MOZART: KLARINETCONCERT
Tot het succes van Hollywoods film bestseller Out of Africa droeg ook Mozarts Klarinetconcert, dat dateert uit oktober 1791 (twee maanden voor de dood van de componist), bij hoewel het slechts kort werd geciteerd en rabiaat werd afgebroken.
Kort voor zijn dood wist de componist de betoverende klank van de toen nog ‘jonge’ klarinet op een manier te ontwikkelen die tijdenlang niet werd geëvenaard. Bovendien zijn de solo- en de orkestpartij heel mooi met elkaar vervlochten.
Achtergronden
Veel, zo niet vrijwel alles is te danken aan Anton Stadler wiens blijkbaar prachtige klarinetspel de componist inspireerde tot niet alleen dit concert, maar ook tot het Klarinetkwintet KV 581 en mogelijk tot het Kegelstatt trio KV 498. Stadler was in Wenen lid van de Kaiserlich königliche Harmonie, een virtuoos blaasoctet en hij was nadrukkelijk aanwezig toen Mozarts Gran Partita KV 361 (370a) in 1884 ten doop was gehouden; hij speelde ook in Mozarts Kwintet voor piano en blazers KV 452.
In plaats van nader aandacht te besteden aan een werkbeschrijving die immers makkelijk overal elders voorhanden is, bijvoorbeeld in cd boekjes en op internet, lijkt het interessanter om iets te zeggen over het instrument. Of beter gezegd: over het instrument waarvoor dit concert blijkbaar was bedoeld.
Volgens de overlevering beschikte Stadler over een op bestelling door Theodor Lutz gebouwd instrument met een uitgebreider bereik: een basset klarinet: een A-klarinet met extra kleppen en met een extensie van een terts naar beneden. Een tenor uitvoering dus. Die van de lage E tot de C gaat.
Deze bassetklarinet moet overigens niet worden verwisseld met de bassethoorn: een altklarinet in F.
Verwarring ontstond toen kort na elkaar drie muziekuitgeverijen – Breitkopf & Härtel, André en Sieber het concert in druk lieten verschijnen waarin de solopartij voor de gangbare klarinet was genoteerd.
In 1802 werden in de Allgemeine Musikalische Zeitung deze uitgaven vergeleken met het origineel of een kopie daarvan. De gepubliceerde uitgave was duidelijk een aangepaste; de toegevoegde vier noten waren een octaaf omhoog getransponeerd of op andere manier verwerkt om de muziek geschikt te maken voor de conventionele klarinet. Stadler, die in 1812 stierf, was het blijkbaar om het even want hij reageerde niet.
Pas eind jaren zestig vorige eeuw werd het prototype van Stadlers instrument gereconstrueerd en door Jiří Kratochvíl tot ‘bassetklarinet’ gedoopt. Franz Giegling reconstrueerde vervolgens de solopartij in het concert. Tegenwoordig komt de bassetklarinet steeds meer in zwang dankzij het ter beschikking komen van meer instrumenten; Peter van der Poel is zo’n instrumentbouwer. Het leidt er toe dat we de ‘authentieke’ bassetklarinet zoal deze o.m. door Rudolf Tutz wordt vervaardigd, moeten onderscheiden van de ‘moderne’.
Was dit alles belangrijk? Bekijk de maten 187-191 uit het eerste deel eens nader. Wat Mozart mogelijk noteerde, was een dalende lijn over drie octaven van de hoge D tot de D onder de centrale C. In de aangepaste uitgave zijn de laatste vier noten uit deze passage teruggezet tot de hoger gelegen D waardoor de drie octaven tot twee zijn teruggebracht. Daarmee is de overgang qua timbre van sopraan tot bariton die ook bekend is als het chalumeau register verwaterd.
In maat 331 komt een dergelijke ‘verkleining’ voor en de twee andere delen van het concert leveren meer dergelijke voorbeelden.
Zo’n honderdvijftig jaar bleef het wat deze kwestie betreft bij vage geruchten. Mogelijk speelde hierbij het feit een rol dat Mozart Stadler had voorzien van een 199 maten lange schets die vooruit loopt op het klarinetconcert (KV 621b voor bassethoorn. Trouwens ook in de aria’s ‘Ah lo veggio’ uit Così fan tutte KV 588 en ‘Parto, parto’ uitLa clemenza di Tito KV 621 wordt het volledige bereik van de bassetklarinet benut. Daaraan veranderde Breitkopf & Härtel niets.
Voor de reconstructie van het Klarinetconcert stonden drie bronnen ter beschikking: een autograaf van die199 maten uit het eerste deel dat rust bij de Rychenberg Stiftung in Winterthur als KV 621b. Hierin zijn twee verschillen met het vanouds bekende concert te ontdekken. Daar staat de muziek in G en is deze bestemd voor een corno di bassetto in g terwijl de fagotten in de orkestratie ontbreken. Een tweede bron vormt Mozarts eigen werkcatalogus. Daarin wordt een Klarinetconcert KV 622 in A gememoreerd met een orkest met ‘2 fagotti’ en de derde bron is het genoemde bericht uit de Allgemeine Musikalische Zeitung uit maart 1802 waarin iemand die Stadler in deze compositie had gehoord, bezwaar maakte tegen de aangepaste uitgave van Breitkopf & Härtel.
In het besef dat dit Mozarts laatste grote voltooide werk is (er volgden alleen nog deKleine Freimaurer-Kantate KV 623, Cadensen voor pianoconcerten KV 624, het Komische duet voor sopraan en bas ‘Nun, liebes Weibchen, ziehst mit mir’ KV 625 en het onvoltooid nagelaten Requiem KV 626) zijn sommige vertolkers geneigd om de bedroefde, soms serene en herfstIge tinten van het werk te accentueren.
Uit dit alles blijkt dat het Klarinetconcert van Mozart jarenlang het onderwerp van allerlei controversen was. Terwijl het een van de mooiste solowerken voor het instrument is en vrijwel geheel door Mozart is geschreven bestaat daarvoor geen absolute zekerheid omdat behalve die 199 maten uit het eerste deel geen volledig autograaf van het werk in het handschrift van de componist zelf voorhanden is. In hoeverre eventueel het verschil tussen de ‘Duitse’ en de ‘Franse’ klarinet nog relevant is, hebben we het verder maar niet.
De opnamen
De eerste opnamen ooit van het concert verschenen in 1929 met Haydn Draper als solist, even later gevolgd door Luigi Amodio en François Etienne. Letterlijk nooit meer wat van deze 78t. opnamen gehoord.
De discografische lijst overtreft in lengte nog de hoge verwachtingen. En deze is waarschijnlijk weer niet eens volledig, zo dat al mogelijk zou zijn. Mindere solistische goden als Carbonare, Fedorov, Friedrich, Kronthaler, Maress, Pencz, Schmid, Simeonov, Ryan, Stephens en Taillard zijn weggelaten. Veel opnamen zijn eigenlijk alleen pro forma vermeld. Sommige zijn volslagen onbekend, andere waarschijnlijk niet meer normaal verkrijgbaar. Om door de bomen het bos niet geheel uit het oog te verliezen beperken we ons hier liever tot een aantal maatgevende uitgaven.
De reeks opnamen begint feitelijk met het tweetal opnamen van de Engelse, later naar de V.S. getogen Reginald Kell. Met zijn vrije expressie en zijn eerste introductie van vibrato bij de houtblazers maakte hij indruk. Beluister vooral zijn Testament opname.
Wat Benny Goodman laat horen, is een stuk aannemelijker dan wat zestig jaar geleden jazzpianiste Winnifred Atwell van het Pianoconcert van Grieg maakte. Maar echt helemaal thuis lijkt hij zich niet in deze muziek te tonen. Aan Goodman werden door Bartók, Hindemith en Copland werken opgedragen, maar hij maakte carrière als jazz klarinettist en swing-band leider. Zijn opname van het Mozartconcert is niettemin de beste die hij op ‘klassiek’ gebied ondernam.
Tot de eerste groten die heel mooie versies van het klarinetconcert afleverden behoorde de Engelsman Gervase De Peyer die destijds meteen voor een soort gouden standaard zorgde en die met zijn levendige, vloeiende voordracht nog altijd meer dan genietbaar is, alleen al door zijn knappe frasering in het langzame deel en zijn levendige finale. Zijn versie met Maag is het mooist.
Dat een passende bassetklarinet alleen nog niet voor een opzienbarende opname zorgt, toonde Hans Deinzer in 1973 aan. Zijn toon is rank, hij speelt mooi, maar daar blijft het bij, misschien ook omdat het dirigentloze Collegium aureum niet erg inspirerend meewerkte.
Karajan zorgde driemaal voor begeleiding. De eerste keer in Wenen met Leopold Wlach en de Philharmoniker, de tweede maal in Engeland met het Philharmonia orkest met Bernard Walton, daarna met Karl Leister in Berlijn. Eigenlijk is van deze drie de Engelse uitgave het mooiste dankzij een onzelfzuchtige, bewonderenswaardige interpretatie.
Voor een echte teleurstelling met een puur zakelijke lezing zorgt Vladimir Riha.
Hij behoort tot de schare instrumentalisten die de meeste opnamen van het Mozartconcert maakten: Jack Brymer. Zijn eerste opname met Beecham had grote status, ondanks een coupure van 28 maten in de finale maar zijn latere versie met Marriner en een meer Mozartbewuste dirigent als Marriner moet hoger worden aangeslagen.
Met een Pietje Precies als George Szell achter de hand was veel te verwachten van Robert Marcellus in Cleveland. Maar dat valt wat tegen. De samenwerking tussen solist en dirigent is niet optimaal doordat de solist in expressief opzicht meer ruimte vraagt dan de zakelijke dirigent toestaat.
De Duitse speler Karl Leister maakte in de loop van de tijd verschillende opnamen van dit concert. Die met het Berlijns filharmonisch orkest klinkt inderdaad wat te filharmonisch, die met de Academy is meer to the point.
De eerste klarinet uit het Weens filharmonisch orkest, Alfred Prinz, produceert een smeltend mooie toon en de begeleiding door zijn collega’s onder Böhm is heel gedistingeerd op zeer natuurlijke wijze: ontspannen èn vitaal.
Een solist die veel stijlgevoel toont, is Ernst Ottensamer. Hij heeft ook gevoel een instinct voor het onderhuidse romantische gevoel dat het werk toont. Zijn toon is rijk en warm met een mooie diepte in het lage register omdat ook hij een bassetklarinet gebruikt bij Davis, die met de Weners meer dan competent begeleidt. Zijn Naxosopname is goedkoper, maar daar is de begeleiding minder verzorgd.
De Amerikaan Charles Neidich is ook overgestapt naar de basset en hij produceert daarop mooie tonen met een aangenaam timbre, maar geen erg persoonlijke opvatting.
Ook Michael Collins hanteert met succes de basset. Zijn uitbeelding is tegelijk elegant en kernachtig. De hoekdelen worden snel genomen en zijn in ritmisch opzicht pittig; mooie details krijgen de aandacht. Pletnev begeleidt met zijn Russische orkest opvallend verfijnd. Later herhaalt hij dat in Zweden op een nog wat levensechter klinkende Chandos cd.
De Engelse klarinettiste Emma Johnson was in 1984 bij de BBC de ‘Young Musician of the Year’ en dat ze die onderscheiding verdiende, bewijst ze in haar opname met Leppard. Ze speelt heel smaakvol en vloeiend in een uitvoering die zich minder kenmerkt door klankschoonheid en subtiliteit als wel door welsprekendheid.
De opvatting van Joy Farrell houdt het midden tussen de spontane van Johnson en de klassiek directe van King. Jammer dat ze niet ook een basset gebruikte.
In 1985 behoorde Thea King nog tot de voorlopers van het gilde gebruikers van de bassetklarinet. Haar donkere, verfijnde toon is heel aantrekkelijk. Er schuilt ook een grote natuurlijkheid is haar gevoelige en intelligente voordracht en ze wordt op heel directe manier begeleid door Tate.
In datzelfde jaar maakte Anthony Pay zijn bassetklarinetopname. Jammer dat hij op zijn gereconstrueerde instrument niet grotere dynamische contrasten kon realiseren. Grappig is wel het gebruik van een fortpiano als continuo. Ten opzichte van zijn grootste rivalen blijft het klinkend resultaat wat achter.
Ook Goodman zet een anachronistisch klavecimbel in bij de begeleiding van Colin Lawson op diens basset reconstructie. De solist levert heel mooi werk, onder meer gekenmerkt door fraaie versieringen. Als zo vaak had de Nimbus opname helderder mogen zijn.
Ook Richard Hosford koos de basset en laat heel mooi de verwantschap met de chalumaux horen. Zijn opvatting is haast te eenzijdig lyrisch en vriendelijk, pas in de finale komt het geheel tot leven. Hij profiteert wel van een geweldige begeleiding door het Europees Kamerorkest met Boyd als dirigent.
Hierna is David Campbell een stuk levendiger en puntiger met veel gevoel voor nuancen.
Wat Richard Stoltzman betreft, valt allereerst het snelle tempo op waarmee hij met de deur in huis valt. Ook het rondo is heel spiritueel; zijn roulades hebben een heel pastoraal karakter. Daardoor komt het middendeel extra mooi als lyrisch rustpunt tot zijn recht.
Vreemd genoeg vond Dieter Klöcker, een op zichzelf voortreffelijke instrumentalist, het gebruik van een bassetklarinet maar onzin, zelfs triviaal. Dat neemt hem nu niet erg voor hem in.
Wenen was natuurlijk een altijd al conservatieve muziekstad, waar ook de basset pas laat in zwang kwam Te laat voor Peter Schmidl en zijn collega’s uit de Philharmoniker. Toch laat hij mooie dingen horen maar heeft hij de ongewoon prozaïsche Bernstein als blok aan het been.
Vader Neville en zoon Andrew Marriner hebben de SACD geluidskwaliteit in hun voordeel. Dat komt tegemoet aan hun zorg voor nuancen en details. De tempi zijn aan de erg ontspannen kant. Maar verder blijft het een bleke vertoning
Tweemaal waagde Sabine Meyer zich aan opnamen van het concert, beide keren gelukkig met een basset. Mooi als haar Dresdense opname met Vonk is, de latere Berlijnse uitgave met Abbado is beter omdat ze hier haar opvatting duidelijker maakt in een geïntensiveerde voordracht van de solopartij. Ze stelt zich hier ook bescheidener, minder zelfbewust op. De frasering, de dynamische contrasten winnen daarbij aan zeggingskracht; het klinkt alles spontaner en er zijn wat aardige cadensachtige versieringen, zoals in het largo.
Een andere bassetspeler is Joan Enric Lluna die een vrij droge toon produceert en wiens expressiebereik wat smalbandig is.
Dan is wat Martin Fröst in Amsterdam met het altijd alerte Sinfonietta laat horen veel geïnspireerder, maar de gelegenheidssamenwerking had wel hechter gekund. Hoe hier het adagio wordt gezongen als een operascène, moet men wel beslist horen.
Heel vrij, te vrij, springt Maximiliano Martin met de solopartij om. Interessant, maar niet overtuigend; bovendien is de begeleiding zwak.
Die aspecten zijn beter voor elkaar bij Jon Manasse in Seattle. Maar de subliem opgenomen uitvoering is wel etrg traditioneel en aan de (te) licht romantische kant.
Opnieuw komen we hoboïst Douglas Boyd als dirigent tegen, nu in Winterthur waar hij Fabio Di Casula begeleidt in één van de betere eigentijdse vertolkingen in de traditionele sfeer: heel doorleefd en pittig. Het werk komt zo als nieuw tot leven.
Wat steeds opvalt bij Sharon Kam – gelukkig ook met een basset in de door haar zelf geleide verklanking op Berlin Classics – is het royale dynamisch bereik van haar spel. Dat is van voordeel in de echopassages van het eerste deel en in de zachte reprise van het langzame deel. Op de discipline van haar orkest valt niets aan te merken. De hoekdelen neemt ze vrij snel en vooral de finale sprankelt.
Lorenzo Coppola beschikt over een kopie van een Franse basset die voor Stadler was gemaakt en zijn bassettonen zijn zeker in het lage register prachtig rijk en warm. Maar een mooi klinkend instrument alleen maakt nog geen geweldige vertolking zoals hier blijkt. Het is allemaal erg braaf en ook Von der Goltz toont zich niet een bijster geïnspireerde begeleider.
Dan overtuigt Eric Hoeprich tot tweemaal toe veel beter met zijn basset in consequent doordachte bassetrealisaties. Beide keren dirigeert Brüggen die ook twee keer best wat geëngageerder had mogen begeleiden.
Heel vlot van tempo maar met voldoende tijd voor boeiende omspelingen gaat de Franse Paul Meyer te werk. In de snelle delen laat hij de muziek mousseren, het middendeel zingt hij fraai uit.
Wat dit betreft heeft Wolfgang Meyer heel wat meer aan Harnoncourt, die de kunst van de sprekende expressie weer eens heel goed in de praktijk brengt. Hier wordt door solist en orkest volledig recht gedaan aan alle aspecten van de muziek in kwestie. Hopelijk is deze Teldec schijf nog verkrijgbaar. Op Internet wordt hij bij diverse bronnen nog aangeboden.
Conclusie
Mozarts instrumentale zwanenzang behoort op cd gebied niet onverwachts tot de meest opgenomen werken. Dat kan het kiezen moeilijk maken. Gelukkig zijn er veel voortreffelijke uitvoeringen zodat men zolang men zich aan de bekende namen houdt haast geen echte miskoop kan doen.
In deze baaierd van moois is toch een aantal uitgaven dat kwalitatief nog net wat boven het hoge gemiddelde uitsteekt. En waarom dan niet bij voorkeur kiezen voor de bassetversie? Bij de oude instrumenten op dit gebied ligt Wolfgang Meyer het meest voor de hand, bij de nieuwe Sabine Meyer II en Kam II. Probeer ook Fabio di Càsola, Collins, Fröst en Hoeprich. Maar beluister ook nog eens een paar topprestaties van ‘oudjes’ als De Peyer, Brymer en Collins.
Bij de dvd opnamen is die van Kam het interessantst.
Discografie
Standaard klarinet
1940 Reginald Kell met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Malcom Sargent. Testament SBT 1007.
1940. Benny Goodman met het New York filharmonisch orkest o.l.v. John Barbirolli. Dutton CDS JB 1026.
1947. Louis Cahuzac met het Deens Omroep kamerorkest o.l.v. Mogens Wöldike. Danacord DACOCD 722/3 (2 cd’s).
1949. Leopold Wlach met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 566.388-2.
1950. Benny Goodman met het Boston Symfonie orkest o.l.v. Charles Munch. Urania RM 11928.
1950. Reginald Kell met Zimbler Sinfonietta. DG 477.5280.
1954. Vladimir Řiha met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Talich. Supraphon SU 3835-2.
1955. Bernard Walton met het Philharmonia orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Testament SBT 1381.
1958. Jack Brymer met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Thomas Beecham. EMI 567.596-2.
1959. Gervase de Peyer met het Londens symfonie orkest o.l.v. Peter Maag. Decca 466.247-2, 480.3608.
1959. Wolfgang Schröder met het Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Hans Knappertsbusch. Live Classics LS 1008.
1961. Robert Marcellus met het Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony SBK 62424.
1963. Jacques Lancelot met Jean-François Paillard kamerorkest o.l.v. Jean-François Paillard. Erato 0630-12816-2, 2292-45978-2.
1965. Jack Brymer met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Malcolm Sargent. BBC BBCRD 9105.
1967. Karl Leister met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Rafael Kubelik. DG 453.990-2, 445.022-2.
1967. Yona Ettlinger met het Israelisch kamerorkest o.l.v. Gary Bertini. Doremi DHR 7859.
1968. Gervase de Peyer met het Londens symfonie orkest o.l.v. István Kertész. Decca 443.762-2 (2 cd’s).
1970. Alfred Prinz met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 477.522-2 (7 cd’s).
1971. Jack Brymer met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 416.483-2.
1971 Karl Leister met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 764.355-2, 568.547-2.
1980. Richard Stoltzman met het Engels kamerorkest. RCA 88691-98911-2.
1982. Thomas Friedl met het Zürichs kamerorkest o.l.v. Edmond de Stoutz. Claves CD 50-8205.
1984. Emma Johnson met het Engels kamerorkest o.l.v. Raymond Leppard. ASV DCS 238 (2 cd’s), GLD 4001.
1985. Thea King met het Engels kamerorkest o.l.v. Jeffrey Tate. Hyperion CDA 66199.
1986. Béla Kovács met het Franz Liszt kamerorkest o.l.v. Béla Drahos. Hungaroton HCD 12590.
1987. David Glazer met het Engels kamerorkest o.l.v. Geoffrey Simon. Gala ZIE ACX 901.
1987. Charles Neidich met het Orpheus kamerorkest. DG 423.377-2.
1987. Thea King met het Engels Kamerorkest o.l.v. Alun Francis. Meridian CDE 84022.
1987. Jozef Luptácik met de Capella Istropolitana o.l.v. Richard Edlinger. Naxos 8.550073.
1988. Karl Leister met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 446.232-2.
1989. Ernst Ottensamer met de Weense Mozartacademie o.l.v. Johannes Wildner. Naxos 8.550345.
1989. Colin Lawson met de Hanover Band o.l.v. Roy Goodman. Nimbus NI 7023.
1989. Michel Portal met het Weens kamerorkest o.l.v. Philippe Entremont. Harmonia Mundu HMU 90.1304.
1989. Joy Farrell met Divertimenti o.l.v. Paul Daniel. Meridian CDE 84169.
1990. Peter Schmidl met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 429.221-2.
1990. Michel Lethiec met het Auvergne kamerorkest o.l.v. Jean-Jacques Kantorow. AMG LYRINX 107.
1990. Dieter Klöcker met het Engels Kamerorkest o.l.v. Wolf-Dieter Hauschild. Novalis 150.061-2.
1991. David Glazer met het Engels kamerorkest o.l.v. Geoffrey Simon. Cala CAC 0102 (6 cd’s).
1991. James Campbell met het Canadees National Arts Center orkest o.l.v. Franz-Paul Decker. CBC SMCD 5069.
1992. Karl-Heinz Steffens met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Colin Davis. RCA 09026-62531-2.
1992. Ernst Ottensamer met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 438.868-2.
1993. Radovan Cavallin met het Gran Canaria filharmonisch orkest o.l.v. Gabriel Chmura. Maguelone MAG 111.103.
1993. John Mack met het Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 443.176-2.
1993. Richard Hosford met het Europees kamerorkest o.l.v. Alexander Schneider. ASV 811 COE.
1993. Harold Wright met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 437.647-2 Boston Records BR 01066 CD.
1994. Henk de Graaf met het Amadeus ensemble o.l.v. Marien van Staalen. Erasmus WVH 173.
1994. Harmen de Boer met Nieuw Sinfonietta Amsterdam o.l.v.Lev Markiz. Vanguard 99037, Brilliant 94051-23.
1995. Eric Lederhandler met Nuove Musiche o.l.v. Georges Staelens. Staelens STA 9501.
1995. Michel Arignon met Parijs’ Opera orkest o.l.v. Georges Prêtre. Forlane UCD 16747/9 (3 cd’s).
1995. Mark Van de Wiel met het Chethams kamerorkest o.l.v. Julian Clayton. Olympia OCD 484.
1995. Steven Kanoff met het Engels kamerorkest. Accord 2067-2.
1996. Joze Ostrack met het Mozart festival orkest o.l.v. Alberto Lizzio. Vanguard 0891767-2, WLS WLS 48.
1996. Michel Arignon met Parijs’ Opera orkest o.l.v. Georges Prêtre. Forlane UCD 16747/9 (3 cd’s).
1996. Ralph Manno met de Staatskapel Weimar o.l.v. George Alexander Albrecht. Arte Nova 74321-46495-2.
1997. Dieter Klöcker met het Praags kamerorkest o.l.v. Milan Lajcik. MDG 301.0755-2.
1997. Sharon Kam met het Württembergs kamerorkest o.l.v. Jörg Färber. Teldec 3984-21462-2.
1997. Joy Farrall met Britten Sinfonietta o.l.v. Nicholas Cleobury. Classic FM 75605-57001-2.
1998. Joan Enric Lluna met Bournemouth Sinfonietta o.l.v. Richard Studt. Guild GMCD 7181.
1998. Grigory Riumin met het Sint Petersburgs kamerorkest o.l.v. Leonid Maltshev. Prism Classics PLD 1218.
1998. Gérard Schlotz met het Brixi kamerorkest o.l.v. Christoph Meister. Diem DIM 6109-2.
1998. Wolfgang Meyer met Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 3564-69855-2, 362620.
1998. Sabine Meyer met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. EMI 556.832-2.
1999. Paolo Beltrami met de Virtuosi di Aqueleia o.l.v. Alfredo Barchi. Stradivarius STR 3373-2.
2000. Pascal Moraguès met het Orchestre de Bretagne o.l.v. Stefan Sanderling. Pierre Verany PV 700028.
2001. Craig Hill met het Australisch Brandenburg orkest o.l.v. Paul Dyer. ABC 476.125-0.
2002. Dmitry Ashkenazy met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Pan Classics PC 10220.
2002. Martin Fröst met Amsterdam Sinfonietta o.l.v. Peter Oundjian. BIS SACD 1263.
2003. Walter Boeykens met Prima la musica o.l.v. Dirk Vermeulen. Et’cetera KTC 5261.
2004. Andrew Marriner met de Academy of St. Msartin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. PentaTone PTC 186.048.
2005. Vlastimil Mares met het Praags omroeporkest o.l.v. Libor Pesek. Supraphon SU 110621-2.
2005. Paul Meyer met het Orkestraal ensemble Parijs o.l.v. John Nelson. Virgin 332.627-2.
2005. Maximiliano Martin met het Schots kamerorkest o.l.v. Alexander Janiczek. Linn CKD 273.
2005. Emma Johnson met het Royal philharmonic orkest orkest. Nimbus NI 6116.
2006. Florent Heau met het Praags kamerorkest. Transart TR 146.
2006. Oskar Michalik met de Staatskapel Dresden o.l.v. Dieter Kurz. Berlin Classics BC 3107-2.
2006. Jean-Luc Votano met het Luiks filharmonisch orkest o.l.v. Louis Langré. Cypres CYP 7609.
2007. Anthony Pike met het Engels Kamerorkest o.l.v. Ralph Gothóni. Avie AV 0035.
2007. Ferdinand Steiner met de Salzburgse solisten. Extraplatte EX 686-2.
2008. Sebastian Manz met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Cornelius Meister. BR 900106.
2008. Paul Dean met het Queensland symfonie orkest o.l.v. Guilleaume Tourniaire. Melba MR 30112-2.
2009. Fabio di Càsola met het Musikcollegium Zürich o.l.v. Douglas Boyd. Sony 88697-64672-2.
2009. Karin Dombusch met het Collegium Musicum, Bazel o.l.v. Simon Gaudenz. Genuin GEN 10165.
2009. Jon Manasse met het Seattle symfonie orkest o.l.v. Gerard Schwarz. Harmonia Mundi HMU 90.7516.
2010. Sharon Kam met de Oostenrijks-Hongaarse Filharmonie. Berlin Classics BC 1667-2.
2012. Michael Colllins met het Zweeds kamerorkest. Chandos CHAN 10756.
Moderne basset
1985. Thea King met het Engels kamerorkest o.l.v. Jeffrey Tate. Hyperion CDA 66199.
1985 Sabine Meyer met de Staatskapel Dresden o.l.v. Hans Vonk. EMI 555.155-2.
1992. Ernst Ottensamer met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 438.868-2.
1995. Mark van de Wiel met het Chetham kamerorkest o.l.v. Julian Clayton. Olympia OCD 484.
1996. Jean-Claude Veilhan met de Grande Écurie et la chambre du roy o.l.v. Jean-Claude Malgoire. K617 K 617071/4 (4 cd’s).
1997. Michael Collins met het Russisch nationaal orkest o.l.v. Mikhael Pletnev. DG 457.652-2.
1998. Sabine Meyer met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. EMI 556.832-2, 557.128-2.
2002. Martin Fröst met Amsterdam Sinfonietta o.l.v. Peter Oundjian. BIS SACD 1263.
2005. Kari Kriiku met Tapiola Sinfonietta o.l.v. John Storgards. Ondine ODE 1056-2.
Oude basset
1973. Hans Deinzer met het Collegium aureum o.l.v. Franz-Josef Maier. EMI 747.603-2, Duitse Harmonia Mundi 88697-93707-2. (10 cd’s).
1985. Pay met de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 414.339-2.
1985. Eric Hoeprich met het Orkest van de Achttiende eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Philips 420.242-2.
1997. Eric Hoeprich met het Old Fairfield Academy orkest o.l.v. Thomas Crawford. Music Masters 01612-67157-2, Nimbus NI 2568/70 (3 cd’s).
1989. Colin Lawson met de Hanover Band o.l.v. Roy Goodman. Nimbus NI 7023.
1998. Wolfgang Meyer met Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 2564-69855-2.
2001. Eric Hoeprich met het Orkest van de achttiende eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Glossa GCD 921107.
2007 Lorenzo Coppola met het Freiburgs barokorkest o.l.v. Gottfried von der Goltz. Harmonia Mundi HMC 90.1980.
video
1990. Peter Schmidl met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. EuroArts 2072088 (dvd).
2006. Sharon Kam met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Manfred Honeck. Euro Arts /Medici Arts 2055158 (dvd).
2007. ???? . Naxos 2.110533 (dvd).