Verg. Discografieën

MOZART: PIANOKWARTETTEN

 

MOZART: PIANOKWARTETTEN

 

De jaren 1785/6 waarin de twee Pianokwartetten van Mozart ontstonden, waren al een tijd waarin veel muziek voor amateurs, bij voorkeur in de vorm van kleinschalige kamermuziek werd gevraagd. Oorspronkelijk kreeg Mozart van Anton Hoffmeister opdracht er drie te maken. Maar het eerste kwartet in g KV 478 bleek technisch en emotioneel zo veeleisend dat amateurmusici ervoor terugdeinsden. De verkoopcijfers waren echter zo bedroevend klein, dat Mozart met het honorarium ook het verzoek kreeg om zich niet meer aan dit specifieke genre te wagen. Het medium intrigeerde hem echter voldoende om nog een tweede werk in deze vorm te schrijven.

 

Achtergronden

 

Wanneer we Nissen, die in 1809 met Constanze, Mozarts weduwe, trouwde mogen geloven, werden KV 478 en 493 op instigatie van Anton Hoffmeister geschreven. Hoffmeister was meer dan een muziekuitgever, hij was ook een vriend van Mozart en net als hij lid van de Vrijmetselarij. In moeilijke situaties kon derhalve een beroep op hem worden gedaan.

Dat blijkt uit een brief van Mozart, gedateerd 20 november 1785: “Mijn beste Hoffmeister, ik moet me tot u wenden en om tijdelijke financiële hulp vragen – ik heb dringend fondsen nodig”.

Mogelijk was dit een subtiele herinnering over een voorschot dat hem was beloofd voor de levering van drie (en mogelijk zelfs zes) Pianokwartetten. Het eerste daarvan had Mozart 16 oktober voltooid. Tussen haakjes: Hoffmeister antwoordde door twee dukaten te sturen, maar het tweede pianokwartet werd niet door hem, doch door Artaria uitgegeven.

Het feit dat Mozart op de reeks van zes aan Haydn opgedragen strijkkwartetten stukken in deze onbekende vorm liet volgen, onderstreept het vermoeden dat hij heel vernieuwend is in deze stukken. Weliswaar zijn er een paar componisten die eerder deze vorm hanteerden, maar geen van hen deed dat op zo’n zorgvuldig geplande en revolutionaire wijze.

Abbé Vogler schreef in 1780 een eenvoudige Nocturne; Johann Schoberts opus 7 uit 1767 is wat grootschaliger, maar bij de cellopartij staat ad libitum zodat het daar eerder om een triosonate gaat. En Johann Christian Bach gaf de piano een ondergeschikte, bijna continuo-achtige rol.

Mozarts voorbeeld is dus veelbetekenend en interessant, misschien ook juist omdat het zo weinig navolging had. Al blijft het merkwaardig dat na Mozart massa’s strijkkwartetten werden gecomponeerd maar aanzienlijk minder pianokwartetten. Hier denken we vooral aan de jonge Beethoven (3), Schumann (2), Brahms (3), Hummel en Mendelssohn (1). Pas aan het eind van de negentiende eeuw herwon het genre wat belangstelling bij Dvorak (2), Reger en R. Strauss (1).

Frappant genoeg vond de vorm meer aftrek bij de Franse school: van Castillon tot Chausson, inclusief Saint-Saëns, Lekeu, d’Indy en Fauré. Daarentegen lieten Debussy, Ravel, Schmitt, Rossel zowel als de Groupe des six zich onbetuigd. Later volgden nog wel Turina, Tanejev, Enescu en Martinů.

Wat is de verklaring van deze algemene desinteresse? Mogelijk valt die te verklaren uit het feit dat het pianokwartet een dubbelgevaarlijke uitdaging vormt. Aan de ene kant wordt men geconfronteerd met de specifieke en bewerkelijke stijl van het strijkkwartet dat een extra notenbalk vergt en een veelstemmige extra piano levert.

Aan de andere kant is daar de uitdaging om het timbre van de gestreken strijkinstrumenten te verenigen met de aangeslagen snaren van de piano. Mozart loste die problemen heel persoonlijk en briljant op.

In sommige opzichten lijken de pianokwartetten op een haast experimentele en vernieuwende synthese van voorafgaande werken als de laatste drie ‘Haydnkwartetten’ KV 458, 464 en 465 en de prachtige pianoconcerten in d KV 466, C KV 467 en Es KV 482. Mozart ontleende mogelijk daaraan de drie- in plaats van vierdelige vorm, maar dan ook zonder cadens. Verder de vrij dramatische dialoog en de veeleisende pianopartij, net als in die concerten.

Hij gebruikte ook de sonate-allegro vorm als het finale-rondo plus de boogvormige frasen die we uit de strijkkwartetten kennen. Verder valt te denken aan een verwantschap met Le nozze di Figaro, de opera waaraan hij van de lente 1785 tot het voorjaar 1786 werkte. Het pianokwartet KV 493 was het eerste werk dat hij daarna schreef. Het hoeft daarom niet te verbazen dat beide pianokwartetten enige relatie hebben met Figaro. Tevens is er een  verwantschap met de kort tevoren ontstane Maurerische Trauermusik KV 477, die weliswaar in c klein staat. 

Dat beide pianokwartetten heel gecontrasteerd zijn, maakt ze samen extra aantrekkelijk.

 

Het bijzondere karakter van g-klein bij Mozart

 

Mozarts werken in g klein hebben altijd een bijzonder karakter in een sfeer  van tragedie, turbulentie, passie en innerlijke spanning, energie soms droefenis en nostalgie. Hij gebruikte die toonaard in zijn uitgebreide oeuvre maar sporadisch, maar als hij dat doet, dan met specifieke expressieve associaties. 

Vaak vallen Mozarts werken in g klein op ook door de manier waarop hij meteen aan het begin van een dergelijk werk met een bijzonder thema met de deur in huis valt. Het bekendst is natuurlijk de Symfonie nr. 40 KV 550 die in 1788 ontstond. Maar denk ook aan de Symfonie nr. 25 KV 183 en het Strijkkwintet nr. 4 KV 516. Wie verder zoekt komt terecht bij de pianofuga’s KV 154 en 401.

Het eerste deel van met kwartet in g KV 478 bevestigt dit onmiddellijk: een mineur toonaard, turbulent en heftig, een demonstratief, bijna arrogant unisono dat door de piano wordt verlengd met een dalende passage. De stevige ritmische en dynamische contrasten van het tweede thema accentueren deze dramatische spanning die wordt aangehouden in de uitgebreide doorwerking. Dat was een gewilde breuk met de traditionele sonatevorm. In het felle coda vindt een terugkeer plaats naar het heroïsche beginmotief. Het leek nuttig dit aspect even extra te belichten.

 

De opnamen

 

Bij het opmaken van een balans, blijkt natuurlijk direct weer dat een aantal op opnamen niet meer of slechts lastig te bemachtigen zal zijn. Dat geldt waarschijnlijk voor Horszowski, de Beaux Arts mensen, Rouvier c.s., het Artaria kwartet en Burnett c.s. Jammer maar helaas, vooral wat de Philipsopname betreft. Ook de verkrijgbaarheid van de in Amerika gemaakte opname van Lubin met zijn fortepiano lijkt dubieus maar wie er naar heeft kunnen luisteren, heeft een positieve impressie van de warmbloedig klinkende, heel expressieve en genuanceerde voordracht.

We concentreren ons hier ook vooral op de logische gezamenlijke uitgaven van beide werken. De discografie zette meteen in 1952 heel hoog in met Curzon en de leden van het in het begin zo fantastische Amadeus kwartet. Dit zijn nog steeds interpretaties van de bovenste plank. De snelle delen sprankelen, de langzame voeren naar Elysische hoogten. De enige tekortkoming is dat het Andante van KV 478 te zacht begint – een foutje in de opname die – mono of niet – verder nog altijd prachtig klinkt.

Van de topontmoeting van Ax zou men mogelijk begrijpelijk, maar niet terecht een wat opgeblazen interpretatie verwachten. Het tegendeel is namelijk het geval: er wordt heel stijlvol Mozartiaans gespeeld met de pianist in een prachtige, leidende rol die tot geweldig goede resultaten voert.

Op de keper beschouwd was Rubinstein nooit een geweldig Mozartvertolker. Zijn kracht lag meer in de romantiek. Natuurlijk verricht hij, helder en levendig musicerend met de Guarnerimensen mooi, degelijk werk, maar in vergelijking met veel anderen blijft het toch wat aan de anonieme kant. De opname is ook aan de onaangenaam scherpe kant.

Consequent historisch verantwoord spelen Bilson en de gelijkgezinden die hij rond zich verzamelde. Interessant, mooi gedaan ook, maar een beetje voorzichtig en het resultaat is of men naar deze muziek in een verzwakte positie luistert, zo zijn we gewend aan een krachtiger visie.

Dat deze muziek in authentieke stijl veel krachtiger, vitaler kan klinken demonstreren Cooper en de Sonnerie leden, Vooral nr. 1 wordt grootschalig geprojecteerd en in mooi donkere tinten geschilderd. Aan dramatische expressie geen gebrek. Nr. 2 klinkt wat luchtiger, vriendelijk wat precies past. Cooper geeft de toon aan, maar Huggett speelt een ongeveer even belangrijke rol.

Het internationale gezelschap dat zich tijdens een Menuhin festival in Gstaad rond de Duitse pianist Rieger schaarde, speelt briljant en spiritueel, maar klinkt na korte tijd ook wat eentonig en eenvormig. Al te subtiel is hun voordracht niet en de gortdroge opname werkt niet in hun voordeel.  

Voor een volgend hoogtepunt zorgen Zacharias en zijn kompanen. Spontaan, fris, kernachtig en verrassend homogeen voor een ad hoc groep wordt gemusiceerd. Een groot engagement tekent de interpretatie van Lewis c.s. die enigszins vergelijkbaar is met die van Zacharias, maar die een graad mooier klinkt.

Dat een echt specifiek, goed ingespeeld pianokwartet niet vanzelfsprekend voor betere uitvoeringen van deze stukken garant staat, illustreert het Fauré Pianokwartet. Mogelijk doet het de werken van hun naamgever meer eer aan, maar hier komen ze niet veel verder dan een mooi elegante, technisch heel goed verzorgde, maar verder qua expressie wat bloedeloze voordracht. Misschien probeerde men iets van de sfeer van een verklanking op oude instrumenten op te roepen, maar ook dat is maar deels geslaagd.

 

Conclusie

 

Welke realisaties laten de diepste, de meest bevredigende indruk na? Bij de ‘authentieke’ zijn dat Cooper en Sonnerie plus op vrijwel dezelfde hoogte Brown en de Nash leden.

Bij de ‘traditionelen’ moet vooral worden gedacht aan Zacharias & Co, Ax & Co. en Lewis & Co, waarbij laatstgenoemde de beste klankpapieren heeft.

 

Discografie

 

1952. Clifford Curzon (p) met leden van het Amadeus kwartet. Decca 425.960-2.

 

1963. Mieczyslav Horszowski (p) met leden van het Boedapest kwartet, Joseph Roisman (v), Boris Kroyt (va), Mischa Schneider (vc). Sony MPK 44844.

 

1971. Arthur Rubinstein (p) met leden van het Guarneri kwartet, Arnold Steinhardt (v), Michael Tree (va), David Soyer (vc). RCA 09026-63075-2.

 

1983. Beaux Arts trio, Menahem Pressler (p), Isidore Cohen (v), Bernard Greenhouse (vc) met Bruno Giuranna (va). Philips 410.391-2.

 

1985. Jacques Rouvier (p) met het Mozart trio, Jean-Jacques Kantorow (v), Vladimir Mendelssohn (va), Mari Fujiwara (vc). Denon 33CO 1374.

 

1987. Richard Burnett (pf) met leden van het Salomon kwartet, Simon Standage (v), Trevor Jones (va), Jennifer Ward Clarke (vc). Amon Ra CD-SAR 31.

 

1987. Malcolm Bilson (pf), Elizabeth Wilcock (v), Jan Schlapp (va), Timothy Mason (vc). Archiv 423.404-2.

 

1988. Christian Zacharias (p), Frank Peter Zimmermann (v), Tabea Zimmermann (va) en Tilmann Wick (vc). EMI 749.879-2, 575.874-2.

 

1991. Artaria Pianokwartet. Ivar Gotkovsky (p), Nell Gotkovsky (v), Clyn Barrus (va), Roger Drinkall (vc). Claves CD 50-9122.

 

1994. Emanuel Ax (p), Isaac Stern (v), Jaime Laredo (va) en Yo-Yo Ma (vc). Sony SK 66841, SMK 89794, 517.484-2.

 

1998. Menuhin Festival Pianokwartet, Friedemann Rieger (p), Nora Chastain (v), Paul Coletti (va), Francis Gouton (vc). Naxos 8.554274.

 

2000. Gary Cooper (pf) met Sonnerie, Monica Huggett (v), Emilia Benjamin (va), Alison McGillavry (vc). ASV Gaudeamus CDGAU  212.

 

2002. Paul Lewis (p) en het Leopold Strijktrio, Marianne Thorsen (v), Scott Dickinson (va), Kate Gould (vc). Hyperion CDA 67373.

 

2005. Fauré Pianokwartet. Dirk Mommertz (p), Erika Geldsetzer (v), Sascha Frömbling (va) en Konstantin Heidrich (vc). DG  477.5885.

 

2006. Nash Ensemble. Ian Brown (p), Marianna Thorson (v), Lawrence Power (va), Paul Watkins (vc). ASV Gold GLD 4015.

 

Met onbekende opnamedatum

 

….. Domus Pianokwartet. Virgin 561.1454-2 (2 cd’s).

 

….. Mozart Pianokwartet. Arte Nova 74321-89166-2.

 

….. Mozart Players. Harmonia Mundi HMX 3957018.

 

….. Deszö Ránki met leden van het Eder kwartet. Teldec 8573-89090-2.

 

Pianokwartet nr. 1

 

1945. George Szell (p), Josephg Roisman (v), Boris Kroyt (va) en Micha Schneider (vc). Bridge BCD 9085 (2 cd’s). 

 

….. Leonard Bernstein met leden van het Juilliard kwartet. Sony 60598.

 

….. Alfred Brendel, Thomas Zehetmayr (v), Tabea Zimmermann (va) en Richard Duven. Philips 446.001-2.

 

….. Sviatoslav Richter (p), Oleg Kagan (v), Yuri Bashmet (va) en Natalia Gutman (vc). Live Classics LCL 193.

 

Pianokwartet nr. 2

 

1953. Benjamin Britten met leden van het Amadeus kwartet. Music Preserved LM 401.

 

2007. Yefim Bronfman met de Zukerman Chamber P;ayers. RCA 88697-16044-2.

 

….. Alfred Brendel met Leden van het Alban Berg kwartet. EMI 556.962-2.

 

….. Eugene Istomin (p), Isaac Stern (v), Milton Katims (va) en Micha Schneider (vc). Sony 64516 (2 cd’s).