Verg. Discografieën

MOZART: HOBOCONCERTEN

MOZART: HOBOCONCERTEN

 

In een soort kip-en-ei situatie bestond tijdenlang twijfel over de echte en oorspronkelijke status van Mozarts hoboconcert. Was het vroeger niets anders dan het tweede fluitconcert in vermomming, was het een transcriptie daarvan? Intussen is er volkomen duidelijkheid: het hoboconcert is onbetwist het origineel van dat fluitconcert. Maar er is meer…..

 

Achtergronden

Mozarts hoboconcert in C KV 271k werd vermoedelijk gecomponeerd tussen april en september 1777 voor de Italiaanse hoboïst Giuseppe Ferlendis van het aartsbisschoppelijke Salzburgse hoforkest.Het begon ermee dat Mozartspecialist Bernhard Paumgartner in 1920 in het Salzburgse Mozarteum een  aantal partituren voor verschillende solo-instrumenten ontdekte met in eentje daarvan de volgende notitie in de baspartij: “Concerto in C / Oboe principale / 2 Violini / 2 Oboi / 2 Corni / Viola e Basso / Del Sigre. W.A. Mozart”. De autograaf van het werk ging verloren, maar muziekwetenschappers hebben aan de hand van correspondentie van de familie Mozart de historie kunnen reconstrueren. Met als bijkomend voordeel dat de huidige solist zelf cadensen moet bedenken omdat er geen door de componist is uitgeschreven.

 Mozart nam vermoedelijk zijn partituur mee toen hij 22 september 1777 van Salzburg eerst naar Mannheim en daarna naar Parijs ging. Hij liet het werk in Mannheim aan Friedrich Ramm, hoboïst in het beroemde Mannheimse orkest zien en volgens de berichten voerde die het tijdens Mozarts verblijf daar vijfmaal uit.

Terwijl Mozart in Mannheim verbleef kreeg hij van de kennelijk gefortuneerde Nederlandse arts Ferdinand Dejean (of De Jean, een zekere Willem Britten de Jong volgens Hyatt King),die in dienst was van de Oostindische Compagnie de opdracht om drie fluitconcerten en twee fluitkwartetten te schrijven. Volgens de verhalen had Mozart nogal een hekel aan de fluit in een solistische rol. Nadat hij één van die fluitconcerten (KV 313/285c in G) klaar had, raakte hij blijkbaar in tijdnood. Haastig ontwierp hij een tweede door het hoboconcert te herschrijven en te transponeren van C naar D. Allerlei gedetailleerde aanwijzingen voor de articulatie van de hobopartij, de tessitura’s van de solopartij en de begeleidende strijkers ondersteunen deze hypothese. En heel wat details van de fluitpartij onthullen die transpositie naar hogere regionen.

Jarenlang was alleen de versie van het tweede fluitconcert van KV 314 bekend. Het origineel voor hobo werd dus pas in 1920 teruggevonden het duurde tot 1948 voordat het werd gepubliceerd.

Alsof Bärenreiters Neue Mozart Ausgabe nog niet afdoende was, heeft Goritzki in 2001 bij Henle een eigen herziene uitgave gepubliceerd, waarin hij in drie notenbalken onder elkaar het Abschrift Salzburg, de naar C getransponeerde versie van het fluitconcert (als Abschrift Wien) en de combinatie die hij samenstelde verenigde.

Het laatste woord is op dit gebied niet gesproken, wat het voor de uitvoerenden alleen maar interessanter maakt. Velen ontlenen tegenwoordig ideeën aan beide mogelijkheden en komen met iets eigens.

Wanneer een hoboconcert handig is om te bouwen tot een fluitconcert, waarom dan voor het eerste fluitconcert niet de omgekeerde procedure gevolgd? Zo ‘ontstond’ het hoboconcert  in F KV 313/285c, omgekeerd van G naar F omlaag getransponeerd. Ook van het Andante voor fluit en orkest KV 315 bestaat een hoboversie. En tenslotte is er nog de schets van een Allegro in F KV 293/416f. Het dateert uit de Mannheimse tijd in 1778 en bestaat uit zeventig maten volledig georkestreerd materiaal tot de inzet van de solist en voor de rest alleen in schetsvorm. De Amerikaanse musicoloog/fortepianist Robert Levin maakte een reconstructie die de moeite zeker waard is.

 

De opnamen

Ten gevolge van de late publicatie gaat de discografische geschiedenis van het hoboconcert veel minder ver terug in het verleden dan die van andere composities van Mozart. Pierre Pierlot moet een van de eersten zijn geweest die het werk in 1951 vastlegde. Helaas stonden lang niet alle opnamen ter beschikking zodat geen steekhoudende uitspraak kan worden gedaan over de mooiste versie in absolute termen. Tot de afwezigen behoren Anderson, Gabriel, Jahren en Van den Hauwe; het is de vraag of die veel gewicht in de schaal zouden hebben gelegd.

Of nog opnamen van Paul Dombrecht (Accent), en Anthony Robson (Chandos, CPO, Virgin) als ‘authentiekelingen’ in omloop zijn, was niet zo makkelijk te achterhalen. Paul Goodwin heeft zich er waarschijnlijk op cd niet aan gewaagd.

In hoeverre behalve voor insiders de verschillen tussen ‘authentieke’ solo-instrumenten en ‘gangbare’ onmiddellijk herkenbaar zijn en voor de modale muziekliefhebber van grote interesse is een andere kwestie. Bij de begeleidingen komt dat natuurlijk duidelijker naar voren: kleine bezetting, lichtere toon, meer transparantie en boventonen. Doorslaggevend lijkt het nauwelijks.

Het is mogelijk interessant hier nader in te gaan op de kenmerken van de Franse, Duitse, Engelse, Russische en natuurlijk ook Nederlandse (sinds Stotijn) hoboschool.

Piguet, Niesemann, Westermann en Arfken zijn de belangrijkste representanten van eerstgenoemde categorie. Van dat drietal imponeert de Oostenrijker Westermann vooral met een lichtelijk overpeinzende verklanking in rustige tempi (zeker in de finale). Zijn toon is lieflijk, zoet, heel gevoelig en gepolijst. Harnoncourt begeleidt sympathiek maar plaatst zoals gewoonlijk soms wat vreemde accenten. Niesemann is minder behoedzaam, extroverter, gebruikt minder vibrato en wordt ook heel levendig begeleid. En Arfken fraseert moi, maar heel breed in het eerste deel. Ze vraagt en krijgt de ruimte om zich te onplooien, maar overdrijft die vrijheid nergens. Vooral in de finale weet ze prachtig te articuleren.

Boyd, Holliger en Schellenberger zijn eigenlijk nog steeds de bekendste en beste representanten van de laatstgenoemde, al manifesteren Francis, Leleux en Ogrintchouk zich bij de jongeren heel nadrukkelijk. En dan is daar de nestor van de Engelse hoboïsten: Leon Goossens met een opname die op latere leeftijd met de jonge Colin Davis in 1960 voor de World Record Club (op lp ST 59) werd gemaakt. Een heel serene, zeer beheerste interpretatie. In zijn kielzog opereert Hunt met een heel gedistingeerde, vrij kamermuzikale opvatting. De voortreffelijke, stijlvolle en gedistingeerde Boyd had het voordeel van de levendig enthousiaste begeleiding van het Europees kamerorkest waarvan hij deel uitmaakte. Met een levendige, luchtige aanpak doet hij alle recht aan het levendige ritme en het elegante karakter van het werk.

Holliger is natuurlijk een categorie apart. Techniek en opvatting zijn eigenlijk onfeilbaar, de begeleiding van zijn eerste opname (Philips) is echter wat gladjes, die van zijn tweede (Archiv) nogal stijfjes. Wat dat betreft had hij een beter lot verdiend.

Uit de Duitstalige wereld heeft de interpretatie van Koch wat te lijden van de al te filharmonische begeleiding van Karajan. Met dezelfde Berlijners kwam Levine tot fijzinniger, gedetailleerder resultaten en Schellenberger behoort nog steeds tot de grootsten en besten.

Iemand als Goritzky verenigt het beste uit alle werelden in zich. Grote muzikaliteit gaat gepaard met een uitstekend stijlgevoel en een mooie, genuanceerde toon. Zijn klarinetstijl combineert een gemakkelijke vlotheid met een warme klassieke directheid Ogrintchouk houdt een krachtig pleidooi voor het werk, toont in het middendeel enige Slavische melancholie en is in het slotrondo erg uitgelaten. De begeleiding van het Concertgebouw kamerorkest is speels en best spiritueel, maar waarom worden akkoorden zo vaak afgeknepen en frasen afgedekt?

Voor een onverwachte verrassing zorgt de Engelse Sarah Francis met de beste (en dus elegant-vlotte) vrouwelijke inbreng. Het uitgelaten rondo is een pure vreugde en net als de soliste speelt het klein gehouden orkest heel stijlvol.  

Leleux is een typische vertegenwoordiger van de Franse school die van het concert met zoete, verleidelijke toon en een heel levendige articulatie een lichtgewicht stuk maakt.

 

Conclusie

Geen liefhebber van dit repertoire mag zich echter de opname van Goritzky laten ontgaan omdat hij tot nu toe de enige is die alle vier de stukken op cd heeft gezet. Bewonderaars van Holliger behoeven geen nadere aanwijzingen. Verdere voorkeuren gaan vooral uit naar Francis, Arfken, Boyd en Schellenberger.

 

Discografie

Hoboconcert in C KV 314 (271k, 285d)

1951. Pierre Pierlot met orkest o.l.v. Arthur Goldschmid. Alpha 800.

1960. Leon Goossens met Sinfonia of London o.l.v. Colin Davis. Testment SBT 1130.

1961. John de Lancie met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony SBK 62652.

1964. Heinz Holliger met het Münchens kamerorkest o.l.v. Hans Stadlmair. Archiv 471.724-2 (2 cd’s).

1971. Lothar Koch met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 764.355-2, 476.892-2.

1972. Neil Black met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 416.483-2, 464.717-2.

1984. Michel Piguet met de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 414.339-2.

1984. Heinz Holliger met de Academy of St. Martin-in-the-Fields. Philips 411.134-2.

1987. Gordon Hunt met het Londens symfonie orkest o.l.v. Andrew Litton. Classics for Pleasure CFP SD 4808.

1987. Randall Wolfgang met het Orpheus kamerorkest. DG 423.623-2.

1989. HansJörg Schellenberger met het Berlijns flharmonisch orkest o.l.v. James Levine. DG 429.750-2.

1989. Julia Girdwood met het Philharmonia orkest o.l.v. Tamás Vásáry. Collins EC 1012-2.

1990. Burkhard Glätzner met het C.P.E. Bachorkest o.l.v. Hartmut Haenchen. Capriccio C 10.805 (3 cd’s).

1990. Michael Niesemann met Concerto Köln. Capriccio C 10375.

1990. Douglas Boyd met het Chamber orchestra iof Europe o.l.v. Paavo Berglund. ASV CDC OE 808, 814.

1990. Sarah Francis met de London Mozart players o.l.v. Howard Shelley. Hyperion CDH 55080.

1991. Celia Nicklin met de London Mozart Players o.l.v. Jane Glover. ASV CDDCA 795.

1991. David Theodore met  City of London Sinfonia o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 9051.

1992. John Mack met het Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 466.247-2 (2 cd’s).

1993. Ingo Goritzki met het Pools kamerorkest o.l.v. Wojciech Rajski. Claves CD 50-9302

1997. Nicholas Daniel met Britten sinfonia o.l.v. Nicholas  Cleobury. Classic FM 75605-57001-2.

1999. Hans-Peter Westermann met Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 3984-21476-2.

2005. Alexei Ogrintchouk met het Concertgebouw kamerorkest. Pentatone PTC 5186-079.

2005. François Leleux met het Ensemble instrumental de Paris o.l.v. John Nelson. Virgin 332.627-2.

2006. Katharina Arfken met het Freiburgs barokorkest o.l.v. Petra Müllejans. Harmonia Mundi HMC 90.1946.

 

Zonder bekende opnamedatum

John Anderson met het het Engels kamerorkest o.l.v. Ralf Gothoni. Avie AV 0035 (2 cd’s).

Martin Gabriel met de Mozart Academie Wenen o.l.v. Johannes Wildner. Naxos 8.550345.

Helen Jahren met het Musica vitae kamerorkest o.l.v. Peter Csaba. Caprice CAP 21569

Joris van den Hauwe met Prima la musica o.l.v. Dirk Vermeulen. Eufoda CDEUF 1234 (2 cd’s).

Hoboconcert in F KV 313/285c

1993. Ingo Goritzki met het Pools kamerorkest o.l.v. Wojciech Rajski. Claves CD 50-9302

Andante in C KV 315/285 e

1993. Ingo Goritzki met het Pools kamerorkest o.l.v. Wojciech Rajski. Claves CD 50-9302 

Allegro uit Hoboconcert in F KV 293/416f

1993. Ingo Goritzki met het Pools kamerorkest o.l.v. Wojciech Rajski. Claves CD 50-9302