MOZART: SYMFONIE NR. 40
Werken in g klein hebben altijd een bijzondere gevoelswaarde en betekenis bij Mozart. Net als bij zijn Symfonie nr. 25 KV 183/173dB (1773), zijn Pianokwartet nr. 1 KV 478 (1788), het Strijkkwintet nr. 4 in g KV 516 (1787) en het Pianokwartet nr. 1 in g KV 478 (1786) valt hij bij de Symfonie nr. 40 in g KV 550 (1788) zonder langzame inleiding vooraf met de deur in huis. Telkens gaat dat om een heel pregnant thema. De verstilde, pulserende intensiteit van het symfoniebegin bleek markant genoeg dat het onder meer aanleiding was voor een popversie van Ekseption en nu nog van menige ringtone op mobieltjes.
Achtergronden
Het laatste drietal symfonieën van Mozart, de nummers. 39-41, behoort tot de opmerkelijkste composities uit zijn oeuvre. Alle drie – samen bijna anderhalf uur lang indien alle herhalingen in acht worden genomen – waren niet besteld en werden dus ook niet gegarandeerd gefinancierd; ze werden binnen zes weken gedurende de zomer 1788 geschreven terwijl hij in die tijd ook ander werk onderhanden had waarvoor hij wel werd betaald. Dit drietal meesterwerken vormt de uitdrukking van een innerlijke drang die moest worden bevredigd.
Nummer 40 is opmerkelijk genoeg met die andere g-klein symfonie nr. 25 KV 183 de enige Mozartsymfonie in mineur. Opvallend was dat Schumann het werk een “Griekse luchtigheid en gratie” toeschreef want dat lijkt nogal een flink understatement voor van de expressieve kracht en de gespannen onderstromen in het werk.
Symfonie nr. 40 is namelijk duidelijk een tragische uiting zoals we die bij Mozart maar zelden tegenkomen. De toon daarvoor wordt inderdaad meteen aan het begin bepaald: een briljante conceptie, die net als het begin van Beethovens vijfde symfonie is gebaseerd op een urgent, geagiteerd, rusteloos thema vooral in de altviolen met een vooral uitgesproken ritmisch karakter. De doorwerking is voor Mozartiaanse begrippen nogal turbulent. De tempo aanduiding molto allegro is voor sommige dirigenten een valkuil.
Het langzame deel, een nog mild beginnend andante zorgt voor een diep spiritueel contrast; commentatoren zijn het er nog steeds niet over eens of de overheersende stemming hier somberheid of juist optimisme is. In ieder geval is sprake van krachtige emoties.
Ook het menuet heeft een melancholieke inslag, hoewel in het trio even wat zonnestralen doorbreken. Een nogal stormachtige visie bepaalt ook de finale met weer een sprankje zon in het tweede thema.
Aan blazerskant was het werk oorspronkelijk georkestreerd voor fluit, 2 hobo’s, 2 fagotten en 2 hoorns, later werden de blazerspartijen herschreven en werden 2 klarinetten toegevoegd.
De kwestie welke van beide versies – die zonder of juist die met klarinetten – de voorkeur verdient, lijkt hier verder van secundair belang.
De opnamen
Loop de discografische lijst door en verbaas u over het grote aantal opnamen. Van menig dirigent zijn meerdere uitgaven voorhanden en die op zichzelf werden, zeker waar het de oudste betreft, vaak nog her(her)uitgegeven of verschenen al dan niet klankmatig gerestaureerd op andere labels. Naxos verrichtte op dit gebied veel nuttig werk.
Wie dat aantal ziet en nader beschouwt zal ook merken dat heel wat van die opnamen waarschijnlijk niet meer verkrijgbaar zijn en dat er ook vele als het erop aankomt oninteressant zijn. Hooguit kan er hier of daar eentje onder zijn waarvan u denkt: die kan best interessant zijn.
Bij de oude opnamen zijn vooral die van Furtwängler en Toscanini interessant. Vroeger, jaren vijftig vorige eeuw, werden deze dirigenten vaak als muzikale antipoden opgevoerd. De een temperamentvol, Latijns helder en snel, de andere Duits romantisch, aan de trage kant. Met als uitzondering Mozarts Veertigste symfonie waar juist Furtwängler de meest assertieve en dwingende was. Ook nu nog is deze confrontatie boeiend.
Wat voor richtlijnen zijn er verder te bedenken om een nadere keuze te maken? Plaats bijvoorbeeld eens alle opnamen van één dirigent – te denken valt bijvoorbeeld aan Walter, Böhm en Karajan naast elkaar en bepaal eventueel of er in de loop der tijd significante wijzigingen in hun opvatting plaatsvonden. Walter, altijd innemend en tot op hoge leeftijd met veel energie geladen, is op zijn best bij het Columbia symfonie orkest dat ook het mooist klinkt; op de tweede plaats komt zijn Berlijnse opname. Karajan was in Mozarts symfonische repertoire minder opvallend dan in diens vocale werken en opera’s. Niettemin za; hij voor zijn bewonderaars onmisbaar blijken. Zijn orkest is relatief zwaar bezet en de inzet van de symfonie klinkt niet duister genoeg
Of leg eens de opnamen die één en hetzelfde orkest in de loop der jaren van het werk maakte naast elkaar. Begin bijvoorbeeld in de buurt bij het Concertgebouworkest met de oorlogsopname van Jochum, ga verder met Kleiber en Walter vind bevestiging in Van Beinums van geen opsmuk getuigende aanpak die in zijn repetitie overduidelijk wordt, waardeer opnieuw Böhm (hier energieker dan later op DG waar zijn aanpak nogal breed en zwaar, maar wel charmant is, maar de ritmen zijn strak en het orkestspel is verfijnd), ontdek de uitstekende Sawallisch, bewonder opnieuw Harnoncourt en zoek naar de merites van Van Zweden.
Fricsay was een voortreffelijke Mozartiaan op operagebied, maar de Veertigste symfonie klinkt bij hem te elegant en gladjes. De tempi zijn aan de langzame kant, het tweede deel is te sereen.
Naar verwachting toont Klemperer zich op zijn vertrouwde granieten, lichtelijk monumentale wijze, maar maakt hij wel nog steeds indruk. Van de oudere opnamen is het misschien vooral die van Szell die de aandacht waard is. De dirigent is een ideale Mozartvertolker die de muziek kernachtig en gepolijst laat klinken. Jammer dat hij herhalingen weglaat; de opname klinkt nog opmerkelijk fris.
In termen van finesse, elegante frasering en glans gooit Marriner hoge ogen met een nog steeds ‘geldige’ interpretatie.
Wat zijn verder de markantste uitgaven in traditionele zin? Dan komen we terecht bij Bernstein die in Wenen tijdens opgenomen zaaluitvoeringen zorgt voor wat verwachte extra adrenaline in opvallend stijlvolle interpretaties. Een gevaar dat bij hem wel om de hoek loert is een blijk van teveel zelfbewustzijn. De tempi zijn goed gekozen, alleen gaat de finale nogal snel.
Typisch gedegen, maar wel ouderwets klinkt de symfonie in handen van Wand, maar dan net als bij Klemperer in positieve zin. Toch gaat de concentratie op schoonheid tenslotte wat ten koste van de dramatiek en de intensiteit. Verrassend is een heel snel genomen menuet. Bij Barbirolli vallen de erg breed genomen middendelen wat uit de toon.
Een positief facet bij Glover is dat ze zowel in het eerste deel als in de finale de herhalingen in acht neemt. Jammer genoeg speelt haar orkest niet volmaakt, misschien omdat ze zulke snelle tempi kiest. Ook Menuhin is aan de snelle kant in een verder niet zo memorabele weergave.
Van de opname van Barenboim is de juiste datum moeilijk te achterhalen; deze dateert uit de periode 1966 tot 1971. Mooi ritmisch en met verbeeldingsvolle frasering gestalte geven klinkt zijn Mozart best nog de moeite waard
Terloops moet ook Colin Davis nog op positieve wijze worden aangestipt maar zijn aanpak blijkt nogal grootschalig al zijn de snelle delen best levendig en lijkt het orkest uit Dresden voor dit repertoire niet ideaal toegerust.
Van Harnoncourt hebben we twee opnamen ter beschikking. De eerste uit Amsterdam waar het orkest zich voortreffelijk naar zijn wensen plooit en zorgt voor een heel origineel, verrassend resultaat dat destijds nogal opzien baarde. Opvallend zijn onder meer de retorische pauzes die hij hier in de doorwerking van de finale inlast. Met het kleinere, enthousiaste Europees Jeugdorkest herhaalde hij deze prachtige prestatie op toegespitste manier.
In vergelijking zijn de eveneens tot vernieuwing neigende invloeden van Norrington minder consistent. Hij begint het eerste deel met de Londenaren lichten levendig, maar toont te weinig ontspanning in het langzame deel; het menuet is wat slapjes, de finale dan weer heel energiek.
Vanzelfsprekend moet grondig rekening worden gehouden met Gardiner die eigenlijk altijd wel een overtuigend resultaat neerzet. Ook hier klinkt de muziek levendig en dramatisch. Ooit was hij daarin vrijwel onaantastbaar, maar die tijd is voorbij.
Over Wordsworth valt te zeggen dat hij een heel verdienstelijke prestatie levert met Capella Istropolitana (= leden Slowaaks filharmonisch orkest Bratislava), maar dat de strijkersklank wat dunnetjes is. Het IITTI Festival is een Fins initiatief dat zich in en rond een houten kerkje in het mooie gebied van wouden en meertjes afspeelt. Entremont zorgt met een best mooie, uniforme verklanking voor een goede herinnering.
Een opvallende verschijning is Sorrell’s kleine Amerikaanse ensemble met oude instrumenten (zonder klarinetten) dat heel spiritueel musiceert, maar de symfonie nog wat teveel in baroklicht ziet en ondanks alle zin voor mooie details toch in felheid en indringendheid tekort schiet tenslotte.
Een atletische inslag heeft de lezing van Boyd met zijn lichte toets, fraaie frasering en mooi uitgewerkt langzame deel.
In dertig jaar heeft zich de opvatting van Abbado misschien niet grondig gewijzigd, maar de verschillen in aanpak tussen 1979 en 2009 zijn wel frappant. Haast vanzelfsprekend is de nieuwe visie met een kleiner, nieuwe stilistische verworvenheden in acht nemend ensemble niet alleen boeiender, maar ook raker. Misschien komt de tragiek hier iets tekort; een kwestie van understatement? Des te meer is sprake van een best passende melancholie. Heel innemend zijn de getoonde fijnzinnige expressiviteit, de stijlvolle verbeelding en de details die zo duidelijk voor zichzelf spreken. Hier gaat het om onopgesmukt geuite diepere waarden.
Op de grens van traditioneel en vernieuwend zorgen Mackerras – vooral in zijn Linn opname met het Schotse orkest als best geslaagde versie, gevolgd door zijn Praagse onderneming – en ook Norrington 2 in zijn ultieme onderneming altijd wel voor verrassingen; bij Mackerras altijd in positieve zin, bij Norrington wisselend en ook hier waar hij toch weer snel afvalt.
Veel treffender is hierna Minkowski met een stijlvol individuele kijk op deze muziek. Die past prachtig bij het eerste deel, maar haast het mooist slaagde het tweede; het menuet klinkt zwierig met een prachtige bijdrage van de hoorns in het lyrische trio. De finale zorgt voor een levendig besluit. Zijn orkest reageert steeds voortreffelijk.
Bij de kleinere bezettingen en de soms toegepaste darmsnaren en blaasinstrumenten oude stijl toont de vitale Pinnock zich heel bevredigend en eigenlijk ook wel bijzonder. Persoonlijk is de visie zeker. Het werk klinkt bij hem energiek en vrij duister.
Net als Norrington is Van Immerseel altijd goed voor verrassing. Liefde- en stijlvol koestert hij de muziek hier in een haast te dichterlijke en daardoor waarschijnlijk minder dramatische ondertonen in zijn opzet. De tempi zijn aan de wat snelle kant.
Een voortreffelijk ensemblespel zet Weil de luisteraar voor. Zijn aanpak leidt tot briljante resultaten waarbij de wisselende expressie, de pure schoonheid en het mysterie wat tekort komen.
Voor Jacobs geldt iets dergelijks als voor Van Immerseel: nieuw overdacht, origineel gaat hij steeds te werk. Dat imponeert bij eerste kennismaking, totdat men zich kan gaan storen aan de zwak doorkomende blazers, wat vreemd geplaatste accenten en een hortende voortgang van de finale. Hoogtepunt bij hem is het langzame deel, maar is dat genoeg om het geheel te redden?
Een buitenbeentje is Colliard die een transcriptie voor strijkorkest van Jean-Baptiste Cimador (1761-1805) voor een Londense uitvoering van stal haalde. Interessant, maar eigenlijk erg triviaal.
Conclusie
Wat zijn tenslotte de mooiste, bij herhaling blijvend het meest bevredigende uitvoeringen. De keuze is ruim genoeg. Probeer van de ‘traditionelen’ vooral Furtwängler, Walter, Szell, Böhm, en Bernstein van de overgangsstijl Mackerras en van de ‘modernen’ Gardiner, Pinnock, Harnoncourt 2, Minkowski en Abbado.
Discografie
1926. Staatskapel Berlijn o.l.v. Richard Strauss. DG 431.874-2, Schwann 37076-2 H1, Koch 37119-2 H, ZYX PD 5023-2.
1934. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Serge Koussevitzky. Biddulph WHL 029/30 (2 cd’s).
1936. Omroep symfonie orkest Moskou o.l.v. Oskar Fried. Arbiter 153.
1937. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Thomas Beecham. Dutton CDEA 5012.
1939. NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. RCA GD 60285.
1939. NBC Symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Andromeda ABDRCD 9012 (3 cd’s).
1942. Omroeporkest Turijn o.l.v. Herbert von Karajan. DG AAX 0949, 477.6237 (6 cd’s).
1942. Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Dante LYS 453.
1943. Concertgebouworkest o.l.v. Eugen Jochum. Q Disc 97017, Tahra TAH 466/469 (4 cd’s).
1946. Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. Fritz Reiner. Sony MHK 62344.
1946. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Thomas Beecham. EMI 763.698-2 (3 cd’s), 909.946-2 (10 cd’s), SOMM BEECHAM 19.
1949. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Erich Kleiber. EMI 575.115-2 (2 cd’s), Urania URN22156.
1944. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. EMI 763.193-2, 566.770-2 As Disc AS 112, Andromeda ANDRCD 5034, Music & Arts CD 1097 (2 cd’s), Naxos 8.110996.
1949. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Erich Kleiber. Decca 425.987-2.
1950. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. Tahra TAH 452, As Disc AS 112.
1950. NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. RCA GD 60271, GD 60285, 74321-59481-2 (2 cd’s), As Disc AS 112, Guild 2369/70 (2 cd’s), Naxos 8.110895.
1950. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. Tahra TAH 508/9 (2 cd’s).
1950. Bambergs symfonie orkest o.l.v. Joseph Keilberth. Teldec 8.44263 XG.
1951. Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Karl Böhm. Hänssler 93.014.
1952. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Archipel ARPCD 0107 (2 cd’s).
1952. Concertgebouworkest o.l.v. Bruno Walter. Q Disc MCCL 97018.
1952. RIAS Symfonie orkest Berlijn o.l.v. Ferenc Fricsay. DG 477.5807 (2 cd’s), Audite 95.591.
1953. NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. Stradivarius STR 13593.
1953. Stedelijk orkest Straatsburg o.l.v. Edwin Fischer. Tahra TAH 534.
1954. Concertgebouworkest o.l.v. Erich Kleiber. Decca 475.6080 (6 cd’s).
1955. Royal philharmonic orkest o.l.v. Erich Leinsdorf. DG 477.5847 (7 cd’s).
1955. Maggio musicale Fiorentino orkest o.l.v. Vittorio Gui. Warner505046-71201-2-9.
1955. Concertgebouworkest o.l.v. Karl Böhm. Philips 438.956-2 (2 cd’s), Archipel ARPCD 0315.
1956. Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum, (Orkestrepetitie). Q Disc 97015.
1956. Camerata academica Salzburg o.l.v. Bernhard Paumgartner. Teldec 2447672 XC (4 cd’s).
1956. New York filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. Sony SMK 64477, Urania URN 22.292.
1956. Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 763.272-2. 763.585-2 (4 cd’s), 747.852-2.
1956. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. George Szell. Orfeo C 774.083 D (3 cd’s).
1958. Concertgebouworkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. Orfeo C 795.091 B.
1959. Columbia symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Sony SM3K 46511 (3 cd’s), CBS M2YK 45676 (2 cd’s), 35 DC 75, SBK 45978, Andromeda ANDRCD 5048, CBS 45717 (3 cd’s), Sony 88697-906832.
1959. Gürzenich orkest Keulen o.l.v. Günter Wand. Testament SBT 1304.
1959. NDR Symfonie orkest Hamburg o.l.v. George Szell. Archipel ARPCD 0448.
1960. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Decca 417.695-2, 478.0155 (9 cd’s).
1960. Chicago symfonie orkest o.l.v. Fritz Reiner. RCA 09026-62585-2.
1960. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 764.327-2.
1961. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 447.416-2, 427.863-2 (2 cd’s), 477.6134 (10 cd’s), 427.210-2.
1963. New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 88697-6836528 (60 cd’s).
1965. Philharmonia orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. Decca 417.727-2, 452.889-2.
1966. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Joseph Keilberth. Orfeo C 553.011 B.
1967. Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony SM3K 46515, SBK 46333, 42538.
1968. Hallé orkest o.l.v. John Barbirolli. BBC Legends BBCL 4120-2.
1968. Engels kamerorkest o.l.v. Benjamin Britten. Decca 444.323-2 (2 cd’s).
1969. Philharmonia Hungarica o.l.v. Peter Maag. Tuxedo 1069.
1970. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 769.012-2.
1970. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 412.995-2 (3 cd’s), 420.486-2, 426.205-2, 446.224-2.
1972. Collegium aureum o.l.v. Franzjosef Maier. RCA VD 77533.
1972. Concertgebouworkest o.l.v. Josef Krips. Philips 464.721-2.
1974. Mozarteum orkest Salzburg o.l.v. Leopold Hager. Vox MWCD 7137.
1976. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 453.046-2 (2 cd’s), 474.272-2 (2 cd’s), 477.7925.
1976. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Charles Mackerras. EMI 098.189-2 (5 cd’s), Classics for pleasure CFP 40253.
1979. Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 415.841-2.
1979. Engels kamerorkest o.l.v. Jean-François Paillard. RCA VD 60539.
1980. Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 410.197-2, 417.557-2, 421.135-2 (3 cd’s), 421.085-2 (3 cd’s).
1980. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. RCA VD 69253.
1980. BBC Symfonie orkest o.l.v. John Pritchard. BBC BBCRD 9112.
1980. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. CBS 38 DC 5, Sony 88697-884112.
1981. Klassische Philharmonie Stuttgart o.l.v. Karl Münchinger. Intercord INT 860.839.
1981. Los Angeles kamerorkest o.l.v. Gerard Schwarz. Delos DE 3012.
1982. Bambergs symfonie orkest o.l.v. Eugen Jochum. Orfeo C 045901 A.
1983. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 413.547-2.
1983. Engels kamerorkest o.l.v. Jeffrey Tate. EMI 747.147-2.
1983. Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 8.42935 ZK, 9031-75861-2, 9031-72484-2 (4 cd’s).
1983. Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. RCO Live RCO 11004 (14 cd’s).
1983. Orkestraal ensemble Parijs o.l.v. Jean-Pierre Wallez. Forlane Fioretti 052.
1983. Schots kamerorkest o.l.v. James Conlon. Erato ECD 88078.
1984. Weens flharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 413.776-2, 419.427-2 (3 cd’s), 477.6697 (6 cd’s). 431.267-2.
1984. Chamber orchestra of Europe o.l.v. Georg Solti. Decca 430.437-2.
1985. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. Orfeo C 496-991 B.
1985. Orkest van de achttiende eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Philips 416.329-2.
1986. Praags kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. Telarc CD 80139, CD 80729, Supraphon SU 110757-2 (2 cd’s).
1986. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. EMI 767.564-2 (2 cd’s), 749.073-2, 764.447-2.
1987. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. Orfeo C 654.052 B (2 cd’s).
1987. Londens filharmonisch orkest o.l.v. János Sándor. Laser 15511.
1988. Mozarteum orkest Salzburg o.l.v. Hans Graf. Capriccio 10232.
1988. Cappella Istropolitana o.l.v. Barry Wordsworth. Naxos 8.501107 (11 cd’s), 8.550164, 8.550299.
1988. Philharmonia orkest o.l.v. Emmanuel Krivine. Denon 76103.
1988. Berlijns filharmonisch orkest zonder dirigent. RCA RD 60032.
1989. English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 426.315-2 95 cd’s).
1989. Warschau’s symfonie orkest o.l.v. Yehudi Menuhin. Virgin 791.082-2.
1989. Hanover Band o.l.v. Roy Goodman. Nimbus NI 5228.
1989. Staatskapel Dresden o.l.v. Colin Davis. Philips 422.398-2.
1990. Orkest van de achttiende eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Philips 434.113-2, 426.757-2.
1990. Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Gianluigi Gelmetti. EMI 754.196-2.
1990. London Mozart players o.l.v. Jane Glover. ASV DCA 761.
1990. Omroeporkest Luxemburg o.l.v. Louis de Froment. Forlane Fioretti 012.
1990. English classical players o.l.v. Jonathan Brett. Linn CKD 003.
1990. Nederlands kamerorkest o.l.v. Hartmut Haenchen. Vanguard 99012.
1990. Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 436.421-2, 448.399-2.
1991. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Muti. Philips 434.107-2.
1991. London Classical players o.l.v. Roger Norrington. EMI 754.336-2.
1991. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. Sony 88697-761522, Sony SK 47264.
1991 Orkest van de achttiende eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Philips 434.113-2.
1991. Weens kamerorkest o.l.v. Philippe Entremont. Pro Arte CDS 578.
1991. Kamerorkest van Europa o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 4509-93667-2, 4509-936-2, 9031-74858-2 (2 cd’s), Warner 2564-63067-2 (3 cd’s).
1992. Chicago symfonie orkest o.l.v. James Levine. RCA 09026-61397-2.
1993. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Sergiu Celibidache. EMI 556.519-2.
1994. Amsterdam baroque orkest o.l.v. Ton Koopman. Erato 0630-12724-2.
1994. Symfonie orkest van de NDR Hamburg o.l.v. Günter Wand. RCA 09026-68032-2.
1994. English Consort o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 447.043-2 (4 cd’s), 447.048-2.
1994. Kamerorkest van Europa o.l.v. Georg Solti. Decca 443.762-2 (2 cd’s).
1994. Stuttgarts kamerorkest o.l.v. Dennis Russell-Davies. ECM 449.670-2 (2 cd’s).
1994. Camerata academica Salzburgs Mozarteum o.l.v. Sándor Végh. Decca 448.062-2.
1995. Orpheus kamerorkest. DG 453.425-2, 477.668-2.
1996. Orchestra di Padova e del Veneto o.l.v. Peter Maag. Arts 473632.
1996. Prima la musica o.l.v. Dirk Vermeulen. Eufoda 1263.
1997. Virtuosi Saxoniae o.l.v. Ludwig Güttler. Berlin Classics BC 1146-2.
1997. La Fenice orkest Venetië o.l.v. Isaac Karabschevsky. Mondo Musica MFCN 10014.
1997. Concertgebouworkest o.l.v. Jaap van Zweden. RCA 74321-50247-2.
1998. St. Louis symfonie orkest o.l.v. Hans Vonk. Pentatone PTC 518.6322.
1998. Georgisch SIMI Festival orkest o.l.v. Anzor Kinkladze. Prisma PLATCD 1209.
2000. Württembergs kamerorkest Heilbronn o.l.v. Jörg Faerber of Harold Farberman. K & K 3930643717.
2001. Anima Aeterna o.l.v. Jos van Immerseel. Zig-Zag territoires ZZT 2030501.
2002. Mozart Akademie Amsterdam o.l.v. Jaap ter Linden. Brilliant Classics 94051/9, 94051/11.
2004. Mozarteum orkest Salzburg o.l.v. Ivor Bolton. Oehms OC 343, OC 559 (3 cd’s).
2004. Mozart Festival orkest o.l.v. Alberto Lizzi. Point 506.2105-2.
2004. Mito kamerorkest o.l.v. Seiji Ozawa. Sony 88697-28688-2.
2005. Les musiciens du Louvre o.l.v. Marc Minkowski. Archiv 477.5798.
2005. Mozartorkest o.l.v. Gérard Talbot. Amade AM 501.
2005. Hongaars filharmonisch orkest o.l.v. Zoltán Kocsis. BMC BMC CD 107.
2006. Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Roger Norrington. Hänssler CD 93.213.
2006. Manchester Camerata o.l.v. Douglas Boyd. Avie AV 2107.5555.
2007. Schots kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. Linn CKD 308.
2007. Tafelmusik o.l.v. Bruno Weil. Duitse Harmonia Mundi 82876-89504-2.
2008. Orkestraal ensemble Parijs o.l.v. John Nelson. Ambroisie 2CD AM 182 (2 cd’s).
2008. Barokorkest Freiburg o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC90.1959.
2008. Apollo’s Fire o.l.v. Jeannette Sorrell. Avie AV 2159.
2009. IITI Festival orkest o.l.v. Philippe Entremont. Cascavelle VEL 3147.
2009. Orchestra Mozart o.l.v. Claudio Abbado. Archiv 477.979-2.
2010. Duits Symfonie orkest Berlijn o.l.v. Günter Wand. Profil Media PH 1004-2.
2010. Kamerorkest Toulouse o.l.v. Giovanni Cimador. Integral 201011/1.
Met onbekende opnamedatum in alfabetische volgorde dirigent
….. Engels kamerorkest o.l.v. Daniel Barenboim. EMI 767.051-2, 762.511-2, 767.301-2.
….. Staatskapel Dresden o.l.v. Herbert Blomstedt. Denon 38C37-7022.
….. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Fonit Cetra CDE 1015.
….. Ulster orkest o.l.v. Vernon Handley. Chandos CHAN 6679.
….. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 512.038-2 (88 cd’s).
….. Slowaaks filharmonisch orkest o.l.v. Libor Pesek. Zeta ZET CD 805.
….. Opera orkest Parijs o.l.v. Carl Schuricht. Ades 14181-2 (5 cd’s).
….. Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Carl Schuricht. Archiphon ARC 2.10, Hänssler 93.140.
….. Orkest van de Zwitsers Italiaanse omroep o.l.v. Karl Schuricht. Living Stage LS 4035160.
….. Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. William Steinberg. EMI 026.486-2.
….. Staatskapel Dresden o.l.v. Otmar Suitner. Bayard CD S 334380.
Bewerkingen (o.m. ClementI en Czerny)
1988. Hans van Nieuwkoop en Jacques van Ooortmersen (org). BIS CD 418.
1994. Clemanti kwartet. Agora AG 003.
2000. Kira Ratner (p), Michael Faust (fl), Natasha Korsakova (v) en Françoise Groben (vc). ARS FCD 368.391.
2000. Nieuw Koto ensemble, Tokio. Toshiba 2027.
2004. Cyprien Katsaris (p). Piano 21 P21-018.
2006. Fumiko Shiraga (p), Henrik Wiese (fl), Peter Clemente (v) en Tibor Bényi (vc). BIS CD 1567.
2007. Victoria Fónyad-Joo (va) en StringFizz. Orf CD 3018.
2009. Jordi Vergés en Fabio Ciofini (org.) Loft LRCD 1061.
2010. Davide Cabassi (p), Luigi Lupu (fl), Gisella Curtolo (v), Lucio Labella Danzi (vc). Concerto CD 2063.
Video
1948. NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. Testament SBDVD 1004 (dvd).
1964. Philharmonia orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. EMI 490.114-9 (dvd).
1973. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 073-413-1 (dvd).
1991.Weens filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Muti. Decca 070-145-9 (dvd).
1991. Kamerorkest van Europa o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. DG 073-429-0 (2 dvd’s).
2004. Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Gianluigi Gelmetti. ArtHaus 100.073 (dvd).
2010. Cappella Istropolitana o.l.v. Barry Wordsworth. Naxos 2.110245 (dvd).