maar mooi gefraseerd, breed en aan het eind nobel. Groop is een misbezetting als Zerlina: ze is geen moment geloofwaardig als dorpsmeisje. Na Leporello en Giovanni te hebben gezongen is Terfel nu een viriele, stoere Giovanni. De champagnearia klinkt heel vitaal. Hij gaat zijn noodlot uitdagend tegemoet. Er schuilt alleen wat weinig honing in zijn stem en de serenade is nogal mislukt. Pertusi als Leporello zorgt voor mooi contrast en is redelijk fijnzinnig, heel levendig in ‘Madamina’. Opvallend slordig is de Ottavio van Lippert: best teer, gevoelig maar ook gepassioneerd, alleen onvoldoende in het passagewerk van ‘Il mio tesoro’. Scaltriti is een stevige Masetto. HistorischBusch zorgde voor de oudste, voortreffelijk gezongen opname uit 1936 met de geïnspireerde en inspirerende Mozartiaan aan het roer. Hij duidt de muziek fris en zonder een zweem van 19e eeuwse zwaarwichtigheid. Een piano wordt voor de secco recitatieven gebruikt, maar de wisselwerking tussen de figuren in die scènes klinkt er niet minder aanstekelijk om. Brownlee’s Giovanni heeft wat teveel British stiff upperlip en een onfraai Italiaans accent, maar hij zingt prachtig en verleent zijn rol noblesse tegenover de wel echt Italiaanse, heel levendige en idiomatische Leporello van Baccaloni. Mildmay, een uitblinkster, vormt als Zerlina een kostelijk contrast met de uitstekende Souez en Helletsgruber. Von Pataky gebruikt zin lichte onstuimige stem mooi als Ottavio en Franklin en Henderson zijn eersteklas als respectievelijk Commendatore en Masetto. De digitale transfer van Keith Hardwick klinkt heel levendig en met weinig achtergrond ruis. Een technologische triomf.Tot de helaas onbekende alternatieven behoren in deze sector die van Elmendorf, Keilberth enSwarowsky.Walter pakt het werk in zijn tweede opname uit 1942 pittiger dan later in zijn leven en elektrificerend Beethoveniaans aan met een demonische attaque en een gevoel van doem, getuige bv. momenten als de ondersteuning van Elvira’s eerste inzet, de bruisende blazers in Madamina en de felheid in de souperscène. Prachtig orkestspel! Dan is daar het geweldig mooie aandeel van Pinza in de titelrol met energie en verleidelijke charme in volmaakt evenwicht, de minzame en toch viriele stem in prima conditie. Hij en Kipnis als Leporello babbelen geëngageerd met elkaar en de Russische bas (wiens Italiaans helaas verre van volmaakt is) verleent ongelooflijk veel karakter aan zijn rol, beluister de nuancen in Madamina. Bampton is een dwingende, verwarde Anna, technisch heel goed. Novotná schetst met een redelijke stem haar gekwelde emoties en fraseert erg fraai, met name in ‘Ah, fuggi il traditor’. Kullman is een aangename maar niet bijster karakteristieke Ottavio, Sayão een voortreffelijke, heel bekoorlijke Zerlina en Harrell een stuurse Masetto. Van de geluidskwaliteit mag men natuurlijk geen wonderen verwachten.Dan is er nog een andere uitermate levendige historische opname van Walter, helaas erg pover van geluid en dus niet wezenlijk de moeite waard. Uniek is opnieuw Ezio Pinza als dominante Giovanni.
authentiek
Gardiner valt meteen op door niet te kiezen voor de oorspronkelijke Praagse versie of het gangbare amalgaam van Praag en Wenen. De weggelaten muziek is aan het eind als appendix opgenomen. Aardig voor puristen, ook al zijn het duet van Zerlina en Leporello plus diverse coupures en toevoegingen kwestieus. Maar in dramatisch opzicht klinkt het werk zo hechter. Van de Mozart opera’s die Gardiner voor Archiv opnam, is een van de beste, hoewel het spel op de oude instrumenten heel expressief en mooi is, soms op het narcistische af, zelfbewust stoppend voor reflectie en dan weer verder gaand. De bezetting is frappant jong. Silvestrelli’s Commendatore klinkt van meet af aan al als een standbeeld. Hoe vocaal fris ook, jeugdige stemmen kunnen vaak niet de volledige diepte van een rol peilen of de metafysische agenda van het werk realiseren. Er is een aantal heel fraaie nummers: Mi tradi en Non mi dir bijvoorbeeld met de vertolkers op indrukwekkend hoog niveau en met gewicht en expansie. Maar het contrast en het conflict tussen meester en dienaar, dat zo goed uitpakte in de semi-scenische concertuitvoeringen ontbreekt het aan de dwangmatige, ambivalente seksuele spanning, die Peter Sellars (in de video opname) bereikte met de Perry tweelingen. Gilfry als Giovanni streeft er zo nadrukkelijk naar om een verleider van Olympische klasse te vertolken, dat hij nooit echte charme toont om meelijden met zijn lot te wekken. Hij zingt aan de ene kant doelbewust en ongevoelig, aan de andere kant als gladde verleider. D’Arcangelo’s Leporello, een prachtig debuut op z’n vijfentwintigste, treedt het drama van nergens binnen en is meer het alter ego van de gewone man dan van de Don. James is een verrukkelijk succes als Zerlina, even innemend in Batti, batti als Gilfry afstotelijk is. Orgonasova’s Anna wordt met de tijd steeds krachtiger en fijnzinniger, Margiono’s Elvira verliest ook geleidelijk haar aanvankelijke kribbigheid. Soms gaat Gardiners streven naar lichtheid rijkelijk ver, bijvoorbeeld waar hij Margiono ‘Ah fuggi il traditor’ in halftinten laat zingen. D’Arcangelo is terecht donker getint als Leporello, lenig en jong klinkend, nauwelijks een buffo. Clarkson is een grillige Masetto en James een warmere, ruwere Zerlina dan gewoonlijk. De Commendatore van Silvestrelli, hoewel wat afstandelijk in de opname, is heel duister en kernachtig, met name in de laatste confrontatie. Het had allemaal met meer begrip gekund. De opname is essentieel “live”, maar met wat later opgenomen correcties. Het resultaat is heel levendig dramatisch, mooi van tempo en heel expressief zonder blijken van de haast die menige “authentieke” uitvoering karakteriseert. De vertolking culmineert in een van de pakkendste realisaties van de slotscène. Als geheel is dit de meest geduchte concurrentie met de gangbare uitvoeringen.Haselbock is met zijn aanpak een hier verder helaas onbekende in het grote aantal opnamen.Kuyken schotelt ons op authentieke wijze de Praagse versie voor, dus zonder ‘Dalla sua pace’ en ‘Mi tradi’. Een levendige versie ook met een aantal interessante ideeën over tempo, vorm enzovoorts en wars van ingesleten tradities. De opzet is voor een authentieke vorm grootschalig met een behoorlijk zwaar, donker, mysterieus en ook wat hol geluid. Het orkest speelt met lichte toets, zorg voor detail, erg ritmisch en alert; recitatieven zijn flexibel, maar de zangers zijn het niet eens over appoggiatura’s en het samengaan van het komische en het tragische is niet in ideale handen bij Kuyken. ‘Eh via buffone’, vaak een brok slapstick tussen Giovanni en Leporello, is hier opvallend elegant. De zangers zijn niet altijd effectief. Vreemd is dat de Elvira (Högman) stoerder, krachtiger is dan de Anna (Vink). Beiden ageren heel muzikaal en zorgzaam in vocaal opzicht. Högman is nogal sophisticated en zorgt voor nerveuze spanning in ‘Ah fuggi il traditor’; Vink suggereert niet zozeer de trotse en nobele traditionele Anna, maar een zwakker schepsel, hoewel ze imponeert in ‘Or sai chi l’onore’; in ‘Non mi dir’ is haar articulatie voorbeeldig. De Zerlina van Argenta bezit charme en vitaliteit, vooral in het tweede gedeelte van ‘Batti, batti’; haar ‘Vedrai carino’ is innemend gracieus. De relatie tussen Giovanni (Van Mechelen) en Leporello (Claessens) is zo centraal, dat een groter verschil tussen hun stemmen een eis is. Hier wordt daaraan te weinig voldaan. Van Mechelen zingt fraai, maar heeft weinig allure en is niet echt een verleider; zijn toon is te vet, zijn aanpak te zwaar, vooral in ‘Là ci darem’ en de champagnearia; de serenade is alles behalve verleidelijk. Claessens is beter, spiritueler als Leporello; Schäfer is een autoritaire Ottavio, een model van stijl en frasering. Het geheel is de moeite waard, maar het ontbreekt aan vocale distinctie en focus. Een semi authentieke uitvoering door Mackerras (met ongeventileerde hoorns en trompetten) door een vrij klein ensemble. Het orkest toont een scherpe attaque en de blazers klinken prominent, tempi zijn aan de snelle kant (kwartet ‘Non ti fedar’). Recitatieven verlopen flexibel. Alle zorg is besteed aan appoggiature, kortom: een theatrale, vrij dramatische opzet. Mackerras volgt de Praagse versie uit 1787 het eerst en vult de ontbrekende Weense gedeelten aan. De Italianen in de bezetting doen het uitstekend: Umberto Chiummo als stijlvolle Masetto en als imposante Commendatore, Nuccia Focile als bekoorlijk sensuele Zerlina. Alessandro Corbelli is een levendige, charmante, maar waar nodig ook gemene Leporello met een lage bariton. Zijn stem contrasteert wat weinig met die van Skovhus, een trotse, vitale, maar niet overmatig verleidelijke Giovanni (in ‘Metà di voi’), ook in de champagnearia. De serenade zingt hij met sensuele portamenti. Hadley als Ottavio is heel redelijk, honingzoet, maar niet geweldig. Brewer heeft als Anna wat weinig staal in haar stem, maar is nobel in ‘Or sai chi l’onore’ en afgemeten kernachtig in ‘Non mi dir’. Lott is goede allround Elvira: pathetisch, wraakzuchtig en gepassioneerd. De recitatieven gaan met fortepiano en cello. De stereo effecten zijn soms wat overdreven, zoals in de duelscène met de Commendatore.Over de eventuele merites van Malgoire valt hier tengevolge van onbekendheid met zijn leziung niets te berichten.Norrington dan. Een homogeen goede bezetting met jonge zangers, die goed passen in Norringtons uiterst levendig en dramatische concept van de originele Praagse versie mèt de brokken van de Weense revisie. Gelukkig is dat niet louter een kwestie van snelle tempi, maar meer van vormgeving. De dramatische momenten worden pittig door het koper geaccentueerd. Dat gebeurt door lange gedeelten in afzonderlijke tracks aan te bieden in plaats van elk individueel nummer apart. Dat maakt het wel moeilijker om afzonderlijke nummers te vinden, temeer daar vele nummers dubbelop zijn als ze in beide versies voorkomen. De bezetting blijft helaas wat achter bij die van Östman. Hoewel Dawson als wat weinig aristocratische Elvira, Ainsley als Ottavio, Yurish als Leporello en Miles als Commendatore overtuigen, is Schmidt een weliswaar minzame, maar ook eenkleurige, brommerige slecht gefocusseerde Giovanni en Halgrimson – prachtig in het openingstafereel - een schrille Anna. Voor enige compensatie zorgen de warmbloedige, waardige en tevens kwetsbare Elvira van Dawson en de zilverachtige Zerlina van Argenta, die alleen in het scheermesduet een tekort aan sadisme toont. De tempokeus van Norrington is af en toe heel kwestieus en te geëxalteerd, maar het orkestspel is een stuk beter dan bij Östman. De gebruikte versie is de Praagse, met de Weense wijzigingen op een aparte cd. Voortreffelijke opname, heel mooi ruimtelijkHet Stockholmse Drottningholm theater is de thuisbasis van Östman. Regisseur Järvefeld gaf daar een nieuwe kijk op de losbandige, zichzelf vernietigende verleider, die anderen met zich mee tracht te slepen in de afgrond. Giovanni wordt gewoonlijk gespeeld als een nooit berouwvolle, zwierige nietsnut die protesteert tegen maatschappelijke conventies en die de zwakheden van zijn slachtoffers uitbuit. Veel oud stof wordt van het werk geblazen. Zo worden we dichter bij het origineel gebracht. Hagegard is een jongeman en de andere figuren zijn ook menselijke wezens die gevaarlijk leven; er schuilt drang en realisme in hun aanpak. Hier is Giovanni het slachtoffer van zijn eigen immoraliteit en overdreven genotzucht. Als hij in de finale zijn pruik afzet en zijn kale kop toont, is hij gemuteerd tot zijn eigen innerlijke demon. Het effect is een schok, een anticlimax ook. Alleen: hij had innemender kunnen klinken, maar vergoedt dat met spontaniteit en lichtheid. Cachemaille, ook een bariton maar met een genoeg contrasterende stem is een levendige goede bediende en vertrouweling, die zijn recitatieven nauwelijks vocaliseert; hij maakt de indruk een broer van Giovanni uit een andere sociale klasse te zijn. De andere zangers ageren in dezelfde trant. Geen wonder dat achteraf bleek dat Hagegard en Bonney (Zerlina) na de reeks opvoeringen gingen trouwen… Auger is een stralende Anna, Jones een volbloedige Elvira en Terfel een welluidende Masetto.Een bezwaar tegen Östman, die wel de oorspronkelijke Praagse tekst gebruikt, is dat hij soms vreemde, meest te snelle tempi kiest (te snel in ‘La ci darem’, te traag in ‘Madamina’), maar ze maken niet ademloos zoals in zijn eerdere Da Ponte opera’s. Zijn “authentieke” krachten geven de muziek wel meer ademruimte. De derde cd bevat een appendix met Ottavio’s ‘Dalla sua pace’, mooi gezongen door Van Meel, en Elvira’s ‘Mi tradi’. Tenslotte haalt deze uitvoering het niet, omdat alles zo droog is aangepakt, zo weinig echt dramatisch, zo terloops.René Jacobs werpt namelijk een deels nieuw, verrassend licht op het werk door bepaalde accenten te plaatsen en andere te zetten. De pluspunten daarvan zijn een fantastisch in alle geledingen, maar vooral bij de houtblazers, de natuurhoorns en de felle pauken, agerend heel kleurig spelend orkest. Fraaie versieringen. Wezenlijke, verlevendigende inbreng van cello en fortepiano in de recitatieven. De keuze van jonge, onbekende zangers. Zo wordt de hoofdrol vervuld door Johannes Weiser die aanvankelijk was bedoeld als stand-in voor Simon Keenlyside, maar die met zijn weliswaar niet door vocale glans uitblinkende maar psychologisch vrijwel alle aspecten van Don Juan fel belicht in de viriele champagne aria. Het verhogen van de rol van Elvira, de dramatische, maar niet in alle geledingen vormvaste Pendatchanska in het gebeuren wat enigszins ten koste gaat van de mooi gezongen rol van Donna Anna, de lichte sopraan Pasichnyk. Kenneth Tarver is een voorbeeldige Don Ottavio. Sunhae Im is een mooi naïeve, maar niet echt betoverende Zerlina, Lorenzo Regazzo een wendbare, slimme, eleghante Leporello; Nikolay Borchev een weerbare Masetto en Alessandro Guerzoni een duister dreigende commendatore.Natuurlijk zijn er ook duidelijke minpunten. Zoals meestal bij Jacobs fluctueren de tempi danig binnen de delen. Bedoeld ter verhoging van de expressie kan dat bij herhaling als een vervelend maniertje gaan klinken. De homogeniteit van het ensemble zangers is ook niet optimaal.Net als Gardiner (Archiv) en Mackerras (Telarc) keerde Jacobs terug tot de Weense versie van het werk uit 1788 en vulde hij de Praagse gedeelten los toe. Als de schok van het nieuwe uitgewerkt raakt, keert men toch gelukkiger terug tot bijvoorbeeld Gardiner. Maar voor een keertje moet men het originele concept van Jacobs wel ondergaan.
In het Duits
De tweede avond na de opening van de gerestaureerde Staatsopera in november ’55 dirigeerde Böhm Don Giovanni (hij opende met Fidelio). Een felle vertolking, zonder Gemütlichkeit, in tegendeel, het demonische karakter van het werk wordt onderstreept. Böhm doorstaat hier met glans de vergelijking met bv. Mitropoulos, Giulini, Makerras en Gardiner, getuige o.a. de finale uit de eerste akte. De bezetting illustreert de glorie van het ensemble theater met vocalisten op het hoogtepunt van hun kunnen: Jurinac als magische, onrecht aangedane Elvira, Dermota als zoetgevooisde Ottavio, della Casa als roomachtige, geëngageerde Anna, Seefried als charmante, flikvlooiende Zerlina naast de ideale Masetto van Berry. Maar dominerend is Londons uitdagende, doch wat zuur klinkende Don; Kunz is zijn geestige ondergeschikte. Het zijn vooral de dames die het aanhoren waard zijn. Jammer van het Duits en van de droge opname en de vaak vreemde balans……..
Conclusie
Uit de vele opnamen een shortlist samenstellen en een ‘winnaar’ kiezen, is haast onmogelijk. Een volmaakte Don Giovanni is er niet, zal er waarschijnlijk ook nooit komen. Teveel van de ongeveer 25 versies kunnen worden geëlimineerd tengevolge van onbevredigende zangprestaties – grove, overacterende Dons, gemaniëreerde Leporello’s, schreeuwende Elvira’s. Niettemin….. De overtuigendste uitvoeringen zijn dan ook niet die met het beste orkestspel of de beste zangprestaties, maar die waaraan een goed uitgewerkt dramatisch concept ten grondslag ligt en dat geldt met name voor de EMI opname van Giulini. Daarnaar keert men telkens weer met grote voldoening terug. Direct achter hem sluiten met name Gardiner, Davis en Haitink aan. Verder zijn met name Krips, Karajan (DG), Klemperer, Jacobs en Furtwängler (1950) incidenteel beslist het aanhoren waard.
Discografie
1936. Luise Helletsgruber, Audrey Mildmay, Inez Souez, Koloman von Pataky, John Brownlee, Salvatore Baccaloni, David Franklin en Roy Henderson met het Glyndebourne Festival ensemble o.l.v. Fritz Busch. EMI 761.030-2 en Pearl GEMMCDS 9369, Naxos 8.110135/7 (3 cd’s).
1937. Ezio Pinza, Elisabeth Rethberg, Luise Helletsgruber, Margrit Bokor, Dino Borgioli, Virgilio Lazzari, Karl Ettl en Herbert Alsen met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Bruno Walter. Radio Years RY 83/5 (3 cd’s mono).
1940. Margit Bokor, Luise Helletsgruber, Elisabeth Rethberg, Dino Borgioli, Ezio Pinza, Herbert Alsen, Karl Ettl en Agostino Lazzari met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Bruno Walter.The Radio Years PMS RY 83/5 (3 cd’s mono).
1942. Ezio Pinza, Rose Bampton, Jarmila Novotná, Bidù Sayão, Charles Kullman, Alexander Kipnis, Mack Harrell en Norman Cordon met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Bruno Walter. Naxos 8110013/4 (2 cd’s) en Nuova era 5081/3, Music & Arts, Harmonia Mundi (3 cd’s mono).
1950. Tito Gobbi, Ljuba Welitsch, Elisabeth Schwarzkopf, Irmgard Seefried, Anton Dermota, Erich Kunz, Alfred Poell en Josef Greindl met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Wilhelm Furtwängler. EMI CHS 566.567-2 (3 cd’s).
1953. Giuseppe Taddei, Maria Curtis Verna, Carla Gavazzi, Elda Ribetti, Cesare Valletti, Italo Tajo, Vito Susca, Antonio Zerbini met koor en orkest van de omroep Turijn o.l.v. Max Rudolf. Warner Fonit 0927-43561-2 (3 cd’s).
1954. Walter Berry, Erna Berger, Elisabeth Grümmer, Elisabeth Schwarzkopf, Anton Dermota, Otto Edelmann, Cesare Siepi met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Wilhelm Furtwängler. EMI 763.860-2 (3 cd’s).
1955. George London, Hilde Zadek, Maud Cunitz, Rita Streich, Léopold Simoneau, Benno Kusche, Horst Günther, Ludwig Weber, Keuls omroeporkest en -koor o.l.v. Otto Klemperer. Testament SBT 2149 (2 cd’s mono).
1955. Lisa della Casa, Suzanne Danco, Hilde Güden, Anton Dermota, Walter Berry, Kurt Böhme, Fernando Corena en Cesare Siepi met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Josef Krips. Decca 411.626-2 (3 cd’s).
1955. George London, Hilde Zadek, Sena Jurinac, Graziella Sciutti, Léopold Simoneau, Walter Berry, Eberhard Wächter en Ludwig Weber met het Weens kamerkoor en het Weens symfonie orkest o.l.v. Rudolf Moralt. Philips 438.674-2 (3 cd’s).
1956. Antonio Campo, Teresa Stich-Randall, Susanne Danco, Anna Moffo, Nicolai Gedda, Marcello Cortis, André Vessières, Raphael Arie en het koor van het Festival Aix-en-Provence en met Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. Hans Rosbaud. EMI 764.372-2 (2 cd’s).
1956. Lisa della Casa, Elisabeth Grümmer, Rita Streich, Léopold Simoneau, Fernando Corena, Walter Berry, Cesare Siepi en Gottlob Frick met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Sony 64263 (3 cd’s).
1958. Sena Jurinac, Irmgard Seefried, Maria Stader, Ernst Häfliger, Dietrich Fischer-Dieskau, Karl-Christian Kohn, Walter Kreppel en Ivan Sardi met het RIAS kamerkoor en het Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Ferenc Fricsay. DG 437.341-2 (3 cd’s).
1959. Elisabeth Schwarzkopf, Graziella Sciutti, Joan Sutherland, Luigi Alva, Piero Cappuccilli, Giuseppe Taddei, Eberhard Wächter, Gottlob Frick met het Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. EMI 747.260-8 en 556.232-2, 567.869-2 (3 cd’s).
1959. Birgit Nilsson, Leontyne Price, Eugenia Ratti, Cesare Valletti, Heinz Blankenburg, Cesare Siepi, Fernando Corena en Arnold van Mill met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Erich Leinsdorf. Decca 444.594-2 (3 cd’s).
1960. Eberhard Wächter, Leontyne Price, Nicola Zaccaria, Cesare Valletti, Elisabeth Schwarzkopf, Walter Berry, Graziella Sciutti en Rolando Panerai met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. Movimento Musica 013.012 (2 cd’s).
1966. Mirella Freni, Claire Watson, Christa Ludwig, Nicolai Gedda, Walter Berry, Franz Crass, Nicolai Ghiaurov, en Paolo Montarsolo met het Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 763-841-2 (3cd’s).
1967. Martina Arroyo, Reri Grist, Birgit Nilsson, Peter Schreier, Dietrich Fischer-Dieskau, Ezio Flagello, Alfredo Mariotti en Marti Talvela met het Tsjechisch zangerskoor en Orkest van het Nationaal Theater, Praag o.l.v. Karl Böhm. DG 429.870-2 (3 cd’s).
1968. Gabriel Bacquier, Joan Sutherland, Pilar Lorengar, Marilyn Horne, Werner Krenn, Donald Gramm, Leonardo Monreale, Clifford Grant, de Ambrosian singers en het Engels kamerorkest o.l.v. Richard Bonynge. Decca 448.973-2 (3 cd’s).
1969. Nicolai Ghiaurov, Gundula Janowitz, Teresa Zylis-Gara, Mirella Freni, Alfredo Kraus, Geraint Evans, Rolando Panerai en Viktor von Halem met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. Nuova Era 23302 (3 cd’s).
1973. Ingvar Wixell, Martina Arroyo, Kiri te Kanawa, Mirella Freni, Stuart Burrows, Wladimir Ganzarolli, Richard van Allan en Luigi Roni met en Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Colin Davis. Philips 422.541-2 en 456.375-2 (3 cd’s).
1979. Kiri te Kanawa, Edda Moser, Teresa Berganza, Kenneth Riegel, José van Dam, Malcolm King, John Macurdy en Ruggero Raimondi met het Ensemble van de Parijse Opéra o.l.v. Lorin Maazel. Sony 35192 (3 cd’s).
1979. Bernd Weikl, Margaret Price, Sylvia Sass, Lucia Popp, Stuart Burrows, Gabriel Bacquier, Anton Sramek en Kurt Moll met het Londens operakoor en het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 425.169-2 (3 cd’s).
1983. Maria Ewing, Elizabeth Gale, Carol Vaness, Keith Lewis, Thomas Allen, Keith Lewis, Richard van Allan, Dimitri Kavrakos, John Rawnsley met het Ensemble van het Glyndebourne festival o.l.v. Bernard Haitink. EMI 747.037-2 (3 cd’s).
1985. Kathleen Battle, Anna Tomowa-Sintow, Agnes Baltsa, Gösta Winbergh, Paata Burchuladze, Ferrucio Furlanetto, Alexander Malta en Samuel Ramey met het koor van de Duitse opera, Berlijn en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 419.179-2 (3 cd’s).
1985. Arleen Auger, Edith Mathis, Julia Varady, Thomas Moser, Alan Titus, Rolando Panerai, Jan-Hendrik Rootering en Rainer Scholze met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. RCA 7432-125284-2 (3 cd’s).
1988. Roberta Alexander, Barbara Bonney, Edita Gruberova, Hans Peter Blochwitz, Thomas Hampson, Anton Scharinger, Robert Holl, László Polgár met het koor van de Nederlandse Opera en het Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 2292-44184-2 (3 cd’s).
1989. Hakan Hagegard, Arleen Auger, Della Jones, Barbara Bonney, Nico van der Meel, Gilles Cachemaille, Bryn Terfel en Kristinn Sigmundson met het Ensemble van de Drottningholm opera o.l.v. Arnold Östman. Oiseau Lyre 425.943-2 (3 cd’s).
1990. Karita Mattila, Marie McLaughlin, Sharon Sweet, Francisco Araiza, Thomas Allen, Simone Alaimo, Robert Lloyd en Claudio Otelli met de Ambrosian Singers en de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 432.129-2 (3 cd’s).
1991. Brigitte Balleys, Soile Isokoski, Monica Pick-Hieronimi, Scott MacAllister, Albert Dohmen, Andreas Kohn, Pietro Spagnoli met de Wiener Akademie o.l.v. Martin Haselböck. Novalis 150.084-2 (3 cd’s).
1991. Albert Dohmen, Francesca Pedaci, Ilaria Galgani, Bernadette Lucarini, Marco Berti, Ernesto Turco, Arturo Cauli en Andrea Silvestrelli met het Marchigiano koor en –filharmonisch orkest o.l.v. Gustav Kuhn. Schwann 314088 (3 cd’s).
1991. Lella Cuberli, Waltraud Meier, Joan Rodgers, Uwe Heilmann, Ferruccio Furlanetto, Michele Pertusi, Matti Salminen en John Tomlinson met het RIAS kamerkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Erato 2292-45588-2 (3 cd’s).
1991. Cheryl Studer, Carol Vaness, Susanne Mentzer, Frank Lopardo, William Shimell, Natale de Carolis, Samuel Ramey en Jan-Hendrik Rootering met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Riccardo Muti. EMI 754.255-2 (3 cd’s).
1992. Andreas Schmidt, Alastair Miles, Amanda Halgrimson, Lynne Dawson, Gregory Yurish, Nancy Argenta en Gerald Finley met het Londens Schütz koor en de London Classical players o.l.v. Roger Norrington. EMI CDC 754.859-2 en Virgin 561.601-2 (3 cd’s).
1994. Erian James, Charlotte Margiono, Ljuba Orgonasova, Christoph Prégardien, Rodney Gilfry, Ildebrando d’Arcangelo, Julian Clarkson en Andrea Silvestrelli met het Monteverdikoor en de English Baroque Soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 445.870-2 (3 cd’s).
1995. Werner van Mechelen, Elena Vink, Christina Högman, Nancy Argenta, Markus Schäfer, Huub Claessens, Nanco de Vries, Harry van der Kamp, Collegium Compostellanum en La petite bande o.l.v. Sigiswald Kuyken. Accent ACC 95116/8 (3 cd’s).
1995. Bo Skovhus, Christine Brewer, Felicity Lott, Nuccia Focile, Jerry Hadley, Alessandro Corbelli, Umberto Chiummo en het Schot kamerkoor en -orkest o.l.v. Charles Mackerras. Telarc CD 80420 (3 cd’s).
1996. Bryn Terfel, Renée Fleming, Ann Murray, Monica Groop, Herbert Lippert, Michele Pertusi, Roberto Scaltriti, Mario Luperi, London voices en Londens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 455.500-2 (3 cd’s).
1997. Simon Keenlyside, Carmela Remigio, Soile Isokoski, Patrizia Pace, Uwe Heilmann, Bryn Terfel, Ildebrando d’Arcangelo, Matti Salminen, het Ferrara musica koor en het Chamber orchestra of Europe o.l.v. Claudio Abbado. DG 457.601-2 (3 cd’s).
1998. Boris Martinovich, Patrizia Pace, Michèle Lagrange. Liliana Nikiteanu, Domenico Ghegghi, Marcus Fink, Davide Baronchelli, Anton Kotscherga met het koor en orkest van Radio Svizzera italiana o.l.v. Alain Lombard. Forlane UCD 31687 (3 cd’s).
2000. Adrianne Pieczonka, Bo Skovhus, Janusz Monarcha, Ildikó Raimondi, Torsten Kerl, Regina Schorg, Renato Girolami, Daniel Boaz met het Hongaars omroepkoor en Esterházy sinfonia o.l.v. Michael Halász. Naxos 8.660080-2 (3 cd’s).
2002. Kwangchul Youn, Regina Schorg, Heidi Brunner, Birgid Steinberger, Jeffrey Francis, Maurizio Muraro, Richard Mayr, Reinhard Hagen met het Sine nomine koor en het Weens omroeporkest o.l.v. Bertrand de Billy. Arte Nova 74321-98338-2 (3 cd’s).
2006. Johannes Weiser, Olga Pasichnik, Alexandrina Pendatchanska, Suhae Im, Kenneth Tarver, Lorenzo Regazzo, Nikolay Borchev en Alessandro Guerzoni met het RIAS kamerkoor en het Freiburgs barokorkest o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 90.1964/6 (3 cd’s).
Met onbekende opnamedatum
…… .Danielle Borst, Véronique Gens, Sophie Marin-Degor, Anne Edwards, Nicolas Rivenq, Huub Claessens en Malcolm Donnelly met koor en orkest van La grande Ecurie et la chambre du Roy o.l.v. Jean-Claude Malgoire. Auvidis Astrée E 8606 (2 cd’s).
….. .Eva Depoltova, Magdalena Hajossyova, Jana Jonasova, Vojtech Kocian, Vaclav Zitek, Karel Berman, Eduard Haken en Rudolf Jedlicka met het koor van het Nationaal theater, Praag en het Praags kamerorkest o.l.v. Libor Pesek. Supraphon 03296-2 (2 cd’s).
…… . Gertrude Grob-Prandl, Hilde Konetzni, Herbert Handt, Alfred Poell, Mariano Stabile, Oskar Czerwenka en Alois Pernerstorfer met het Koor van de Weense Staatsopera en het Weens symfonie orkest o.l.v. Hans Swarowsky. Preiser 90166 (2 cd’s).
……. .Renato Bruson, Sona Ghazarian, Gertrud Ottenthal, Patrizia Pace, Nicolai Ghiuselev en Giuseppe Sabbatini met het Keuls omroepkoor en –orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos 8920/2 (3 cd’s).
Engelstalige versie
2000. Garry Magee, Majella Cullagh, Vivian Tierney, Mary Plazas, Barry Banks, Andrew Shore, Dean Robinson en Clive Bayley met het Geoffrey Mitchell koor en het Philharmonia orkest o.l.v. David Parry. Chandos CHAN 3057 (3 cd’s).
Duitstalige versie
1955. George London, Lisa della Casa, Sena Jurinac, Irmgard Seefried, Anton Dermota, Erich Kunz, Walter Berry en Ludwig Weber met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Karl Böhm. RCA 74321-57737-2 (3 cd’s), 74321-59861-2 (2 cd’s).
……. .Marianne Schech, Margarete Teschemacher, Elfriede Weidlich, Hans Hopf, Mathieu Ahlersmeyer, Kurt Böhme, Gottlob Frick en Heinrich Pflanzl met het Ensemble van de Staatsopera Dresden o.l.v. Karl Elmendorff. Berlin Classics BC 2048-2 (3 cd’s).
……. .Maria Callam, Hedwig Jungkurth, Maria Reining, Julius Patzak, Karl Hammes, Georg Hann en Ludwig Weber met koor en orkest van de Rijkszender Stuttgart o.l.v. Joseph Keilberth. Preiser 90263 (2 cd’s).
Video
Aan deze opera is al een vergelijkende discografie gewijd, maar zoals bij zoveel werken valt er haast eindeloos veel over te vertellen. Daarom als aanvulling nu een beschouwing over de beeld-en-geluid registraties van het werk. Meer achtergrondenHet Don Juan thema is sinds het door Tirso de Molina in de vijftiende eeuw te boek werd gesteld in allerlei perioden, landen en gedaanten in de muziek opgedoken. In operavorm is daar allereerst het werk van de Italianen Righini, Calegari, Gardi en Gazzaniga dat in de periode 1776-1787 (in laatstgenoemd jaar ging ook Mozarts meesterwerk in die vorm in Praag in première) ging. Daarvan zijn die Italiaanse, als dramma giacoso gebrachte kleinere vormen een bleke afspiegeling. Leuk voor een keer en hooguit interessant voor een vergelijking. Ook het latere werk van Náprávnik beklijft nauwelijksDa Ponte had beslist kennis genomen van Gazzaniga’s bondige stuk en hij moet ook vertrouwd zijn geweest met Goldoni’s werk en het toneelstuk van Molière aan wie hij niet alleen tekstfragmenten, maar ook de figuren Zerlina en Masetto ontleende. Als mogelijke andere bron wordt ook nog wel een publicatie van de jezuïeten genoemd: De bestrafte woesteling.Zonder de orkestwerken van Gluck en Strauss tekort te willen doen en de interesse te willen afleiden van de verschuivingen die Lortzing met zijn Don Juan und Faust door zich op Grabbe richtte en Náprávnik die zich op Tolstoi baseerde te willen kleineren en Tomasi’s afwijkende behandeling in zijn Don Juan de Manara te willen veronachtzamen, kan boven alle twijfel verheven worden vastgesteld dat Mozart hèt meesterwerk op het originele thema leverde – ‘dé opera aller opera’s’ zoals E.T.A. Hoffmann beweerde voordat van Verdi, Moessorgsky, R. Strauss, Wagner en Debussy sprake was.Niettemin bevat die bewering wel een kern van waarheid. Geen andere opera heeft namelijk zoveel speculaties over het karakter van de titelheld teweeg gebracht en zoveel discussie ontketend over de relatie tussen goed en kwaad. Zelfs Kierkegaard beschouwde de Don als een held. Een held? Misschien, maar beslist niet in de klassieke betekenis van het woord. Hij was geen Hector of Achilles. Het beste wat van Don Giovanni kan worden gezegd, is dat hij een cynische libertijn was. Afgezien van het duel met de Commendatore (dat nauwelijks een moord kan worden genoemd omdat die hem uitdaagde en hem dwong tegen zijn zin te vechten), berusten al zijn ‘misdaden’ op geruchten. Hij is omringd door wolken eerloosheid ondanks de beroemde catalogus.We moeten zonder nadere bewijsvoering geloven aan een malafide opzet bij zijn ontmoeting met Donna Anna. Zijn relatie met Elvira lijkt misschien niet zo ridderlijk maar zij achtervolgt hem met de vasthoudendheid van een willig slachtoffer terwijl ze handelt als een wrekende engel. En werd ooit een cavalier zo onhandig gedwarsboomd bij een poging om Zerlina te verleiden?Slechts op één punt bereikt deze gebrekkige Satan een ware heldenstatus en dat is bij zijn weigering om berouw te tonen, zelfs als de poorten van de hel voor hem open gaan.Hoe zagen de scheppers van de opera hem? Voor Da Ponte was hij weinig meer dan een losbandige aristocraat die als een boontje om zijn loontje komt: Hogarths losbol zonder Hogarths venijn. Voor Mozart betekende hij duidelijk meer, maar wat precies – daarover kan slechts worden gespeculeerd. In zijn de eigen catalogus omschreef hij het stuk als een opera buffa, maar Le nozze di Figaro en de andere werken die volgden doen vermoeden dat hij tevens een soort moreel en maatschappelijk commentaar wilde leveren, zonder daaraan al te duidelijk uitdrukking te geven.In de negentiende eeuw kreeg de opera een duidelijk ander karakter. De duistere voorgevoelens die uit de ouverture spreken en de ultieme ontknoping in de confrontatie van de Don met de Commendatore sprak sterk tot de verbeelding van de romantici, die het gegeven beschouwden als een demonische strijd tussen het individu en de maatschappij. Don Giovanni werd interessant, raadselachtig; zijn verdorvenheid prikkelde en zijn Byronische opstandigheid veroorzaakte opwinding.De giocoso aspecten van wat ondanks Mozarts definitie als opera buffa nu algemeen wordt aangeduid als dramma giocoso werden echter meestal over het hoofd gezien. De ironische ondertonen van Giovanni’s neerbuigende hoffelijkheid, van Masetto’s norse respect, van Leporello’s gecombineerde verwaandheid en kruiperige lafheid zijn duidelijk getemperd. In een opera die nadrukkelijk eindigt met een hellevaart was ook geen plaats voor een frivool slot natuurlijk.Magnifique, misschien, mais ce n’est pas Mozart luidde een ander oordeel. Overtuigende schurk, erbarmelijke bedrieger of roofzuchtig monster – hoe dat ook zij: de Don Juan fantasie heeft de Europese verbeelding al eeuwenlang geplaagd en blijft dat ook doen, maar de dominante fascinatie van Mozarts Don Giovanni schuilt in diens muziek. De onderliggende psychologie moet maar voor zichzelf zorgen.
De opnamen
Het beroemdst en tegelijk beruchtst is uiteraard de verfilming van Joseph Losey uit 1979 met Ruggero Raimondi (Don Giovanni), José van Dam (Leporello), Kiri te Kanawa (Donna Elvira), Edda Moser (Donna Anna), Teresa Berganza (Zerlina), Malcolm King (Masetto), John Macurdy (Commendatore), Kenneth Riegel (Don Ottavio) en het Ensemble van de Parijse Opéra onder Lorin Maazel (op cd als soundtrack verkrijgbaar als Sony 35192, 3 cd’s). Een ambitieus, maar zeer omstreden productie als dramatische presentatie van een verbasterde onderneming. De solisten ‘playbacken’ aardig maar het gelijkmatige geluidsniveau botst met hun afstand tot de camera’s en de meesten hebben als filmacteurs een ontoereikend acteervermogen en noch de leeftijd, noch het voorkomen voor hun rollen met als enige positieve uitzondering Raimondi in de titelrol. Om lange aria’s niet te statisch te maken, leggen ze intussen lange en doelloze wandelingen af in fraaie Venetiaanse locaties. De muzikale topbezetting met uniform voortreffelijke zangers is de voornaamste attractie, maar daarvoor is die beeldloze Sony cd uitgave beter beschikt.Charles Mackerras heeft altijd intensieve contacten onderhouden met het Tsjechische muziekleven en zich op Decca ontpopt als voortreffelijk Janacekvertolker. In december 1991 was hij in Praag om bij de heropening van het Nationaal theater Mozarts Don Giovanni en ter ere van Mozarts tweehonderdste sterfdag te dirigeren omdat dit werk daar in 1787 zijn première beleefde. Daarvoor waren twee bezettingen gerecruteerd die afwisselend acte de présence gaven. Achteraf is het jammer dat de internationale niet werd gefilmd doch de nationale met uitzondering van de Russische Nadzezdha Petrenko als Donna Anna en – ironisch genoeg – de enige echt overtuigende vertolkster. De lokale krachten kunnen het niet tegen de ‘internationals’ uit de andere producties opnemen, van de nieuwe theater ambiance is niet veel te zien, de decors zijn niet hevig, de belichting is zwak, het geluid klinkt erg droogjes, de regie is niet meer dan competent en tekst plus ondertitels mankeren, zodat het enige positieve voortkomt uit Mackerras’ levendige directie van de oorspronkelijke Praagse partituur. Verder een dikke onvoldoende. In 1954 filmde Paul Czinner niet zolang voor Furtwänglers dood diens historisch prachtige uitvoering tijdens het Salzburg festival in de Felsenreitschule, waar regisseur Herbert Graf optimaal gebruik wist te maken van het grote toneel. Het gaat hier nadrukkelijk niet om een registratie met publiek maar om een vaak gedurende de nachtelijke uren gerealiseerd project. Het resultaat oogt nu wat ouderwets, bijna historisch met gigantische decorstukken, weinig regie ingrepen en close-ups, waardoor bijvoorbeeld het effect van het noodlot dat Giovanni inhaalt letterlijk onderbelicht blijft. Bijzonder en opnieuw ouderwets is natuurlijk ook de aanpak van de dirigent: romantisch, met het grote gebaar en traag van tempi, het ergst in Leporello’s catalogusaria. Of dat speciaal voor die filmgelegenheid was, is onduidelijk. Feitelijk is zijn vlottere, directere aanpak van de ‘live’ cd uitvoering uit diezelfde tijd (EMI 566.657-2, 3 cd’s) wat dat betreft mooier.In grote lijnen levert de bezetting imposante prestaties. Voorop de geadelde figuren als uitblinkers: Cesare Siepi als levendige, elegante, duistere, hooguit een wat weinig demonische Don, Lisa della Casa als ideale, veelzijdige, stijlvolle Elvira, Elisabeth Grümmer als wraakbeluste, overtuigende Anna en Anton Dermota als fraai zingende Ottavio (helaas is zijn aria ‘Dalla sua pace’ geschrapt!). Otto Edelmann is te star en te weinig Italiaans als Leporello, Erna Berger zingt mooi, maar ziet er te oud uit als Zerlina en Walter Berry die er meer als haar zoon dan als haar verloofde uitziet is een onderbezette Masetto’. Deszö Ernster is een matig overtuigende, nogal wankele Commendatore. Het belang van dit geheel schuilt vooral in de historische muzikale waarde en de manier waarop destijds een operafilm werd gemaakt.Met Zefirelli als regisseur was op operagebied altijd iets bijzonders te verwachten. Zo ook in 1962 in Covent Garden met Georg Solti aan het muzikale roer. De bezetting ziet er op papier geweldig uit en iedereen presteert op het verwachte hoge niveau. Positief opvallend is vooral Leyla Gencer als Donna Anna en ook Richard Lewis valt gunstig op als Don Ottavio. Solti dirigeert weer enigszins neurotisch. Van de geluidskwaliteit moet men niet teveel verwachten.Het Milanese Scala seizoen werd in 1987 door Riccardo Muti met Mozarts opera geopend. Opvallend is meteen de manier waarop regisseur Giorgio Strehler de zanger/acteurs altijd bij voorkeur in beeld brengt als halve silhouetten tegen een achtergrond van een heldere hemel. Dat betekent dat er een horizontale beeldverdeling ontstaat met een lichte boven- en een te duistere onderkant waarin te weinig detail valt te onderscheiden. Zijn regieconcept is verder degelijk, maar conventioneel (met bijvoorbeeld een in commedia dell’arte stijl in cape gehulde manlijke medespelenden). Ook Muti’s opvatting is in stoere, gedegen oude stijl met het nodige romantische rubato, een vettige strijkersklank en veel nadrukkelijke expressie. De solisten leverden wisselende prestaties. Aan de positieve kant valt Thomas Allen op als jeugdig overkomende, pakkende Don, hoewel hij soms niet optimaal bij stem lijkt. De Leporello van Claudio Desderi is nogal bruusk en klinkt niet optimaal; Francisco Araiza is een geweldige Ottavio, maar de doorgaans betrouwbare Edita Gruberová stelt teleur als Donna Anna en past niet in deze rol. Ann Murray is een aanmatigende, maar ook ontroerende Elvira en Suzanne Mentzer een sprankelende, kwetsbare Zerlina. Ze vormt een ideaal koppel met de gelijkgestemde Natale de Carolis als Masetto. Teleurstellend is dan weer Sergei Koptchak als zwak agerende Commendatore. Al met al een te wisselend geheel.Bij de tweede, nu ‘live’ verfilming uit Salzburg gaat het om een van Karajans laatste opera optredens in 1987. Hij leek toen tengevolge van zijn rugkwaal al duidelijk gehinderd in zijn bewegingen. De bezetting biedt veel positiefs, om te beginnen in de gedaante van beide donne: Anna Tomova-Sintow als Anna en meer nog Julia Varady als Elvira. Tot de uitblinkers behoren verder Ferruccio Furlanetto als gewiekste Leporello met veel flair en Gösta Winbergh als zeer beheerste en geloofwaardige Don Ottavio. Een stuk minder overtuigend, haast bleekjes oogt en klinkt Samuel Ramey in de titelrol als een weliswaar nobele, maar geen moment dreigende figuur. Ook de jonge gelieven vermogen niet echt te overtuigen: Kathleen Battle als zwak acterende, te oud aandoende Zerlina en Alexander Malta als onpersoonlijke Masetto; Paata Burchuladze is dan weer een letterlijke en figuurlijke zwaargewicht als Commendatore.De decors van Pagano vullen het grote toneel fraai. Karajan was helaas zelden een overtuigend fijnzinnig Mozartvertolker. Ook hier zorgt hij voor een weldadig homogeen en vooral waardig klankbad zonder veel detail en vitaliteit zodat de essentie van de opera ondanks de goede beeld- en geluidskwaliteit onvoldoende tot gelding komt. Waarschijnlijk hinderde het grote auditorium ook een vlottere aanpak van de recitatieven.Volgt chronologisch gezien de eerste Decca opname uit 1990 met een over het geheel tweede garnituurs bezetting, een uitstekend koor en matig orkest (Weens symfonie) onder een niet erg inspirerende dirigent (Craig Smith). Interessant de broertjes Perry als Don en Leporello te ervaren en te merken hoe Lorraine Hunt als Donna Anna met kop en schouders boven de anderen uitsteekt. Maar verder is dit door de regie van Peter Sellars die het werk situeert in de late twintigste eeuw in een verkrotte, desolate wijk in Harlem met een ‘seaside diner’ als huiselijkst oord zo’n typisch geval van een wel erg radicale visie die vervreemdend werkt maar die bewonderaars van de regisseur zeker zal aanspreken. Mede door de deels negroïde bezetting wordt het werk erg richting West Side Story getrokken. Verder is het hiermee dis vooral oppassen geblazen. Interessant voor een keertje.De regie die Deborah Warner losliet op de Glyndebourne productie van Don Giovanni in 1995 was bedoeld of onbedoeld misschien een poging om het publiek eens lekker te choqueren, al ging iemand als Graham Vick daarin nog een stukje verder in 2000. Het resultaat als feministische, manvijandige intervenistische en deconstructieve vertoning is misschien iets voor degenen die voor altijd genoeg hebben van traditionele opvattingen. Op de directie van Kreizberg en op de zang van met name Steven Page als Leporello, Hillevi Martinpelto als Donna Anna en Julia Banse als Zerlina valt niets aan te merken. De heren overtuigen een fractie minder. Maar wat zou het allemaal bij zoveel overige excentriciteit?James Conlon was net als Karajan aangewezen op de vrij sobere regie van Michael Hampe. Na alle getuigenissen op het toneel van diepere psychologische inzichten en modernistische duidingen is zo’n ‘gewone’, intelligente aanpak een verademing. Hier geen exotische actualisering, geen opvallende dernier cri, maar overtuigend vakwerk. Het werk is hier goeddeels gehuld in een passend eenvoudig clair obscur waarin het drama zich vlot ontwikkeld. De enige teleurstelling biedt de hellevaart van Giovanni die hier alle dreiging mist.Met Thomas Allen als doorknede titelrolvertolker is op dat punt succes verzekerd. Hij toont ideale verleidingskunsten, doelbewustheid en wreedheid in gelijke mate. Zijn moordlust jegens de Commendatore en in de tweede akte jegens Masetto, en zijn dreigende houding tegenover Leporello geven voedsel aan de gedachte dat hij eerder een bijna-psychopaat dan een aardige vent is.De overige leden van de bezetting blijven hier haast onontkoombaar wat bij achter, al voldoet ook de Leporello van Ferruccio Furlanetto uitstekend. Wel wekken met name Carol Vaness als spirituele Elvira en Andrea Rost als jeugdige Zerlina ook veel bewondering. Carolyn James toont flair en wanhoop als Donna Anna, maar haar forse stem klinkt soms geforceerd. De Ottavio van Kjell Magnus Sandve is middelmatig en dat geldt in wezen ook voor de Masetto van Reinhard Dorn en de Commendatore van Matthias Hölle. Conlon dirigeert zonder opsmuk in plausibele tempi en de juiste stijl. Op beeld- en geluidskwaliteit valt niets af te dingen.Op video keert Don Giovanni in twee opvoeringen terug naar zijn land van herkomst, Spanje, waar de opvoeringstraditie jonger en minder rigoureus is.Voor de opvoering in Barcelona plaatste de Catalaanse regisseur Calixto Bieito Mozarts opera nadrukkelijk in een wereld van geweld, seks, spijt en psychologisch ineenstorting. Het werk spoedt zich van de ene crisis naar de andere in een eigentijds decor met de gewiekste Leporello (Kwangchul Youn) als chauffeur van de yup Don Juan (Wojciech Drabowicz) die Donna Anna (Regina Schorg) op de achterbank belaagt terwijl Don Ottavio (een voortreffelijke rol van Marcel Reijans) tot een sul is gedegradeerd nadat de commendatore (Anatoly Kotcherga) het onderspit delfde, maar tenslotte groots wraak neemt. Zerlina (Marisa Martens) en Masetto (Felipe Bou) komen chique, hun bieren achtergrond camouflerend, uit een vakantiepark op Ibiza. De prachtige Elvira (Véronique Gens) wordt haast tot nevenfiguur in een flirt verkleind. Tegen zo’n opvatting kan men bezwaar maken, maar onderschat niet de zo aan het licht gebrachte complexe relaties van de betrokkenen. Muzikaal bezien is het geheel van een behoorlijk gehalte.In Madrid plaatste Lluis Pasquel de handeling in de jaren veertig vorige eeuw. Terecht domineerde bij hem de forse bariton van Carlos Alvarez als Don Giovanni, bij toerbeurt verleider en brute macho het toneel. Zijn Leporello is Lorenzo Regazzo die zingend èn acterend in alle gedaanten verrassend goed is. Als Ottavio is ook José Bros heel overtuigend, getuige vooral zijn ‘Il mio tesoro’. De Elvira van Sonia Ganassi is geloofwaardiger en overtuigender dan de nogal zwakke Donna Anna van Maria Bayo en ook is de Masetto van José Antonio Lopez geen krachtige persoonlijkheid. Dirigent Pérez houdt van opschieten en brengt het geheel zo op een boeiend niveau. Wat Harnoncourt in 1988 in Amsterdam deed met deze opera, herhaalde hij met andere middelen ongeveer in Zürich in 2001. Hier richt de aandacht zich natuurlijk op Cecilia Bartoli als ster van de opvoering. Natuurlijk heeft ze toegevoegde waarde, maar ze is wel erg dominant aanwezig. Rodney Gilfry herhaalt zijn pakkende Don uit de opname van Gardiner en de overige zangers presteren op behoorlijk hoog niveau. Harnoncourts directie vertoont natuurlijk duidelijke persoonlijke trekken waarmee men al dan niet gelukkig kan zijn. De aankleding en regie geven weinig aanleiding tot nare reacties. Dit is vooral een uitgave voor bewonderaars van Bartoli en de dirigent.De registratie die Decca maakte tijdens het Salzburg festival 2006 is opnieuw van de radicale vernieuwingssoort en handelt weliswaar niet zoals de laatste opvoeringen in het Muziektheater zozeer in een beddenwinkel, maar er komen wel dames in lingerie aan te pas. In de aankleding van Martin Zehetgruber en de kostuums van Heide Kästler zijn ze met de hele handeling op het langzaam ronddraaiende van kale fel witte wanden ondergebracht in vernuftig bedachte chambres séparées met niet zelden symbolische dubbele deuren. Behalve het zwaard waarmee de commendatore wordt gedood, het jasje van Leporello en de zwarte verleidingsshawl van Don zijn er nauwelijks toneelmatige attributen. De eigentijdse kleding van Heide Kästler en de geserreerde regie van Martin Kušej sluiten daar naadloos op aan.Het is wennen, maar het heeft wel iets effectiefs omdat men niet door extra opsier wordt afgeleid. Zwakke stellen zijn er niet in de goed gekozen bezetting van nu gelukkig niet eens louter jonge zangers. Held van de voorstelling is letterlijk en figuurlijk, ook niet onlogisch Thomas Hampson in de gladde, gewiekst gespeelde titelrol. Aan zijn zijde de verder in zijn rol gegroeide slimme, handige Ildebrando d’Arcangelo als Leporello. Robert Lloyd blinkt uit als Commendatore, Christine Schäfer als doorleefde, dramatisch heel expressieve Donna Anna. Melanie Diener valt positief op als waardige, maar ook uiterst kwetsbare Elvira en Isabel Bayrakdarian als zilverachtige Zerlina. De rest van de bezetting voldoet aan redelijke verwachtingen, het dirigaat van de als steeds wild met de armen maaiende Daniel Harding blijkt effectief. De tempokeus is heel goed en verstoort geen moment de vaart van het gebeuren. ConclusieDe verfilming van Losey waarvoor Maazel de soundtrack leverde, valt om de hierboven gestipuleerde redenen snel en het eerst af al is het best interessant daar voor een keer kennis van te nemen. Van de verschillende ‘gewone’ theaterproducties zijn het niet zozeer de oude Salzburgse uitgave uit 1954 van Furtwängler, de dito opname van Karajan uit 1987, Muti ook in 1987 maar dan uit Milaan, die de meeste indruk maken, maar is het die van Conlon uit Keulen in 1991 die de krachtigste aanbeveling verdient.Wie in is voor wat bijzonders, ‘origineels’ en provocerends moet zeker eens kennis nemen van deze registratie die in muzikaal opzicht keurig in orde is. In vergelijking met wat Smith/Sellars en Kreizberg/Warner in vergelijkbare moderne regieconcepten lieten zien en horen, valt de versie van Harding/Kušej positief uit. Maar in hoeverre deze verregaande uitstapjes de tand des tijds doorstaan….? Wie het bij het oude(re), vertrouwde wil houden, kan het beste bij Muti/Large en Conlon/Hampe terecht.
Discografie
1954. Erna Berger, Lisa della Casa, Franz Crass, Elisabeth Grümmer, Anton Dermota, Walter Berry, Otto Edelmann, Ernster, Cesare Siepi met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Regie Herbert Graf, video producent Paul Czinner. DG 072-440-3 (vhs), 073-019-9 (dvd).
1962. Cesare Siepi, Sena Jurinac, Leyla Gencer, Richard Lewis, Geraint Evans, Mirella Freni, Robert Savoie, David Ward met het Ensemble van Covent H=Garden, Londen o.l.v. Georg Solti. Royal Opera heritage ROH 5007 (dvd).
1979. Kiri te Kanawa, Edda Moser, Teresa Berganza, Kenneth Riegel, José van Dam, Malcolm King, John Macurdy en Ruggero Raimondi met het Ensemble van de Parijse Opéra o.l.v. Lorin Maazel. Regie Joseph Losey. Artificial Eye ART 014 (vhs).
1987. Thomas Allen, Edita Gruberova, Ann Murray, Susanne Mentzer, Francisco Araiza, Claudio Desderi, Natale de Carolis en Sergei Kopcak met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Riccardo Muti. Regie Giorgio Strehler, video producer Carlo Battistoni. Castle CV 12061 (vhs), Opus Arte OALS 3001D (dvd).
1987. Samuel Ramey, Anna Tomowa-Sintow, Julia Varady, Kathleen Battle, Gösta Winbergh, Ferruccio Furlanetto, Alexander Malta en Paata Burchuladze met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. Regie Michael Hampe, video producer Claus Viller. Sony SHV 46383 (vhs), SVD 46383 (dvd).
1990. Eugene Perry, Dominique Labelle, Herbert Perry, Lorraine Hunt, Carroll Freeman, Ai Lan Zhu,Elmore James en James Patterson met het Schönbergkoor en het Weens symfonie orkest o.l.v. Craig Smith, regie Peter Sellars. Decca 071-411-9 (dvd).
1991. Dalibor Jedlička, Jírina Marková, Ludek Vele, Vladimír Doležal, Zdeňek Harvánek, Andrei Bestchasny, Nadezdha Petrenko, Alice Radová met het Ensemble van het Praags Nationaaltheater o.l.v. Charles Mackerras. Regie David Radok. Cascavelle 2001 (dvd).
1991. Thomas Allen, Carolyn James, Carol Vaness, Kjell Magnus Sandve, Ferrucio Furlanetto, Andrea Rost, Reinhard Dorn, Matthias Hölle met het koor van de Keulse opera en het Gürzenich orkest o.l.v. James Conlon. Regie Michael Hampe, video producer José Montes-Bequer. ArtHaus 100.020 (dvd).
1995. Gilles Cachemaille, Hillevi Martinpelto, Adrianne Pieczonka, Julia Banse, John Mark Ainsley, Steven Page, Roberto Scaltriti en Gudjon Oskarsson met het Glyndebourne Festival ensemble o.l.v. Yakov Kreizberg. Regie Deborah Warner, video producer Derek Bailey. NVC 0630-14015-3 (vhs), 0630-14015-2 (dvd).
2001. Rodney Gilfry, Cecilia Bartoli, Laszlo Polgar, Isabel Rey, Roberto Sacca, Liliana Nikiteanu, Oliver Widmer en Matti Salminen met het Ensemble van de Opera Zürich o.l.v. Nikolaus Harnoncourt, regisseur Jürgen Flimm. ArtHaus 100.328 (dvd).
2002. Wojciech Drabowicz, Regina Schorg, Véronique Gens, Marisa Martins, Marcel Reijans, Kwangchul Youn, Felipe Bou en Anatoly Kocherga met het Ensemble van het Liceu theatre, Barcelona o.l.v. Bertrand de Billy, regie Calixto de Bieito. Opus Arte OA 0921D (dvd).
........Bryn Terfel, Renée Fleming, Ferruccio Furlanetto, Solveig Kringelborn, Paul Groves John Relyea, Sergei Koptschak met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. James Levine. Regie Franco Zeffirelli. DG 073-401-0 (dvd).
2005. Carlos Alvarez, Maria Bayo, Sonia Ganassi, Maria José Moreno, José Bros, Lorenzo Regazzo, José Antonio Lopez en Alfred Reiter met het Madrileens symfonie orkest en –koor o.l.v. Victor Pablo Pérez. Opus Arte OA 0958D (dvd).
2006. Thomas Hampson, Christine Schäfer, ILdebrando d’Arcangelo, Robert Lloyd, Piotr Beczala, Melanie Diener, Isabel Bayrakdarian en Lucia Pisaroni met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Daniel Harding, regie Martin Kušej. Decca 074-316-2 (dvd)..
2006. Thomas Hampson, Christine Schäfer, Ildebrando d’Arcangelo, Robert Lloyd, Piotr Beczala, Melanie Diener, Isabel Bayrakdarian en Lucia Pisaroni met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Daniel Harding, regie Martin Kušej. Decca 074-316-2 (dvd).