MOZART: SINFONIA CONCERTANTE IN ES KV 364/320d
Vier jaar nadat hij de vijf vioolconcerten had geschreven, ontstond zijn welhaast mooiste concertante werk voor strijkinstrumenten. Dat het de naam Sinfonia concertante kreeg in plaats van gewoon Concert past in de oude traditie van het Concerto grosso waarin de solisten hechter waren geïntegreerd in het volledige orkest dan in het soloconcert.
Achtergronden
De vorm van de Sinfonia concertante met behalve specifiek symfonische- ook concerto grosso en zelfs serenade elementen is vrij uitzonderlijk en beleefde zijn glorietijd slechts gedurende de korte periode tussen het preclassicisme en het classicisme om daarna in onbruik te raken. De meeste concertantes ontstonden gedurende de periode tussen 1770 en 1825 in Mannheim, Parijs en Noord Italië, maar uit die tijd zijn wel ongeveer vijfhonderd werken van zo’n honderdvijftig componist in dit genre bekend. Mozart werd met de vorm vertrouwd tijdens zijn reizen. In Parijs schreef hij de Concertante voor blazers (fluit, hobo, hoorn en fagot KV 297b), waarvan de authenticiteit wordt betwijfeld, maar waarvan mooie reconstructies circuleren. Hij moet toen ook zijn begonnen aan een dergelijk werk voor viool, altviool en cello (KV Anh. 104/KV 320e) maar kwam niet verder dan halverwege het eerste deel. Trouwens ook van het onderhavige stuk resten slechts drie autograaf fragmenten.
Het symfonisch opgezette werk met twee obligate solisten ontstond in de zomer of het begin van de herfst 1779, kort nadat hij was teruggekeerd uit Mannheim en Parijs en ook gedurende Mozarts laatste jaar in Salzburg. De magische inzet van de soloviool illustreert de bijzondere opzet fraai: hij treedt eenvoudig met een lang aangehouden noot naar voren als de orkeststemmen terugtreden. Vanaf dat moment volgt een prachtige reeks onderhoudende dialogen in onderlinge octaafafstand tussen de solo instrumenten, waarbij de altviool wat minder ernstig klinkt dan gewoonlijk omdat Mozart voorschreef dat hij een halve toon hoger (in Es dus) moet worden gestemd dan gewoonlijk. Een helderder, pregnanter klank is het gevolg. Dergelijke scordatura effecten kwamen al bij de zestiende eeuwse luitenisten, bij Biber, maar later ook bij Paganini (eerste vioolconcert), Mahler (Scherzo uit de vierde symfonie) en Stravinsky (Vuurvogel) voor.
Onbetwist hoogtepunt uit het werk is het uitgebreide Andante in c-klein met het karakter van een klaagzang die zo aan een opera zou kunnen zijn ontleend. Beide solisten hebben lange sologedeelten voordat ze fijnzinnige canonische frasen om elkaars partijen spinnen. De cadens van de componist zelf is niet zozeer een bravoureuze bijdrage als wel een vertrouwde dialoog tussen beide solisten. Zowel dat middendeel als de onstuimige finale, een presto in rondovorm, bevatten citaten uit werken van Michael (de broer van Joseph) Haydn die mogelijk de altsolo speelde tijdens de eerste uitvoering door leden van het plaatselijke hoforkest, bestaande uit het gangbare strijkorkest (met gediviseerde altviolen ter verdere verrijking van de klank) plus twee hobo’s en twee hoorns. De Mannheimse invloed verraaadt zich ook in de typische crescendi. Mozart (die dus voor de uitgeschreven cadensen zorgde) zelf of anders eerste violist Brunetti of Joseph Hafeneder moet de vioolsolo destijds hebben gespeeld.
De opnamen
Met een speelduur van ongeveer een half uur wordt het werk altijd gecombineerd met een ander. Dat wisselt van opname tot opname, maar erg gangbaar zijn de Concertone, de Sinfonia concertante voor blazers en gewone vioolconcerten. Die koppeling kan van beslissende invloed zijn op iemands keuze, maar in dit verslag staat de Concertante centraal en spelen koppelingen geen rol.
Een belangrijk beoordelingscriterium is natuurlijk in hoeverre de solisten naar elkaar luisteren en op elkaar reageren, wat in de uiterste gevallen leidt tot twee harmonisch gelijkgestemde opvattingen of juist tot een streven naar optimaal contrast. De eerstgenoemde kijk is natuurlijk het meest in de geest van het werk.
Geconfronteerd met een onverwachte tsunami aan opnamen van een niet eens zo algemeen populair werk zal duidelijk zijn dat het onmogelijk is ze alle te beluisteren, laat staan ‘de beste’ aan te wijzen. Het lijkt eerder zaak om een stel van de betere, aantrekkelijker uitgaven te selecteren
Allereerst zijn daar natuurlijk enige historische opnamen. De oudste is van Samons/Tertis uit 1933. Daarna is er uit 1941 een opname van Spalding/Primrose; Primrose komen we in latere jaren ook nog een paar keer tegen. Befaamd waren ook de ooit door Engelse Columbia uitgebrachte opnamen van Casals’ festivals in Prades en Perpignan aan het begin van de jaren vijftig vorige eeuw, getuigend van doorgaans onversneden romantische opvattingen. Het nogal voortvarend nuchtere karakter dat Toscanini zijn solisten Michakov en Cooley oplegt komt het werk niet ten goede.
Maar het interessantst in deze categorie is de voortvarende, frisse, ja uitgelaten vertolking van Heifetz/Primrose uit 1956.
Dan zijn er de versies waarop met behulp van playback technieken één solist een dubbelrol vervult. Zoals Terakado (Denon), Kussmaul en Van Keulen (Koch). Van dit drietal is de Nederlandse de veelzijdigste en spontaanste en het procédé werkt uitstekend voor haar. Best een aanrader dus.
Natuurlijk zijn er ook ‘authentieke’ of tenminste zo aandoende vertolkingen. Die van Terakado behoort daartoe, maar overtuigender zijn de duo’s Huggett/Beznosiuk (Virgin) en Stephanie en Roger Chase (Cala) waarbij laatstgenoemden met een kleine marge mooier waren. Totdat de hen overtreffende interpretaties van Zehetmair/Kilius, Podger/Beznosiuk en Carmignola/Waskiewicz verschenen. Vooral beide laatstgenoemde registraties gooien heel hoge ogen.
Van de verschillende beroemdste koppels komen ‘koning’ David en ‘prins’ Igor Oistrakh het veelvuldigst voor, waarbij vader doorgaans de altvioolpartij voor zijn rekening nam. Jarenlang gold de Decca opname uit 1963 als een soort gouden standaard, slechts geëvenaard door de wat latere, spontanere en meer detailgerichte ‘live’ BBC opname uit dezelfde tijd (28 september). Hun Berlijnse EMI opname bleef daar wat bij achter, mogelijk als gevolg van geïmproviseerd haastwerk. En daarna manifesteerde de jongere generatie van de Oistrakhs zich nogmaals, nu met Igor als altist en zijn zoon Valeri als violist (Doron), maar het resultaat valt niet erg mee tengevolge van een niet geheel uitgekristalliseerde, uniforme visie.
Dan waren daar de twee leden van het Amadeus kwartet, Norbert Brainin en Peter Schidlof die hun medewerking verleenden aan een tweetal opnamen, eerst in 1953 aan het begin van hun beroemdheid scheppende loopbaan met Harry Blech, later in 1967 op het toppunt daarvan met Benjamin Britten. De Testament studio opname zorgt voor een betere balans en meer detail, maar tussen de inbreng van de solisten bestaat niet zo’n groot verschil; Britten is de wel de betere begeleider. Lastige keuze dus tussen dit tweetal.
Een andere ongeveer gouden standaard uitgave was die van Grumiaux/Pellicia (Philips) uit 1964, die inmiddels hooguit klanktechnisch wat achterblijft. Nog altijd heel fraai is de zonnige, ontspannen aanpak van de solisten bij Böhm: Brandis/Cappone, al hadden deze meer persoonlijkheid mogen tonen. Heel homogeen, warm van toon en met prachtige dialogen is de realisatie van de Amerikanen Phillips/Gallagher met prachtige begeleiding en een uitstekend klankgemiddelde. Even fraai en boeiend is de Hamburgse versie met Midori/Imai, een verschijning uit 2000.
Temidden van de vele nieuwere ‘standaard’ interpretaties treft vooral die van Dumay/Hagen (DG). Dumay, leerling van Grumiaux, laat horen dat divers streven naar authenticiteit niet ongemerkt aan hem is voorbijgegaan. Veronika Hagen voegt zich perfect in het concept en overtreft Pellicia; wat vooral opvalt is hoe ideaal de orkestpartijen zijn uitgewerkt; Végh deed dat ook al zo mooi in de begeleidingen van de pianoconcerten voor Schiff.
Bij de nieuwkomers van na 2000 zijn het vooral Fischer/Nicolic, Graffin/Imai en Capuçon/Tamestit die zich positief onderscheiden.
Conclusie
Kort samengevat: Heifetz/Primrose (RCA) voor de historische kant, de Carmignola/Wakiewicz (Archiv) voor de authentieke, Van Keulen (Koch) voor de wonderen van playback en bij de traditionelen in de eerste plaats Fischer/Nicolic (Pentatone), Dumay/Hagen (DG), op enige afstand gevolgd door Phillips/Gallagher (DG), Midori/Imai (Sony), Brandis/Cappone (DG).
Discografie
1933. Albert Sammons en Leon Tertis met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Hamilton Harty. Biddulph LAB 023, Naxos 8.110957.
1941. Albert Spalding en William Primrose met het New friends of music orkest o.l.v. Fritz Stiedry. Biddulph LAB 088.
1949. Mischa Mischakov en Carlton Cooley met het NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. Testament SBT 1404 (2cd’s).
1951. Isaac Stern en William Primrose met het Perpignan festival orkest o.l.v. Pablo Casals. Sony SMK 58983, 64131 (12 cd’s), Pearl GEMS 0167.
1953. Joseph Fuchs en Lilian Fuchs met het Prades festival orkest o.l.v. Pablo Casals. Koch 37004-2.
1953. Norbert Brainin en Peter Schidlof met de London Mozart players o.l.v. Harry Blech. Testament SBT 1157.
1955. Arthur Grumiaux en William Primrose met het Omroeporkest van de WDR, Keulen o.l.v. Otto Ackermann. Archipel ARPCD 0418.
1956. Jascha Heifetz en William Primrose met het RCA Victor symfonie orkest o.l.v. Izler Solomon. RCA 09026-63531-2, 09026-61746-2, Sony 88697-76138-2 (6 cd’s).
1957. Aïda Stucki en Hermann Friedrich met het Omroeporkest Beromünster o.l.v. Pierre Colombo. Doremi DHR 6964-9 (6 cd’s).
1960. David Oistrakh en Rudolf Barshai met het Moskou’s kamerorkest o.l.v. Rudolf Barshai. Chant du monde LDC 278906.
1962. Yehudi Menuhin en Rudolf Barshai met het Bath festival orkest o.l.v. Yehudi Menuhin. EMI 762.710-2, 767.045-2, 568.530-2 (2 cd’s), 763.601-2 (4 cd’s).
1963. Rafael Druian en Abraham Skernick met het Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony 48113, SBK 45980, MYK 42598, 67177.
1963. David en Igor Oistrakh met het Moskou’s filharmonisch orkest o.l.v. Kyril Kondrashin. Decca 417.759-2, 470.258-2.
1963. David en Igor Oistrakh met het Moskou’s filharmonisch orkest o.l.v. Yehudi Menuhin. BBC Legends BBCL 4019-2.
1964. Arthur Grumiaux en Arrigo Pelliccia met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 438.588-2 (2 cd’s).
1966. Thomas Brandis en Giusto Cappone met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 427.208-2, 459.025-2, 474.424-2.
1967. Norbert Brainin en Peter Schidlof met het Engels kamerorkest o.l.v. Benjamin Britten. BBC BBCB 8010-2.
1969. Wolfgang Schneiderhan en Rudolf Streng met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. Orfeo C 30-1921.
1971. Isaac Stern en Pinchas Zukerman met het Engels kamerorkest o.l.v. Daniel Barenboim. Sony SM3K 46523, SM3K 66475 (3 cd’s).
1971. David en Igor Oistrakh met het Berlijns filharmonisch orkest. EMI 764.632-2, 574.724-2, 769.653-2.
1974. Gérard Jarry en Serge Collot met het Paillard kamerorkest o.l.v. Jean-François Paillard. Denon DC 8087.
1974. Gerhart Hetzel en Rudolf Streng met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Muti. Orfeo C 867-121 B.
1980. Isaac Stern en Pinchas Zukerman met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Sony SK 36692.
1980. Pierre Amoyal en Gérard Caussé met het Kamerorkest Lausanne o.l.v. Armin Jordan. Erato ECD 88113.
1982. Itzhak Perlman, Pinchas Zukerman met het Israel filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. DG 415.486-2.
1982. Kjell Lysell en Nils-Erik Sparf met Stockholm Sinfonietta o.l.v. Jan-Olav Wedin. BIS CD 205.
1983. Gidon Kremer en Kim Kaskashian met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. DG 413.461-2, 429.606-2, 453.043-2 (2 cd’s).
1983. Norbert Brainin en Peter Schidlof met het Engels kamerorkest o.l.v. Alexander Gibson. Chandos CHAN 6506, 8315.
1984. Jean-Jacques Kantorov en Vladimir Mendelssohn met het Nederlands kamerorkest o.l.v. Leopold Hager. Denon 33C37-7507.
1984. Iona Brown en Josef Suk met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Iona Brown. Argo 411.613-2, 433.171-2.
1986. Franco Gulli en Bruno Giuranna met het Kamerorkest van Padua en Venetië o.l.v. Bruno Giuranna. Claves CD 50-8707.
1986. Jaap Schröder en Marilyn MacDonald met het Smithonian kamerorkest o.l.v. Jaap Schröder. EMI 749.006-2.
1988. Lorraine McAslan en Yuko Inoue met het Londens festival orkest o.l.v. Ross Pople. ASV CDQS 6139.
1988. Christopher Warren-Green en Roger Chase met het Londens kamerorkest. Virgin 561.205-2, 790.818-2.
1988. Augustin Dumay en Gérard Caussé met Sinfonia Varsovia o.l.v. Emmanuel Krivine. EMI 749.160-2.
1989. Henryk Szeryng en Nobuko Imai met het Philharmonia orkest o.l.v. Alexander Gibson. Philips 422.508-2 (4 cd’s).
1989. Todd Phillips en Maureen Gallagher met het Orpheus kamerorkest. DG 429.784-2.
1989. Josef Suk en Thomas Kakuska met het Suk kamerorkest o.l.v. Josef Suk. Vanguard 08-7001-71.
1989. Christian Altenburger en Wolfram Christ met de Duitse Bachsolisten o.l.v. Helmut Winschermann. Capriccio10807/2.
1989. Takako Nishizaki en Ladislav Kyselak met de Capella Istropolitana Bratislava o.l.v. Stephen Gunzenhauser. Naxos 8.550332.
1990. Elizabeth Balmas en Tasso Adamopoulos met het Bernard Calmel orkest o.l.v. Bernard Calmel. Auvidis BNL 11287.
1990. 1990. Iona Brown en Nobuko Imai met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Iona Brown. Philips 426.882-2 (4 cd’s).
1990. Vladimir Spivakov en Shlomo Mintz met de Moskouse Virtuosi o.l.v. Vladimir Spivakov. RCA 09026-60467-2.
1990. Salvatore Accardo en Toby Hoffman met het Praags kamerorkest. Nuova Era 6949.
1990. Philip Bride en Christian Crenne met het Ensemble instrumental de France o.l.v. Kurt Redel. Pierre Verany PV 730024.
1991. Cho-Liang Lin en Jaime Laredo met het Engels kamerorkest o.l.v. Raymond Leppard. Sony SK 47693.
1991. Daniel Majeske en Robert Vernon met het Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 443.175-2.
1991. Rainer Kussmaul (playback) met de Amsterdam Mozart Players o.l.v. Jürgen Kussmaul. Channel Classics CCS 3992.
1991. Anne Sofie Mutter en Bruno Giuranna met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. EMI 754.302-2.
1991. Frank Peter Zimmermann en Tabea Zimmermann met het Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Gianluigi Gelmetti. EMI 754.196-2.
1992. Jan Talich sr. en jr. met het Talich kamerorkest o.l.v. Kurt Redel. Calliope CAL 1212, CAL 9230.
1992. Stephanie Chase en Roger Chase met de Hanover Band o.l.v. Roy Goodman. Cala CACD 1014 (2 cd’s).
1993. Régis en Bruno Pasquier met het Luiks filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Bartholomée. Valois V 4712.
1994. Lorraine McAslan en Yuko Inoue met het Londen Festival orkest o.l.v. Ross Pople. ASV CDQS 6139.
1994. Boris Belkin en Lavard Skou Larsen met de Salzburgse kamersolisten. Denon CO 78918.
1994. Jürgen Küßmaul en Wolfram Christ met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. Sony SK 66859, 88697-761522 (7 cd’s).
1995. Iona Brown en Lars Tomter met het Noors Kamerorkest o.l.v. Iona Browb. Chandos CHAN 9695, CHAN 10507.
1995. Ryo Terakado (playback) met La petite bande o.l.v. Sigiswald Kuyken. Denon CO 78837.
1996. Ivan Zenaty en Josef Suk met het Praags Kamerfilharmonisch orkest o.l.v. Jirí Belohlávek. Clarton CQ 0030-2031.
1996. Isabelle van Keulen (playback) met het Praags kamerorkest. Koch 3-6443-2.
1996. Gil Sharon en Yuri Gandelsman met het Slowaaks kamerorkest o.l.v. Bohdan Warchal. Brilliant Classics 94051/29.
1997. Viktor Liberman en Yuri Kamanov met het St. Petersburg kamerorkest o.l.v. Edward Serov. Kontrapunkt 32314.
1997. Monica Huggett en Pavlo Beznosiuk met het Portland barokorkest o.l.v. Monica Huggett. Virgin 545.290-2.
1998. Lars Anders Tomter en Iona Brown met het Noors kamerorkest o.l.v. Iona Brown. Chandos CHAN 9695.
1998. Richard Studt en Nodar Jvania met Bournemouth Sinfonietta o.l.v. Richard Studt. Guild GMCD 7181.
1998. Valeri en Igor Oistrakh met Camerata Strad o.l.v. Igor Oistrakh. Doron DRC 3034.
2000. Midori en Nobuko Imai met het NDR symfonie orkest Hamburg o.l.v. Christoph Eschenbach. Sony SK 89488.
2000. Jean-Jacques Kantorow en Gordan Nikolic met het Orchestre d’Auvergne o.l.v. Jean-Jacques Kantorow. Syrius SYR 141360.
2000. Augustin Dumay en Veronika Hagen met de Camerata academica Salzburg o.l.v. Sandor Végh. DG 459.675-2.
2004. Thomas Zehetmair en Ruth Killius met het Orkest van de Actiiende eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Glossa GCD 921108 (2 cd’s).
2005. Anne Sophie Mutter en Yuri Bashmet met het Londens filharmonisch orkest. DG 474.215-2 (2 cd’s).
2005. Lev Klyshov en Vladimir Stopichev met het Baltisch kamerorkest. St. Petersburg o.l.v. Emmanuel Leducq-Barôme. Calliope CAL 9350.
2006. Julia Fischer en Gordan Nicolic met het Nederlands kamerorkest o.l.v. Yakov Kreizberg. Pentatone PTC 5186-098, PTC 5186-453 (3 cd’s).
2006. Philippe Graffin en Nobuko Imai met het Brabants orkest o.l.v. Philippe Graffin. Avie AV 2127.
2006. Maxim Vengerov en Lawrence Power met het UBS Verbier festival kamerorkest o.l.v. Maxim Vengerov. EMI 378.374-2.
2007. Dejan Bogdanovic en Pierre-Henry Xuereb met Sono o.l.v. Luc Loubry. Harp & Company CD 505003.
2007. Renaud Capuçon en Antoine Tamestit met het Schots kamerorkest o.l.v. Louis Langré. Virgin 502.112-27.
2007. Giuliano Carmignola en Danusha Waskiewicz met het Mozartorkest o.l.v. Claudio Abbado. Archiv 477.7371.
2009. Rachel Podger en Pavlo Beznosiuk met het Orchestra of the Age of ennlightenment. Channel Classics CCS SA 29309.
Met onbekende opnamedatum
…… György Pauk en János Rolla met het Franz Liszt kamerorkest, Boedapest o.l.v. János Rolla. Hungaroton 53.1030/2 (3 cd’s).
……Mincho Michev en Hristo Paskalev met de Sofia Kamersolisten o.l.v. Emil Tabakov. Fidelio CD 1842.
Video
1963. Igor Oistrakh en David Oistrakh met het Moskou’s filharmonisch orkest o.l.v. Yehudi Menuhin. EMI 490.449-9, ICA Classics ICAD 5012 (dvd).
1983. Gidon Kremer en Kim Kaskashian met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. DG 073-4157 (2 dvd’s).
2002. Gidon Kremer en Ula Ulijona met Kremerata Baltica o.l.v. Gidon Kremer. Euro Arts 2072228 (dvd).