Verg. Discografieën

MOZART: STRIJKKWINTET NR. 4 IN g KV 516

MOZART: STRIJKKWINTET NR. 4 IN g KV 516

 

Net als kleuren veroorzaken in de muziek toonaarden vaak psychologische associaties. Bij Mozart blijkt dat wel heel duidelijk op te gaan voor g-klein, getuige de Symfonieën nr. 25 KV 183, 40 KV 550, het Pianokwartet KV 478, het Strijkkwintet KV 516. Daar wordt de suggestie gewekt van onrust, agitatie, soms zelfs wanhoop en de confrontatie met angst. Nog weer later in Mozarts leven zingt Pamina  in Die Zauberflöte: “O ik voel dat de vreugde van de liefde voor altijd is verdwenen! Nooit meer zal de vreugde in min hart terugkeren! Kijk, Tamino, zie ja dat deze tranen voor jou alleen vloeien. Wanneer je geen verlangen naar liefde voelt, moet ik vrede zoeken in het graf”.

 

Achtergronden

 

Met zijn tussen pathos en onverbiddelijke wanhoop fluctuerende stemming staat dit kwintet ook in de traditie van eerdere symfonieën in g-klein: J.C. Bachs op. 6/6, Vanhals tweetal en Haydns nr. 39.

In tegenstelling tot de vele kwintetten van Boccherini die zijn geschreven voor twee violen, een altviool en twee cello’s, koos Mozart voor 2 violen, 2 altviolen en een cello. Er is gespeculeerd of Mozart aasde op een positie aan het Pruisische hof van de cellospelende koning Friedrich Wilhelm II en daarom één cello in deze belangrijke rol liet. Zo’n tweede alt betekende een verrijking van de contrapuntische mogelijkheden en een versterking van de middenstemmen.

Net als die symfonie van Haydn begint het kwintet in het Allegro rustig met een nerveuze, vragende melodie die wordt begeleid door kloppende achtsten, zoals we dat effect ook kennen uit de veel bekendere veertigste symfonie. In menig opzicht werpen Mozarts beide laatste kwintetten die in g en C staan hun schaduwen vooruit op de laatste symfonieën die in dezelfde toonaarden staan. De kwintetten nr. 4 en 5 ontstonden in 1786, kort na de première van Le nozze di Figaro in Praag. Mozart was intussen enigszins gewend aan de onverschilligheid voor zijn werk van het Weense publiek.

Verrassend is hoe in het begin Allegro de emotionele intensiteit voortdurend op bijna koortsachtig niveau wordt gehouden. Na het geagiteerde hoofdthema volgt als voorbereiding op het tweede thema de overgang naar een relatieve majeur toonaard, maar op het laatste moment wordt het contrasterende thema toch in de tonica mineur gespeeld. Deze drastische ingreep betekent dat Mozart in plaats van de sfeer ontspannen te maken deze juist wordt versterkt. Bovendien is de ‘zuchtende’ dalende frase als een soort Leitmotif door het hele werk heen hoorbaar. Ook de schurende dissonant van een stijgend mineur none akkoord van dat tweede thema maakt het geheel nog treffender.

Nodeloos te zeggen dat het laatste stadium van de expositie in majeur staat, maar dan wordt meteen de herhaling ingezet.

Het langzame deel, een Adagio ma non troppo, staat net ala alle andere in zijn g-klein werken in Es. De rijke melodiek is dicht geweven en bevat imitaties waardoor dit deel een mooi complement van het eerste vormt omdat het evenveel gewicht heeft, maar toch ontspanning biedt.

Het menuet biedt weinig respijt. Niet alleen is het materiaal  asymmetrisch, de volbloedige akkoorden komen op de normaal zwakke laatste tel van de maat lijken de muziek alleen maar verder uiteen te trekken. 

Voor het trio had Mozart de geweldige gedachte om de laatste cadensfrase van het menuet in een stralend majeur om te zetten.  

Het snelle langzame deel begint met een langzame inleiding en gaat over in een speels, blij Allegro dat toch nog zorgt voor enige joie de vivre.

In april 1788, bijna een jaar nadat hij dit werk had geschreven, konden abonnementhouders daarop inschrijven. Een soort aanmaning was later was de aandacht hiervoor groter en pas in 1887 verscheen het werk in druk bij Artaria.

 

De opnamen

 

Het aantal opnamen met alleen het tweetal laatste kwintetten samen is beperkter dan de lange discografische lijst doet vermoeden. Toch richten we ons maar primair hierop. Wie hoopt dat al het genoemde ook voor het grijpen is, wacht een teleurstelling.

De enige historische opname die nu nog de moeite waard is, is die van Heifetz c.s. Hier zijn een stel van de beste kamermusici uit die periode bijeen en ze geven een geladen vertolking waarin Heifetz wel een nogal dominante rol speelt, maar al geheel straalt het resultaat ook een gevoel van volledige overeenstemming uit.

Het destijds bestaande Grumiaux trio, uitblinkend in Mozartvertolkingen, zocht en vond twee gelijkgestemde musici en gaf een buitengewoon geschakeerde en indringende lezing van dit tweetal kwintetten; de aard van deze prachtige composities wordt in het hart getroffen. De voordracht heeft precies de goede dieptewerking en lading. Alles heel gedistingeerd en stijlvol. 

De set van drie cd’s maakt niet alleen dat alle kwintetten zijn samengebracht, maar biedt ook de mogelijkheid om eens kennis te maken met het minder bekende Divertimento KV 563 voor strijktrio.

Zolang er nog aan deze opnamen te komen is, moet men de kans grijpen, want hier gaat het om een topprestatie. De remastering van de oude analoge lp opnamen resulteerde in een gedetailleerder klank.

In de jaren ’60 en ’70 vorige eeuw gold het Amadeus kwartet als het ensemble bij uitnemendheid als het om Mozart gaat. Geen wonder dat er met tussenpozen, maar steeds met Cecil Aronowitz opnamen van de serie werden gemaakt. Intussen is de ster van de Amadeï wat verbleekt want hoe gedistingeerd ook en hoe fraai gespeeld, niet het hele verhaal wordt verteld, maar vooral de buitenkant krijgt veel glans.

Het Melos kwartet uit Stuttgart engageerde de altviolist Piero Farulli om met grote eenvoud op de dramatische impulsen van het kwintet te reageren en verleent het werk een haast symfonische adem. Best mooi voor een keer.

Geen wonder dat het Alban Berg kwartet met altist Wolf uitstekend de buitengewoon geschakeerde muziek vrijwel optimaal tot klinken brengt.

Het eveneens Weense Artis kwartet komt verder nauwelijks echt verder in deze strenge competitie.

Met het Salomon kwartet komen we in de wereld van de oude instrumenten. Hier wordt het langzame deel tot een hoogtepunt gemaakt maar blijft de ingehouden dramatiek van het begin wat onderbelicht.

Vrij onverwacht blijkt het Talich kwartet hoge ogen te gooien en de Calliope opname is zeker de moeite van het proberen waard.

Ook Hausmusik behoort tot de authentieke school, maar komt hier toch niet helemaal toe aan een optimale realisatie.

Van het Tokio kwartet met Zukerman mogen we hoge verwachtingen hebben en die worden ook meer dan redelijk vervuld; des te spijtiger dat de opname uit de normale roulatie is. 

De leden van het Weens Strijksextet vormen een goed op elkaar afgestemd, homogeen ensemble, maar stellen in laatste instantie wat teleur met een ietwat routineuze voorstelling van zaken.

Eveneens goed, maar net niet goed genoeg manifesteert het Eder kwartet zich. De Mozartstijl doet hier wat overdreven aan, maar kan er in verhouding mee door.

Datzelfde geldt voor het Prazak kwartet.

Van het versterkte Takács kwartet zijn twee opnamen ter beschikking. Hoe goed dit ook in Beethoven is, in de beide Mozartopnamen wordt niet ideaalbeeld niet helemaal bevestigd. De Decca opname klinkt wat royaler dan  de Hungaroton uitgave.

Weliswaar klinkt de MDG opname van Villa Musica rond Rainer Kussmaul bijzonder mooi, de violist treedt wat te solistisch op en het geheel haalt net niet de eindronde.

 

Conclusie

 

Na het nodige zeven en fijnmaziger zeven blijft tenslotte de opname van Grumiaux c.s. als meest bevredigende over. Dat is te danken aan de fijnzinnige, mooi homogene, intelligente en gevoelige manier van spelen.

 

Discografie

 

1936. Pro Arte kwartet met Alfred Hobday. EMI 763.870-2 (2 cd’s).

 

1941. Boedapest kwartet met Milton Katims. Sony SM3K 46527 (3 cd’s).

 

1950. Barchet kwartet met Emil Kesinger. Vox VBX 3 (3 cd’s).

 

1951. Amadeus kwartet met Cecil Aronowitz. Westminster MVCW  19053, DG 474.000-2 (5 cd’s).

 

1953. Végh kwartet met Ernst Wallfisch. Music & Arts 1187 (12 cd’s).

 

1957. Amadeus kwartet met Cecil Aronowitz. DG 477.5809.

 

1957. Boedapest kwartet met Walter Trampler. CBS MPK 45692, Sony SM3K 46257 (3 cd’s).

 

1959. Griller kwartet met William Primrose. Vanguard 08802471, ATM-CD 1204 (2 cd’s).

 

1961. Jascha Heifetz, Israel Baker, William Primrose, Virginia Majewski en Gregor Piatigorski. RCA 8872545145-2 (21 cd’s), 09026-61757-2.

 

1965. Boedapest kwartet met Walter Trampler. Doremi DHR 5703/4 (2 cd’s).

 

1966. Heutling kwartet Henz-Otto Graf. EMI 387.894-2 (50 cd’s).

 

1967. Juilliard kwartet met John Graham. Sony 88697-88415-2 (6 cd’s).

 

1969. Amadeus kwartet met Cecil Aronowitz. DG 477.5346 (2 cd’s), 431.149-2 (3 cd’s).

 

1973. Arthur Grumiaux, Arpad Gérecz, Georges Janzer, Max Lesueur en Eva Czako. Philips 422.511-2 (3 cd’s), 470.950-2 (3 cd’s), 446.234-2.

 

1976. Smetana kwartet met Josef Suk. Denon CO 70430, 73087.

 

1983. Esterházy kwartet met Jaap Schröder. Oiseau Lyre (lp).

 

1984. Takács kwartet met Dénes Koromzay. Hungaroton HCD 12656-2.

 

1984. Guarneri kwartet met Steven Tenenbaum.  RCA RD 87770, Sony 88691-91804-2 (6 cd’s).

 

1986. Melos kwartet met Franz Beyer. DG 419.773-2, 431.286-2, 431.694-2 (3 cd’s).

 

1986. Alban Berg kwartet met Markus Wolf. EMI 749.085-2.

 

1987. Berlijns Strijkkwintet. Limit RTAC 004.

 

1988. Ysaÿe kwartet met Hatto Bayerle. Harmonia Mundi HMC 90.5203.

 

1988. Salvatore Accardo, Margaret Batjer, Toby Hoffman, Cynthia Phelps en Rocco Filippini. Nuova Era 6990/2 (3 cd’s).

 

1989. Orlando kwartet met Nobuko Imai. BIS CD 432, Brilliant Classics 9405171.

 

1990. Artis kwartet met Michael Schnitzler. Sony SK 46483.

 

1990. Salomon kwartet met Simon Whistler. Hyperion CDA 66432, Rough Guides RGNET 1243 (2 cd’s).

 

1990. Smithson kwartet met Jaap Schröder. Virgin 372.778-2 (5 cd’s).

 

1990. Takács kwartet met György Pauk. Decca 430.772-2.

 

1990. Talich kwartet met Karel Rehak. Calliope CAL 9231,  CAL 5231, CAL 9231.3 (3 cd’s).

 

1991. Leden Hausmusik. EMI 754.482-2, Virgin 545.169-2 (2 cd’s).

 

1991. Aston Magna. Harmonia Mundi HMU 90.7059.

 

1991. Tokio strijkkwartet met Pinchas Zukerman. RCA 09026-60940-2. 

 

1992. Leden Weens strijksextet. EMI 754.807-2.

 

1994. Ensemble 415. Harmonia Mundi HMC 90.1512.

 

1994. Lindsay kwartet met Patrick Ireland, ASV CDDCA 923.

 

1994. Eder kwartet met János Fehévári. Naxos 8.553104.

 

1994. Archibudelli. Sony SK 66259, 88725.46398-2 (3 cd’s).

 

1995. Kuijken kwartet met Marleen Thiers. Denon CO 78850, 70915.

 

1995. Parijs’ kamerensemble. Auvidis BNL 112780.

 

1996. Prazák kwartet met Jan Talich. Praga PRD 250104, 350012.

 

1999. Locrian Ensemble. ASV QS 6238.

 

2001. Fine Arts kwartet met Yuri Gandelsman. Lyrinx LYR 2214.

 

2001. Ensemble Villa Musica. MDG MDG 3041106-2.

 

2002. Christian Tetzlaff, Antje Weithaas, Tatjana Masurenko, Béatrice Muthelet en Boris Pergamenschokow. AVI 8553100.

 

2006. Chilingirian kwartet met Yuko Inoue. CRD 3522.

 

2006. Brentano kwartet met Hsin-Yun Huang. Aeon AECD 0747.

 

2006. Stradivari kwartet met Karine Lethiec. Dynamic CDS 495/1-3 (3 cd’s).

 

2007. Ilya Konovalov, Annette Unger, Vladimir Bukac, Vladislav Krasnov en Leonid Gorokhov. Genuin GEN 88526.

 

2009. Nash Ensemble met Philip Dukes. Hyperion CDA 67861.

 

Bewerking als hobokwintet

 

2004. Alexei Utkin (h), Pyotr Nikiforov (v), Andrei Ussov (va), Natalia Smolina (va), Pyotr Kondrashin (vc). Caro Mitis CM 32004.

 

Video

 

…… Amadeus kwartet en Cecil Aronowitz. EMI 599.683-9 (dvd).