MOZART: STRIJKKWINTET NR. 4
Mozart schreef KV 516 waarop we ons hier concentreren vlak na KV 515 en noteerde beide werken op 19 april 1787 in zijn catalogus. De werken zijn duidelijk bedoeld als contrasterend paar, net zoals dat eerder het geval was met de Pianoconcerten KV 466 in d en KV 467 in C en die in A KV 488 en in c KV 491.
Achtergronden
Het strijkkwintet kent een lange en karakteristieke geschiedenis. Sinds het begin speelden kleine groepen strijkinstrumenten al vier- of vijfstemmige dansen. Het klassieke strijkkwintet met twee violen, twee altviolen en been cello ontstond kort na 1600. We komen het bijvoorbeeld tegen in Monteverdi’s Orfeo (1607) en werken van Scheidt, Schein, Brade an Simpson.
In de loop van de achttiende eeuw kreeg het strijkkwartet zoals we dat nu kennen de overhand. Maar bij Haydn en Holzbauer vinden we in de vorm van een cassatio nog die oude vorm.
Ook in Mozarts dagen bestond het strijkkwintet als regel uit een strijkkwartet met een tweede altviool, Dat tweede instrument betekent een verrijking van de middenstemmen en biedt meer mogelijkheden op contrapuntisch gebied. Zoals zo vaak gaat het om de destijds uitgavetechnisch voor de hand liggende reeks van zes.
Het directe voorbeeld voor Mozarts Eerste strijkkwintet KV 173 was waarschijnlijk een Notturno dat Michael Haydn, de broer van Joseph in februari 1773 in Salzburg had gecomponeerd. Mozart kan ook vertrouwd zijn geweest met de kwintetten op. 3 uit 1767 van de Mannheimse componist Toeschi en die uit op. 2 uit 1772 van de Wener Gassmann. Het is daarentegen onwaarschijnlijk dat Mozart zich liet inspireren door de bekendere kwintetten van Boccherini.
De hoogtepunten uit Mozarts reeks van zes werden in het voorjaar 1787 in de schaduw van het succes met Le nozze di Figaro geschreven: nr. 3 in C KV 515 en het andere, nr. 4 in g KV 516. Bovendien ontstonden de werken in een periode toen Mozart wat onverschillig was geworden over de lauwe publiekreacties van het Weense muziekvolk. Daardoor lijkt het of de kwintetten vooral zijn geschreven om zijn persoonlijke intenties en gevoelens tot uiting te brengen.
C-groot is normaal gesproken niet een toonaard die wordt geassocieerd met de uiting van complexe gevoelens, maar het derde kwintet is een werk met soms haast verwarrende stemmingswisselingen, met name in het lange eerste deel.
Bij het kwintet in g-klein – altijd bij Mozart een toonaard waarin hij zijn diepste gevoelens uit – gaat dat nog verder. Het werk dat met een prachtig thema met de deur in huis valt, is een uiting van vastbeslotenheid en zelfvertrouwen tegen een achtergrond van toenemende wanhoop. Het karakter is bondig, ter zake en fluctueert tussen stemmingen vol pathos en trieste wanhoop.
Het staat enigszins in de traditie van de symfonieën in g-klein die we kunnen volgen vanaf Haydns nr. 39 en Vanhals dito, J.C. Bachs op. 6/6 en natuurlijk Mozarts eigen nr. 25 KV 183.
Het werk begint net als die symfonie van Haydn rustig en bijna informeel met een nerveuze melodie die wordt ondersteund door kloppende achtsten (vooruitlopend op het begin van de symfonie nr. 40 KV 550).
Het behoorlijk sombere derde deel (dat wel is gezien als een voorgevoel van de naderende dood) is beslist een hoogtepunt uit Mozarts kamermuziek.
De finale heeft iets controversieels en ongewoons in G. Sommigen beschouwen het als een anticlimax, maar het valt niet moeilijk er ironie en zelfs leegte in te ontdekken.
Er is wel gesuggereerd dat Mozart KV 515 en 516 schreef om koning Friedrich Wilhelm II van Pruisen aan te tonen dat hij een betere componist van strijkkwintetten was dan Boccherini die door de koning werd aangesteld aan zijn hof als kamermuziekcomponist. Mozart kreeg geen antwoord, dus bood hij de werken in de vrije verkoop aan.
De opnamen
Wie de discografische lijst overziet, wordt geconcentreerd met een rijk gevulde grabbelton waaruit iedereen een favoriet kan kiezen.
Eigenlijk ligt het voor de hand om meteen de hele reeks van zes te kiezen.
De eerste reeks die aangenaam trof was die van Grumiaux c.s. Dat gebeurde dankzij heel verfijnd spel dat geëngageerd aandoet en wordt beheerst door een koele, intelligente gevoeligheid. Nog steeds is dit feitelijk de dichtste benadering.
Daarnaast zijn het de distinctie en het aangeboren stijlgevoel van het Amadeus kwartet met Aronowitz die hoge ogen gooien. Alleen: de mensen rond Grumiaux spelen frisser en puurder.
Voor een tweede positieve uitschieter zorgde het Talich kwartet met Rehák dat voor gave, rake interpretaties zorgt.
Op een iets lager trapje staan het heel mooi opgenomen Ensemble Villa Nova van Rainer Kussmaul dat uitblinkt in juist dit vierde kwintet. Daarna volgt een stapje verder terug het Eder kwartet met Fehérvári.
Wie zoekt in de afdeling historiserende vertolkingen is vooral gebaat bij de opnamen van het Salomon kwartet met Whistler. Het vibrato is discreet, de klank puur en verfijnd, de articulatie veerkrachtig. Alleen de wat duisterder (onder)toon ontbreekt enigszins.
Tot hier de volledige opnamen van het halve dozijn. Voor wie met name KV 516 wenst, zijn er de volgende opties:
Een van de beste komt van het Alban Berg kwartet met Wolf. De heel gevarieerde aard van het werk wordt hier fraai belicht.
Een tweede, tevens de tweede opname van het Melos kwartet heeft een vroeger lid van het Quartetto italiano, Piero Farulli, gevonden voor een heel mooie, indringende weergave.
Wie een bijzondere historische opname zoekt, is goed af met Heifetz c.s. Hier is sprake van een prachtige groepssessie met als resultaat een zeer geladen en diepgravende verklanking waarin hooguit Heifetz wat teveel domineert. Een andere historische opname die qua intensiteit boven het gemiddelde uitstijgt, is die van het Boedapest kwartet met Trampler.
Conclusie
Feitelijk handhaaft het stel strijkers rond Arthur Grumiaux zich nog steeds aan de top en de in prijs verlaagde 3 Trio cd’s vormen de beste keus. Dus waarom niet meteen de hele groep van zes plus het Divertimento in Es KV 563 ineens kiezen. Wat daarna aan aanbevelenswaardigs volgt, is uit de beknopt gehouden beschrijvingen te destilleren. Het gros van de rest kan rustig worden vergeten door wie het optimum wenst.
Discografie
1936. Alfred Hobday met het Pro Arte kwartet. EMI 763.870-2.
1956. Walter Trampler met het Boedapest kwartet. Sony SK 45692.
1959. William Primrose met het Griller kwartet. Vanguard 08802471, ATM-CD 1204.
1961. Jascha Heifetz, Israel Baker, William Primrose en Gregor Piatigorsky. RCA 09026-61757-2.
1961. Ernst Wallfisch met het Végh kwartet. Music & Arts 1187 (12 cd’s).
1963. Milton Katims met het Boedapest kwartet. Sony SM3K 46527 (3 cd’s).
1966. Arpad Gérecz en Max Lesueur met het Grumiaux trio. Philips 422.511-2, 470.950-2 (3 cd’s).
1967. Cecil Aronowitz met het Amadeus kwartet. DG 431.149-2 (3 cd’s), 477.5346 (2 cd’s).
1979. John Graham met het Juilliard kwartet. Sony 88697-788415-2, 88697-788415-2 (6 cd’s).
1984. Steven Tenenbom met het Guarneri kwartet. RCA RD 87770.
1984. Dénes Koromzay met het Takács kwartet. Hungaroton HCD 12656-2.
1986. Franz Beyer met het Melos kwartet. DG 419.773-2, 431.694-2 (3 cd’s).
1987. Markus Wolf met het Alban Berg kwartet. EMI 749.085-2.
1987. Berlijns strijkkwintet. Limit RTAC 004.
1988. Salvatore Accardo, Margaret Batjer, Toby Hoffman, Cynthia Phelps en Rocco Filippini. Nuova Era 6990/2 (3 cd’s).
1988. Hatto Beyerle met het Ysaye kwartet. Harmonia Mundi HMC 90.5203.
1989. Nobuko Imai met het Orlando kwartet. BIS CD 432 Briljant 94051/71.
1989. Jean-Claude Bouveresse met het Parijs’ Kamerensemble. Auvidis BNL 112780.
1989. Piero Farulli met het Melos kwartet. DG 429.777-2.
1990. Michael Schnitzler met het Artis kwartet. Sony SK 46483.
1990. Simon Whistler met het Salomon kwartet. Hyperion CDA 66432.
1990. Karel Rehak met het Talich kwartet. Calliope CAL 9231.
1990. Les Adieux. Duitse Harmonia Mundi RD 77204.
1991. Hausmusik. EMI 754.482-2.
1991. Gyorgy Pauk met het Takáks kwartet. Decca 430.772-2.
1991. Aston Magna. Harmonia Mundi HMU 90.7059.
1991. Pinchas Zukeeman met het Gokio kwartet. RCA 09026-60940-2.
1992. Leden Weens Strijksextet. EMI 754.807-2.
1994. Archibudelli. Sony SK 66259.
1994. Patrick Ireland met het Lindsay kwartet. ASV CDDCA 923.
1994. János Fehérvári met het Eder kwartet. Naxos 8.553104.
1994. Ensemble 415. Harmonia Mundi HMC 90.1512.
1995. Karel Rehak met het Talich kwartet. Calliope CAL 9231.3 (3 cd’s).
1996. Jan Talich met het Prázak kwartet. Harmonia Mundi PRD 250.104.
1999. Locrian Ensemble. ASV QS 6238.
2001. Ensemble Villa Musica. MDG 304.1106-2.
2001. Yuri Gandelsman met het Fine Arts kwartet. Lyrinx LYR 2214 (3 cd’s).
2002. Christian Tetzlaff, Antje Weithaas, Tatjana Masurenko, Béatrice Muthelet en Boris Pergamenschikov. AVI 8553100.
2006. Karine Lethiec met het Stradivari kwartet. Dynamic CDS 495/1-3 (3 cd’s).
2007. Ilya Konovalov, Annette Unger, Vladimir Bukac, Leonid Gorokhov en Arkadi Zenziper. Genuin GEN 88526.
2009. Philip Dukes met het Nash ensemble. Hyperion CDA 67861/3 (3 cd’s).