MOZART: LA CLEMENZA DI TITO KV 621
De goedertierenheid van een heerser staat in deze opera van Mozart in het teken van De Verlichting. Wat in de barokperiode tot heel wat vergelijkbare werken had geleid, werd begin negentiende eeuw echter als verouderd gedeclasseerd. De opera seria was in een doodlopende straat beland, maar intussen is er terecht eerherstel voor Mozarts laatste opera.
Achtergronden
Geen van Mozarts opera’s had zo te lijden onder misachting als La clemenza di Tito. Anderzijds werd geen van zijn opera’s hartelijker begroet bij terugkeer op het repertoire. Gedurende de eerste twee decennia van de negentiende eeuw gold Titus nog als Mozarts bekendste en meest geliefde opera. Maar tussen 1830 en circa 1965 stuitte het werk op veel kritiek – het libretto zou te clichématig zijn de verwerking daarvan ouderwets, statisch, ondramatisch - en werd het zelden uitgevoerd. Bovendien zou het werk te haastig zijn gecomponeerd. De afgelopen veertig jaar maakte het een ware wedergeboorte mee.
F.X. Niemetschek, die auteur van de eerste substantiële Mozartbiografie uit 1798 schreef: “Uit esthetisch oogpunt en als prachtig kunstwerk kan La clemenza di Tito worden beschouwd als Mozarts volmaaktste werk. De opera had internationaal succes met opvoeringen in Wenen, Praag, Berlijn, Napels, St. Petersburg en Parijs en andere operacentra. La clemenza di Tito was de eerste opera van Mozart die in 1806 in Londen werd geproduceerd.
Maar tegen 1820 nam de belangstelling voor het werk af. Don Giovanni sprak de opkomende romantische geest veel sterker aan; de opere serie van Rossini en later die van Donizetti, Spontini en Bellini introduceerden een nieuwe muzikale stijl en nieuwere dramatische waarden bij het publiek. In vergelijking deed Titus ouderwets aan. Een opvoering in Praag (1845) was slecht bezocht, een recensie in de Allgemeine musikalische Zeitung sprak van een ‘nobel’ werk, maar maakte het tevens duidelijk dat de smaak zich intussen in een andere richting had ontwikkeld. De opera zou niet het tijdloze bezitten van Mozarts andere werken in die vorm en teveel het stempel dragen van het moment waarop het ontstond.
Wie zich realiseert dat Die Zauberflöte vrijwel gelijktijdig ontstond, kan zich slechts verbazen over het enorme contrast tussen beide werken.
De tijd werkte verder tegen een hervatting van het stuk in het reguliere repertoire. Critici als Edward Dent hielden zelfs in 1947 nog vol dat Titus “slecht geschikt was voor moderne omstandigheden. Maar producties in bijvoorbeeld Wenen en Londen in de jaren 1960 en 1970 waarvan ettelijke werden geregisseerd door Jean-Pierre Ponnelle zorgden voor een kentering in de appreciatie. Men ging inzien dat Mozarts laatste opera allerminst saai, kil afwisselend kortademig en langdradig was, maar dat er mensen van vlees en bloed op het toneel stonden en dat het niet aan drama en romantiek ontbrak.
De Boheemse Standen ofwel de Boheemse aristocratie bestelden Titus als een van de elementen rond de kroning van Leopold II als koning van Bohemen op 6 september 1791. Het contract van de opdracht werd door de impresario Domenico Guardasoni 8 juli 1791 ondertekend. Dat contract verraadt weinig over wie nu precies die opera zou schrijven. In een brief van Antonio Salieri suggereert deze dat eigenlijk hij die opdracht kreeg. Maar hij weigerde en daarna was de beurt aan Mozart die medio juli aan de slag ging.
Mozarts libretto is van de grote achttiende eeuwse dichter/dramaturg Pietro Metastasio in een door Caterino Mazzolà – eigenlijk een specialist op het gebied van de komische opera - herziene versie. Metastasio die La clemenza di Tito in 1734 had geschreven, koos de Romeinse keizer Titus Flavius Vespasianus (39-81) die van 79 tot 81 n. Chr. regeerde als held. Titus had zijn vader vergezeld om in Judea een Joodse opstand te onderdrukken en Jerusalem in te nemen. Eenmaal keizer werd hij snel populair onder meer door de senaat mild te stemmen omdat hij processen wegens majesteitschending achterwege te laten. Onder Titus’ regering vallen de uitbarsting van de Vesuvius (24-08-79) waarbij Pompeï en Herculaneum werden verwoest, een epidemie heerste en de grote brand in Rome (80) huishield. Het Colosseum werd tijdens zijn regering voltooid en de thermen die zijn naam dragen, werden gebouwd. Na zijn dood werd hij meteen onder de goden opgenomen.
De episode waarop Mozarts opera is gebaseerd werd door de Romeinse historicus Suetonius in zijn korte biografie van de keizer als volgt beschreven:
“Titus ontsloeg twee patriciërs die zijn regering dreigden omver te werpen van rechtsvervolging. Hij vertelde hen dat omdat hij een gift van het lot was het beter was dat ze hun plannen opgaven. Als tegenprestatie beloofde hij het tweetal de vervulling van andere wensen en stuurde hij zelfs en snelle bode naar de moeder van een van hen met de boodschap dat haar zoon buiten gevaar was. Vervolgens nodige hij het tweetal uit voor een eetfestijn en de dag daarop mochten ze naast hem zitten en de zwaarden van de gladiatoren testen.”
Metastasio construeerde de dramatische handeling rondom de mislukte staatsgreep. Maar ook is Titus zoals zovele historische libretti uit de achttiende eeuw zeer fictief van aard. Tot de belangrijkste bronnen van Metastasio behoorden zeventiende Franse tragedies. Met name Corneille’s Cinna, ou La Clémence d’Auguste uit 1624 en Racine’s Andromaque uit 1667. Wie het thema van de keizerlijke genade verder in de tijd terug volgt, ontdekt dat een van de belangrijkste bronnen van Corneille een opstel van Nero’s leraar Seneca is met de titel De clementia.
Maar Metastasio’s libretto was niet geheel in het verleden verankerd. Het publiek was in de achttiende eeuw gewend om zijn heersers in het theater te zien in allegorische gedaante. Toen La clemenza di Tito in 1734 toen nog met muziek van Antonio Caldara werd opgevoerd, was de figuur Titus duidelijk herkenbaar als een allegorische uitbeelding van keizer Karel VI. Dat alles ondanks de verklaring van Metastasio in de ‘Licenza’ (een soort huldigings epiloog) dat hij een dergelijke parallel nooit had bedoeld. Waarschijnlijk is wel dat het premièrepubliek bij Mozarts opera in aanwezigheid van keizer Leopold ook de net gekroonde koning van Bohemen als symbool zag van de Romeinse keizer.
In een kort na Leopolds dood verschenen boek trok een zekere Joseph Satori een gedetailleerde parallel tussen leven en werk van de Romeinse heerser en de Habsburger die hij als ‘Duitse Titus’ bestempelde. Nadat het operavolk Leopold had geïdentificeerd als protagonist, ervoer het in de grove, angstaanjagende rebellie aan het eind van de eerste akte waarschijnlijk ook het streven van de opstandige beweging ‘van de rebelse Nederlanden’ waarmee Leopold al gauw in 1791 te maken kreeg.
Zoals vrijwel alle Italiaanse operalibretti uit de achttiende eeuw bestaat de tekst van Metastasio hoofdzakelijk uit dialogen in blanke verzen, bestaande uit zeven of elf regels, in het Italiaans versi sciolti genaamd. Deze verzen worden door de zangers in een heel conventionele muziektaal vol melodische vormen voorgedragen en berusten op een al even conventionele harmonische basis en begeleid door een klavecimbel of fortepiano, versterkt met een cello. Deze muziektaal is bekend als ‘Recitativo semplice’. Pas later, in de negentiende eeuw, kwam het ‘Recitativo secco’ met een ondertoon van dorre droogte in zwang. Veel mensen hadden in de negentiende eeuw moeite met de lange seccopassages. Intussen weten we dat zo juist de dichtkunst van Metastasio optimaal in al zijn schoonheid en dramatiek naar voren komt.
Metastasio’s libretto is ook conventioneel omdat het verloop van de handeling in blanke verzen soms wordt onderbroken, wordt afgewisseld door aria’s. Meestal komen die voor wanneer de betreffende zanger van het toneel verdwijnt, vandaar de naam ‘vertrek aria’. Zolang de verschillende figuren uit het drama handelend optreden, spreken ze in eenvoudige recitatieven met elkaar; de handeling stagneert wanneer een enkel individu zijn gevoelens in een aria uitdrukt, net als bij monologen in toneelstukken.
Ensembles en koren zijn in de libretti van Metastasio slechts zelden te vinden. Titus bevat geen ensembles en slechts twee koren. Caterino Mazzolà die vanuit Dresden ook wel in Wenen actief was, werkte in de zomer van 1791 samen met Mozart om het libretto van Metastasio aan te passen aan Mozarts verlangens. Hij bracht coupures aan in de dialogen en schrapte een paar aria’s. Dialogen zette hij om in ensembles en maakte twee aktes van de oorspronkelijke drie. Hij schiep verder een grotere rol voor het koor.
De dramatis personae zijn Titus Vespasiano, Romeins keizer, Vitellia de dochter van keizer Vitellio. Servilia is de zuster van de jeugdige Sextus die zij als instrument voor haar intriges tracht te gebruiken en die tevens de geliefde van Annius is. Sextus is tevens de goede vriend van Titus en minnaar van de wraakzuchtige Vitellia; Annius, de vriend van Sextus, wordt bemind door Servilia en tot slot is daar Publius, de prefect van de Pretorianen.
Bij Titus gaat het om een wereld waarin alle formaliteit wordt getemperd door diepe gevoelens die uiteraard worden gevoed door liefde (Sextus wordt geobsedeerd door de grillige Vitellia) en jaloezie (Vitellia’s nijd jegens de keizer omdat deze haar schijnbaar minacht). Natuurlijk is er een happy end wanneer de keizer Sextus vergeeft dat hij een complot tegen hem smeedde op verzoek van Vitellia. Vitellia realiseert zich tenslotte ook haar grote liefde voor hem. Deze conflicterende gevoelens worden geuit n een muziek die heel direct en economisch is. Mozart gunt de luisteraar een goede blik in de harten van de figuren die hij ten tonele brengt.
De opnamen
Echt historische opnamen van Titus zijn er niet. De opname van Keilberth was niet te achterhalen zodat daar geen oordeel over kan worden gegeven. Opvallend is dat een aantal zangers telkens in volgende opnamen terugkeert. Vaak in dezelfde rol, zoals Lucia Popp, soms ook in verschillende zoals Brigitte Faßbänder die bij Kertész als Annio begint en later tot Sesto is geëvolueerd. Berganza, Varady en Polgár behoren ook tot de recidivisten.
Kertész vestigde in 1967 meteen een heel hoge standaard met een uitvoering waarin de menselijke affecten alle aandacht krijgen. Het lukt het solistenensemble om menselijke gevoelens uiterst plastisch te ‘bevriezen’. Davis heeft iets bijzonders doordat hij een vollediger tekst hanteert met meer recitatieven (weliswaar die van e van Süßmayr in plaats van die van Mozart). Hij beschikte over een voortreffelijke, homogene rolbezetting met Teresa Berganza (Sextus) als uitblinkster.
Böhm, altijd een Mozartvertolker van rang, sloot hierop aan met een in een artistieke dooi in de DDR gemaakte modeluitvoering in lenige, vloeiende lijnen uit 1979. Naar de maatstaven van toen gemeten en nog voordat sprake was van authentieke uitvoeringspraktijken een uitstekende prestatie met naast elkaar Varady en Berganza als Vitellia en Sextus.
Van iemand als Muti mag men niet verwachten dat hij enigerlei sympathie heeft voor authentieke uitvoeringspraktijken. Onverdroten gaat hij in traditionele, ouderwetse manier om met Titus. Zo zorgt hij voor een haast sensueel klinkende geromantiseerde realisatie in vlotte, maar plooibare tempi en met kernachtige ritmen. Hij weet het werk orkestraal wel fraai in te kleuren. Voor de centrale rollen beschikte hij over drie hoogst gekwalificeerde zangers met Vaness die als Vitellia alle noodzakelijke eigenschappen heeft en nu eens amoureus, dan weer fel, intrigerend of vergevend reageert, Als Sesto is Ziegler prachtig bij stem; ze zingt heel mooie coloraturen en de ondertoon is steeds een vorm van latente gekwetstheid. Temidden van alle emotionele botsingen is Winbergh als Titus een rots in de branding met het accent op de heroïsche kant van zijn rol. De resterende zangers halen dat niveau niet helemaal. Nadeel van de hele onderneming is dat het om een ‘live’ opname gaat met onvermijdelijke bijgeluiden en veel storend applaus.
Gardiner was de eerste die op de authentieke toer ging met historische instrumenten. Zijn opvatting en de realisatie daarvan zorgen voor een grote dramatische lading. Het werk verloopt in vlotte tempi en veel zorg is besteed aan levendige expressie met behulp van een fraaie frasering die zowel de zangers als de instrumentalisten aanhouden. Toewijding spreekt uit elk fragment. Rolfe Johnson is een tenslotte vergevende heerser na de verwondering over het schijnbare verraad van zijn beste vriend. Zijn voordracht heeft veel finesse. De superieure Von Otter put zich in Sextus’ lastige aria’s uit met een vitale intensiteit, Varady zorgt voor een gelijkend portret van de jaloerse, manipulatieve, sensuele en haatdragende Vitellia, Robbin is een innemende Snnius, Mc Nair een kostelijke Servilia. Alleen Hauptmann stelt teleur als Publius. Süßmayrs recitatieven zijn danig bekort, maar dat hoeft niet als een nadeel te worden gevoeld.
Wat Wentz en zijn team presteren is achtenswaardig, maar niet op een uniform hoog niveau ten gevolge van de nogal routineuze solisten; de orkestrale inbreng is veel frisser. Bovendien zal niemand het Briljant album met 44 cd’s alleen ter wille van Titus aanschaffen, hoe goedkoop het ook is. Zo diskwalificeert deze uitgave zich a priori al vanzelf.
Hogwood heeft als grote ster Bartoli die alle aandacht op zich vestigt en zo Sextus in het middelpunt van de handeling plaatst. Zeker een verdedigbare uitkomst. Heilmann zet met smaak een heel sympathieke Titus neer, men kan zich hooguit storen aan zijn wat nasale stem. Jones weet goed vorm te geven aan de onderdrukte hysterie van Vitellia; ze doet dat toegewijd met passie, zij het niet steeds haarzuiver. Vooral de laagte van haar stem imponeert. De resterende rollen zijn meer dan adequaat bezet. Hogwood behandelt de partituur met veel gevoel voor drama en karakter en hij geeft het werk tot op de laatste maat volledig.
Bij Harnoncourt in zijn ware opera omgeving horen we voor de laatste keer Lucia Popp met haar mooi lichte stem als een onverminderd doorleefde en geloofwaardige Vitelia. Ann Murray is een frappant felle, vurige Sesto en Philip Langridge toont alle nuancen tussen ijzeren heinigheid en mededogen. De dirigent kiest hier voor vrij langzame tempi zoals we dat uit zijn recentere opnamen langzamerhand gewend zijn. Het draagt bij aan een sfeer van grandeur. Ook brengt hij coupures aan in de recitatieven die niet van Mozart zelf zijn. Ook al wordt op moderne instrumenten gespeeld, de manier waarop ritmen en accenten zijn behandeld duidt op historisch besef.
Mackerras is een door de wol geverfde Mozartvertolker en hij levert hier een uitvoering waarin alles – stijl, karakter, expressie – prachtig op zijn plaats valt. Ook aan kleurigheid mankeert het niet. In essentie gebruikt hij een modern instrumentarium, maar het koper is ongeventileerd en de pauken dragen mooi droge impulsen bij. Trost is een rijpe, donkere Titus die grootheid uitstraalt; het ontbreekt niet aan overtuigingskracht bij de Vitellia van Martinpelto, maar ster van deze opname is Kozena als Sextus: een geweldig goede prestatie. De overige rollen zijn goed bezet.
Jacobs Veroorlooft zich wat vrijheden, maar geeft op pakkende wijze gestalte aan de dramaturgie van Metastasio. Hij gaat wel vrij ver om de muziek nieuw leven in te blazen en stoeit soms haast onverantwoord met tempi en dynamische contrasten. Of dit een overdrijving naar de waarheid toe is? Jacobs is ook erg gul met versieringen en toegevoegde improvisaties; aan de begeleidingskant horen we onder meer een fortepiano in de recitatieven; het instrument speelt een vrij belangrijke rol. Soms dreigen die verrassende ingrepen teveel te worden en snakt men naar normaliteit. De Bulgaarse Pendatchanska is als Vitellia heel dreigend met haar donkere stem. Ze toont ook de juiste soort verbeelding. Mooi zijn de door haar aangebrachte versieringen en ze laat niet na blijvend indruk te maken. Fink weet met haar goudkleurige stem heel mooi de wanhopige innerlijke strijd van Sesto te uiten en Chapuis is een uitbundige Annio. Hier gaat het om de meest dramatische uitvoering, maar ook om een opvatting die niet onomstreden is.
Steinberg
De foto van Kasarova op deze opname suggereert meteen dat zij een hoofdrol speelt. Haar met donkere stem gezongen Sesto is inderdaad geweldig goed, haast geladen met magnetische kracht, maar toch waarschijnlijk niet helemaal wat Mozart qua stemtype met een breed uitwaaierend vibrato voor ogen (oren) stond. Het is van voordeel dat ook de Titus van Castronova ook van wat zwaarder, maar wel goed bel canto kaliber is. Soms lijkt hij zich te forceren en royaal nuanceren behoort ook niet tot zijn beste kwaliteiten. Zo ontstaat een wat eenzijdig dominant en autoritair beeld van de veelzijdige keizer. De overige zangers voldoen goed en Steinberg zorgt voor een verder elegante lezing.
Komen we tot besluit bij de dvd opnamen. Voor Östman die van vlotte tempi houdt, opent zich het intieme baroktheater van Drottningholm in zijn volle pracht, vooral ook dank zij de fraaie kostuums. Stefan Dahlberg is een zoetgevooisde, waardige en vergevingsgezinde Titus. Anna Soldh beeldt de intrigerende Vitellia mooi uit, de beide aria’s van haar nobele, verliefde slaaf worden al even mooi gezongen door Lani Paulson. Op eenzelfde hoog niveau bewegen zich Höglind als kostelijke Annio en Nilsson als Servilia De enige die ook hier weer teleur stelt, is Publio.
Ponnelle verplaatste in de DG videopresentatie van de opvoering door Levine de handeling naar de ruïnes in het antieke Rome. Of dat een goed idee was? Het zo ontstane natuurlijke decor geeft een onwerkelijk gevoel en de dramatische handeling maakt een diffuse, gemaniëreerde indruk. Alles is teveel van afstand gefilmd, er zijn nauwelijks sprekende close-ups. De nasynchronisatie van het geluid wekt ook niet de indruk dat zorgvuldigheid is betracht. Voeg daarbij de wisselende kwaliteit van de zangers en het pleit lijkt beslecht. Tappy is een welluidende, geloofwaardige Titus, maar Troyanos overdrijft naar het hysterische als Sesto, Neblett is wars van erotiek en klinkt tweedimensionaal en de overige rollen zijn niet meer dan net voldoende. Veel meer dan routineus klinkt ook de begeleiding van Levine niet.
Wat we bij Andrew Davis te zien en te horen krijgen is een staaltje van Glyndebourne op zijn best in de regie van Hytner. Davis leidt een mooi strakke uitvoering met ditmaal de stevige Titus van Langridge als ster van het ensemble. Fraai met zijn stem acterend weet hij alle karaktertrekken van de keizer te typeren. De intrigante Vitellia krijgt veel schurkachtigs mee van Putnam en het gespleten karakter van Sesto is in goede handen bij de ontroerende Montague. Alleen haar hoogste register is wat zwak ontwikkeld. Heel goede prestaties verder van Mahé als Annio en Rose als Publio. Alleen Smytka als Servilia valt enigszins tegen. Stephen Oliver leverde soms nogal lang uitgevallen nieuwe recitatieven. Eigenlijk verdient Hytner het grootste compliment voor het welslagen van de voorstelling.
Conclusie
De veiligste allround aanbeveling op cd is Mackerras, op de voet gevolgd door Gardiner met daarna op enige afstand Harnoncourt en Hogwood. In sommige opzichten gaat Jacobs door zijn felle, dramatische aanpak met de eer strijken, maar het is aan de luisteraar om te oordelen in hoeverre zijn overdrijvingen tegen vele herhalingen bestand zijn. Bij de dvd vorm komt Davis op de ereplaats.
Discografie
1967. Werner Krenn, Maria Casula, Lucia Popp. Teresa Berganza, Brigitte Faßbänder e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. István Kertész. Decca 430.105-2 (2 cd’s).
1971. Stuart Burrows, Lucia Popp, Janet Baker, Yvonne Minton, Frederica von Stade en Robert Lloyd met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Colin Davis. Philips 442.544-2 (2 cd’s).
1979. Peter Schreier, Julia Varady, Edith Mathis, Teresa Berganza, Marga Schiml en Theo Adam met het Leipzigs omroepkoor en de Staatskapel Dresden o.l.v. Karl Böhm. DG 429.878-2 (2 cd’s).
1988. Gösta Winbergh, Christine Barbaux, Carol Vaness, Martha Senn, Doris Ziegler en Lászó Polgar met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Riccardo Muti. EMI 555.489-2 (2 cd’s).
1990. Anthony Rolfe Johnson, Anne Sofie von Otter, Sylvia McNair, Julia Varady, Catherine Robbin en Cornelius Hauptmann met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 431.806-2 (2 cd’s).
1991. Andreas Post, Claudia Patacca, Nicola Wemyss, Francine van der Heijden, Terence Mierau en Marc Pantus met het Cocu vocaal ensemble en Musica ad Rhenum o.l.v. Jed Wentz. Brilliant Classics 92114 (44 cd’s).
1991/2. Uwe Heilmann, Cecilia Bartoli, Della Jones, Barbara Bonney, Diana Montague en Gilles Cachemaille met de Academy of ancient music en –koor o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 444.131-2 (2 cd’s).
1993. Philip Langridge, Lucia Popp, Ann Murray, Doris Ziegler, Ruth Ziesak en László Polgár met het Ensemble van de Opera Zürich o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 4509-90857-2, 2564-68830-8 (2 cd’s).
2005. Rainer Trost, Magdalena Kozena, Hillevi Martinpelto, Lisa Milne, Christine Rice en John Relyea met het Schots kamerorkest en –koor o.l.v. Charles Mackerras. DG 477.597-2 (2 cd’s).
2006.Mark Padmore, Alexandrina Pendachanska, Bernarda Fink, Marie-Claude Chappuis, Suhae Im en Sergio Foresti met het RIAS kamerkoor en het Frieburgs Barokorkest o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 80.1923/4 (2 cd’s).
2006. Charles Castronovo, Véronique Gens, Vesselina Kassarova, Michelle Breedt, Alexia Voulgaridou en Paolo Battaglia met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Pinchas Steinberg. RCA 82876-83990-2 (2 cd’s).
Met onbekende opnamedatum
…. Nicolai Gedda, Hilde Zadek, Ira Malaniuk, Peter Offermans, Ilse Wallenstein en Gerhard Gröschel met koor en orkest van de WDR Keulen o.l.v. Joseph Keilberth. Gala GL 100709, Capriccio 67.159/60 (2 cd’s).
Video
1985. Eric Tappy, Carol Neblettt, Tatiana Troyanos, Anne Howells, Catherine Malfitano en Kurt Rydl met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. James Levine. DG 073-421-8 (dvd).
1987. Stefan Dahlberg, Anita Soldh, Lani Poulson, Pia-Marie Nilsson en met het Ensemble van het Drottningholm theater Stockholm o.l.v. Arnold Ostman. ArtHaus 102.009 (dvd).
1991. Philip Langridge, Ashley Putnam, Diana Montague, Martine Mahé, Elsbieta Smyttka en Peter Rose met het ensemble van de Glyndebourne opera o.l.v. Andrew Davis. ArtHaus 100.406 (dvd).