MOZART: SINFONIA CONCERTANTE IN ES KV 297b
Deze Sinfonia concertante voor hobo, klarinet, fagot en hoorn behoort tot een speciale categorie werken dat aan het eind van de achttiende eeuw met name in Parijs een modeartikel was.
Achtergronden
In de jaren 1770 waren symphonies concertantes – dat wil zeggen concerten voor meerdere instrumenten – een rage in Parijs. Het is dus absoluut geen verrassing dat Mozart tijdens zijn bezoek daar in april 1778 twee van dergelijke werken componeerde.
Op 5 april schreef Mozarts moeder aan haar man in Salzburg dat zoonlief de opdracht had gekregen om concerten voor fluit en harp te schrijven. Later corrigeerde de jonge Mozart dit: het ging om een enkel concert voor fluit èn harp in opdracht van de graaf de Guines, Adrie-Louis Bonnières de Souastre, zelf een verdienstelijke amateur fluitist.
Het verhaal van de Concertante voor vier blazers is ingewikkelder. Dat werd voor de destijds beroemde Concerts spirituels van Jean Legros geschreven.
Het werd nooit volgens plan uitgevoerd. Latere brieven van Mozart, die door andere documenten worden geschraagd, suggereren dat een rivaal componist, Giovanni Maria Cambini (1746-1825) met succes als intrigant optrad en met een eigen, identiek bezette sinfonia concertante het pleit won. (Werken van deze Cambini zijn ter vergelijking op Nuova Era 7026 en 7059 verschenen).
Mozart hield vol dat hij zijn enige manuscript van het werk aan Legros had verkocht. Helaas is de hele inventaris van de betreffende Legros collectie verloren gegaan, mogelijk gedurende de Franse Revolutie. Zonder over Mozarts autograaf te beschikken, is het onmogelijk om vast te stellen hoe het werk in elkaar zit.
Toen de gereputeerde Mozartkenner Otto Jahn in 1869 overleed, werd zijn inboedel op een veiling aangeboden. Onder zijn manuscripten bevond zich een Concertante voor vier blaasinstrumenten. Dat manuscript, dat door een professionele kopiist op Jahns verzoek was gemaakt, draagt geen naam van een componist en Jahn liet ook geen gegevens na waar hij het werk had gevonden.
Een duidelijke, geldige bewijsvoering dat het werk van Mozart identiek was met dat uit de boedel van Jahn is nooit geleverd. Bovendien is het manuscript van Jahn voor hobo, klarinet, fagot en hoorn met orkest en niet voor hobo, klarinet, hoorn en fagot.
Niettemin werd het werk vervolgens in de Jahn vorm gepubliceerd en jarenlang ook zo gespeeld. Zo’n vijfenzeventig jaar lang aanvaardden de Mozartkenners dit manuscript. Ook veel critici hielden staande dat het werk dermate goed is, dat het eigenlijk alleen van Mozart kan zijn. Velen beschouwden het zelfs als een mijlpaal in Mozarts oeuvre.
Maar in de zesde druk van de Köchel catalogus uit 1964 werd het werk naar een appendix met zoekgeraakte en dubieuze composities verbannen. Het ging rijkelijk ver om een eerst zeer geprezen compositie nu als banaal, goedkoop of minderwaardig af te doen. Hoewel feitelijk niemand ook echt heeft betwijfeld dat het werk van Mozart is.
De grote vraag is en blijft vooral: wie verving de fluit en de hobo door een hobo en een klarinet?
Rond 1975 publiceerde de Amerikaanse musicoloog/pianist Robert Levin een reconstructie die het origineel dichter moest benaderen. Hij deed dat op grond van de volgende vondsten:
- - De aan Legros verkochte, maar nooit in die vorm teruggevonden solopartijen voldoen aan de voorwaarden en proporties die alleen in de van muziek van Mozart zijn te vinden.
- - De orkestpartijen voldoen niet aan die voorwaarde en bevatten ook elementaire fouten.
- - In stilistisch opzicht laten de solisten een muziektaal horen die kenmerkend is voor de late jaren 1770, terwijl de orkestpartijen vaak trekken van begin negentiende eeuwse muziek vertonen.
- - Mozart noemde de namen van de solisten voor wie hij dit werk schreef met naam en toenaam. Het gaat om voortreffelijke blazers die hij had ontmoet bij het beroemde Mannheimse orkest: fluitist Johann Baptist Wendling, hoboïst Friedrich Ramm, fagottist Georg Wenzel Ritter en de rondreizende hoornvirtuoos Johann Wenzel Stich met het pseundoniem Giovanni Punto.
- - Uit andere werken die hij voor hen componeerde blijkt dat geen van de hobo- en klarinetpartijen authentiek kunnen zijn. De hoornpartij in het bijzonder was geschreven voor een hoornist die een meester in het lage register was terwijl de fagottist juist schitterde in het hoge register.
- - Is het toeval dat de klarinetsolo uit de derde variatie van de finale sterk verwant is met eentje uit het Septet van Beethoven uit 1799/1800?
De conclusie moet luiden: Mozart zelf kan de vervanging van de fluit niet hebben bedoeld en hij kan de gangbare orkestbegeleiding niet hebben gemaakt.
Levin herzag dat alles grondig in een poging om Mozarts origineel zo dicht mogelijk te benaderen. Soms waren de ingrepen vrij rigoureus: het eerste deel werd met honderd maten bekort, uit de finale werden de orkestrefreinen vervangen door herhalingen van de beide helften van het thema en elke variatie.
Wie daarover meer wil lezen kan terecht in het Mozart Jahrbuch 1976/7 bij ‘On the authenticity of K. Anh C14.01 (297b)’ of in het bij Pendragon Press verschenen Who wrote the Mozart four-wind Concertante?
De opnamen
Uit het bovenstaande blijkt dat deze Concertante een heel interessant werk is voor een vergelijking. Niet alleen omdat verschillende uitgaven de revue passeren, maar ook omdat de kwestie modern/authentiek instrumentarium en die van de verschillende blazersscholen – Engels, Frans, Duits, Tsjechisch en Nederlands – een rol spelen. Dat zijn factoren die mede iemands keuze kunnen bepalen.
Natuurlijk kan de discografische lijst weer niet op volledigheid bogen, maar de wezenlijke opnamen zijn erin vermeld en wie zal geïnteresseerd zijn in bijvoorbeeld een opname met de Nova filharmonica Portuguese o.l.v. Alvaro Cassuto (Classical Gallery)? Ook de opnamen die alleen in albums van 7, 8 tot zelfs 88 cd’s worden geleverd, zijn buiten beschouwing gelaten want welhaast niemand zal voor één werk zoveel ballast kopen. Het is wel jammer voor de jeugdig briljante interpretatie van geweldige leden van het Europees kamerorkest onder Schneider.
Zelfs een bespreking in extenso van alle individuele opnamen met alle beschikbare clichétermen die in het laadje klaarliggen, leek weinig zinvol. Wanneer we de lijst chronologisch nalopen, blijkt meteen de oudste opname van Stokowski tegen alle verwachtingen in heel bijzonder. Hij werd in december 1940 gemaakt en is de enige Mozart cd die rest van zijn 25-jarige verbintenis met het Philadelphia orkest. De strijkers fraseren heel gracieus, maar wel lichtelijk romantisch, maar de klank is aangenaam warm en zijn nogal prominent opgenomen groepje solisten zorgt voor een fraaie klankvermenging zonder afbreuk te doen aan het individuele karakter. Alleen de fagottist gebruikt nogal een overdadig vibrato. Stokowski bewonderaars mogen deze uitgave niet missen.
Uit de Franse hoed is ook een oude opname interessant. Namelijk die van fagottist Oubradous die door Messiaen ‘de Mozartspecialist’ werd genoemd. Een voor het Franse aandeel heel kenmerkende en bepalende versie.
De volgende op het lijstje is de eerste opname van Karajan, gemaakt tijdens zijn Engelse periode met wat toen ‘zijn’ orkest, het Philharmonia met de eerste lessenaars was. Oorspronkelijk op Columbia 78t. platen verschenen, wel verdoekt naar lp, maar heeft deze uitgave blijkbaar een EMI heruitgavestadium overgeslagen en kwam terecht in het Testament fonds. Het resultaat is een zeer gedistingeerde, slanke vertolking. Dat het geluid ‘slechts’ in mono is, vergeet men snel.
Van de beide latere Karajanopnamen is vooral die met Koch en Leister erg de moeite waard. Voor een van de hoogtepunten met een en al charme en stijlbewustzijn zorgde ook Böhm met Lehmayer & Co.
Uit de Tsjechische hoek imponeert vooral de opname van Prantl, uit de Nederlandse die van Van Staalen.
Salzburg meldt zich onder Soudant met een heel stijlvolle verklanking die het aanhoren waard is. Daarentegen waren de verwachtingen van Boyd – zelf hoboïst – in Winterthur mogelijk te hoog gespannen: het tempi van het andante is aan de snelle kant en de opnamebalans bevoordeelt de solisten te zeer. Iets gracieuzer en dichterlijker had geen kwaad gekund.
Ook bij Giulini, van wie we op iets heel moois hadden mogen hopen, komt de muziek niet helemaal uit de verf. Mogelijk was het een snelle haastklus in Berlijn voor hem.
Een aangename verrassing biedt ook Barenboim met zijn getalenteerde, briljante Israëlisch/Palestijnse solisten. Puristen zullen opmerken dat het orkest te zwaar is bezet en de opvatting erg traditioneel is, maar de coördinatie is heel goed en de vertolking heeft pit. Vooral hoboïst Mohamed Saleh onderscheidt zich heel positief. Het beluisteren waard dus.
Stijlvoller, beter geproportioneerd, eigenlijk liefdevoller klinkt het werk in handen van Von der Goltz en zijn Freiburgers. De hoekdelen klinken zwierig en briljant, het langzame deel erg verfijnd.
Op een gangbaar traditioneel instrumentarium geven de musici van het dirigentloze Orpheus kamerorkest een prachtvertolking die niet alleen warm van klank is, maar ook intiem klinkt en uiterst vaardig en stijlbewust is. De opname is fraai van definitie.
Wat de redenen waren dat Abbado die normaal de afgelopen decennia (sinds zijn Schubertproject) op zoek is naar eerste uitgaven en zoekt in manuscripten niet duidelijk voor Levin of Haenchen kiest, wordt uit de toelichtende tekst bij zijn opname niet duidelijk. Dat is het enige spijtige aan zijn onderneming. Waarom is deze uitvoering zo mooi? Om te beginnen klinkt hij warm, heel precies en veerkrachtig. De solisten vormen individueel en als groep een prachtig geheel en de opname doet daaraan niets tekort.
Conclusie
Overwegingen van nationale land/stijlaard, traditionele versie of Levin/Haenchen reconstructie even terzijde latend, zijn het de uitvoeringen van Abbado, Orpheus, Von der Goltz en in tweede instantie die van Böhm, en Karajan 1 die het pleit winnen.
Discografie
1940. Marcel Tabuteau (h), Bernard Portnoy (kl), Sol Schoenbach (f), en Mason Jones met het Philadelphia orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Cala CACD 0523.
1946. Pierre Pierlot (h), Pierre Lefebvre (kl), Maurice Allard (f) en Jean Devémy (hn) met orkest o.l.v. Fernand Oubradous. Alpha ALPHA 800.
1952. Solisten met het Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Carl Schuricht. Archiphon ARC 210.
1953. Sidney Sutcliffe (h), Bernard Walton (kl), Cecil James (f) en Dennis Brain (hn) met het Philharmonia orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Testament SBT 1091.
1954. Pierre Pierlot (h), Jacques Lancelot (kl), Paul Hogne (f) en Gilbert Coursier met het Saarlands kamerorkest o.l.v. Karl Ristenpart. Premiers Horizons REF 070.127/8, Membran 23275-2 (2 cd’s).
1957. John de Lancie (h), Anthony Gigliotti (kl), Bernard Garfield (f) en Mason Jones (hn) met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony SBK 67177.
1960. Haakon Stotijn (h), Bram de Wilde (kl), Thom de Klerk (f) en Jan Bos (hn) met het Nederlands Kamerorkest o.l.v. Szymon Goldberg. Retrospective 93407 (8 cd’s).
1962. Alfred Tolksdorf (h), Karl Schütte (kl), Heinz Wappler (f) en Günter Schaffrath (hn) met de Staatskapel Dresden o.l.v. Otmar Suitner. Berlin Classics BC 3130-2.
1965. Frantisek Hanták (h), Miloš Kopecky (kl), Karel Vacek (f) en Miroslav Sefek (hn) met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Václav Smetácek. Supraphon SU 3991-2.
1966. Walter Lehmayer (h), Peter Schmidl (kl), Fritz Falti (f) en Günter Högner (hn) met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 477.522-2 (7 cd’s).
1970. Lothar Koch (h), Karl Leister (kl), Günter Piesk (f) en Gerd Seifert (hn) met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Testament SBT 1474.
1971. Karl Steins (h), Herbert Stahr (kl), Manfred Braun (f) en Norbert Hauptmann (hn) met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 566.101-2.
1980. Hans Elhorst (h), Antony Morf (kl), Tomasz Sosnowski (f) en Alfred Kasprzok (hn) met het kamerorkest Lausanne o.l.v. Armin Jordan. Erato ECD 88113.
1984. Solisten met het Europees kamerorkest o.l.v. Alexander Schneider. ASV CDCOS 5242.
1987. Carlo Romano (h), Franco Ferranti (kl), Marco Costantini (f) en Stefano Aprile (hn) met het Omroeporkest Rome o.l.v. Peter Maag. Arts 43032-2.
1988. Gordon Hunt (h), Michael Collins (kl), Meyrick Alexander (f) en Michael Thompson (hn) met het
Londens kamerorkest o.l.v. Christopher Warren-Green. Virgin 561.205-2, 790-818-2.
1988. Jirí Krejci (h), Václav Kyzivát Ikl), Jirí Seidl (f) en Zdenek Tylsar (hn) met de Cappella Istropolitana o.l.v. Richard Edlinger. Naxos 8.550159.
1989. Stephen Taylor (h), David Singer (kl), Steven Dibner (f) en William Purvis (hn) met het Orpheus kamerorkest. DG 429-784-2.
1989. Thomas Indermühle (h) e.a. met het Engels Kamerorkest o.l.v. Leopold Hager. Novalis 150.043-2.
1990. Jean-Michel Penot (h), Philippe Cuper (kl), Gilbert Audin (f) en Daniel Catalanotti (hn) met het Bernard Calmel orkest o.l.v. Bernard Carmel. Auvidis BNL 112787.
1990. Diethelm Jonas (h), Sabine Meyer (kl), Sergio Azzolini (f) en Bruno Schneider (hn) met de Staatskapel Dresden o.l.v. Hans Von. EMI 754.138-2, 973.572-2 (5 cd’s).
1991. Hansjörg Schellenberger (h), Alois Brandhofer (kl), Daniele Damiano (f) en Norbert Hauptmann (hn) met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. Sony SK 48064, 88697-761522 (7 cd’s).
1991. Frank van Koten (h), Rinus van Hamond (kl), Noëlle Probst (f) en Theo Schoonbrood (hn) met het Brabants orkest o.l.v. Arpád Joo. Habeo 9101.
1991. John Anderson (h), Michael Collins (kl), Meyrick Alexander (f) en Richard Watkins (hn) met het Philharmonia orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 437.530-2.
1994. Ulrich Koch (h) met het Württembergs kamerorkest o.l.v. Jörg Faerber. Zyx CLS 4086.
1994. Remco de Vries (h), Henk de Graaf (kl), Ronald Karten (f) en Martin van de Merwe (hn) met het Amadeus Ensemble o.l.v. Marien van Staalen. Erasmus WVH 173.
1994. Bart Schneemann (h), Ronald Karten (f), Harmen de Boer (kl) en Jacob Slagter (hn) met Nieuw Sinfonietta Amsterdam o.l.v. Lev Markiz. Vanguard 99038 Brilliant Classics 94051-25.
1995. Luc Bergé (h), Carlos Bruneel (kl), Dirk Noyen (f) en Joris van den Hauwe (hn) met Prima la musica o.l.v. Dirk Vermeulen. Eufoda 1234 (2 cd’s).
1998. Nicholas Daniel (h), Joy Farrall (kl), Julie Andrews (f) en Stephen Bell (hn) met Britten Sinfonia o.l.v. Nicholas Cleobury. Classic FM 75605-57038-2.
1999. Mi-Young Chon (h), Dieter Klöcker (kl), Karl Otto Hartmann (f) en Jan Schroeder (hn) met het Tsjechisch filharmonisch kamerorkest o.l.v. Pavel Prantl. MDG 401.1000-2.
2000. Isabelle Unterer (h), Ingrid Hasse (kl), Eduard Wimmer (f) en Willi Schwaiger (hn) met het Mozarteum orkest, Salzburg o.l.v. Hubert Soudant. Oehms OC 349, OC 365.
2005. Josef Shejbal (h), Alois Rybin (kl), Karel Vacek (f) en Miroslav Stefek (hn) met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Václav Talich. Supraphon SU 3824-2.
2005. Mohamed Saleh (h), Kinan Azmeh (kl), Mor Biron (f) en Sharon Polyak (hn) met het West-Eastern Divan orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Warner 2564-62791-2.
2005. Susanne Kaiser (fl), Ann-Kathrin Brüggemann (h), Javier Zafra (f) en Erwin Wieringa (hn) met de Freiburgse baroksolisten o.l.v. Gottfried von der Goltz. Harmonia Mundi HMC 90.1897.
2006. Nora Cismondi (h), Florent Héau (kl), Gilbert Audin (f) en Misha Cliquennois (hn) met het Praags kamerorkest o.l.v. Florent Héau. Transart TR 146.
2009. Silvia Zabarella (h), Fabio di Càsola (kl), Daniele Galaverna (f) en Kenneth Henderson (hn) met het Musikkollegium Winterthur o.l.v. Douglas Boyd. Sony 88697-64672-2.
Met onbekende opnamedatum
…… Nikonschuk, Krasawin, Bujanowsky en Jeremin met het Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Jevgeny Mravinsky. Russian Revelation RV 10909.
...... Peter Graeme, Thea King, Ifor James en Martin Gatt met het Engels kamerorkest o.l.v. Daniel Barenboim. EMI 767.306-2 (2 cd’s).
…… Neil Black (h), Jack Brymer (kl), Michael Chapman (f) en Alan Civil (h) met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 426.883-2 % cd’s), Decca 478.4271 (9 cd’s).
…… Diego Dini-Ciacci (h), Fabrizio Meloni (kl), Guido Corti, Claudio Ginella (f) en Claudio Ginella (hn) met het Italiaans internationaal orkest o.l.v. D Renzetti. Nuova Era 6754.
…… Julie Anderson (h), Anthony Pike (kl), Julie Price en John Thurgood met het Engels kamerorkest o.l.v. Ralf Gothoni. Avie AV 0035 (2 cd’s).
Arrangement Levin voor fluit, hobo, klarinet, hoorn en orkest
1983. Aurèle Nicolet (fl), Heinz Holliger (h), Klaus Thunemann (f) en Hermann Baumann (hn) met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 411.134-2, Decca 478.4271 (9 cd’s).
1988. Jean-Pierre Rampal (fl), Pierre Pierlot (h), Marcel Allard (f) en Ab Koster (hn) met het Franz Liszt kamerorkest o.l.v. János Rolla. Sony MK 44524.
1992. Radomir Pivoda (fl), Jirí Mihule (h), Frantisek Herman (fag), Zdenek Tylsar met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Libor Pesek. Supraphon SU 0180-2031.
2004. Shigiunori Kudo (fl), Fuiaki Miyamoto (kl), Dag Jensen (f) en Radek Babórak (hn) met het Mito kamerorkest o.l.v. Seiji Ozawa. Sony 88697-728688-2.
2005. Suzanne Kaiser (fl), Ann-Kathrin Brüggemann (h), Javier Zafra (f) en Erwin Wieringa (hn) met het Freiburgs barokorkest o.l.v. Gottfried von der Goltz. Harmonia Mundi HMC 90.1897.
2008. Lucas Macias Navarro (h), Alessandro Carbonare (kl), Guilhaume Santana (f) en Alessio Allegrini (hn) met het Orchestra Mozart o.l.v. Claudio Abbado. DG 477-932-9.
Arrangement Haenchen voor fluit, hobo, fagot hoorn en orkest.
1990. Werner Tost (fl), Andreas Lorenz (h), Eckart Königstedt (f) en Sebastian Weigle met het C.P.E. Bach kamerorkest o.l.v. Hartmut Haenchen. Berlin Classics BC 0120.004.
Arrangement van Kwintet voor blazers en piano KV 452.
1992. Wiener Virtuosen. Pony Canyon PCCL 00148.
Video
2003. Patrick Beaugiraud (h), François Gillardot (kl), Aligi Voltan (f) en Jorge Renteria (hn) met Les Talens lyriques o.l.v. Christophe Rousset. Armide ARM 009 (dvd).
2005. Mohamed Saleh (h), Kinan Azmeh (kl), Mor Biron (f) en Sharon Polyak (hn) met het West-Eastern Divan orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Warner 2564-62792-2 (dvd).