MOZART: HOORNKWINTET IN ES KV 407
Een geluk bij een ongeluk is dat dit vroegste werk voor solist Joseph Leutgeb (1782) nog ontstond voordat de technische vaardigheden van hem afnamen en hij eerst de hoge b’’ en c’’’ en later de lage g’ niet meer kon spelen toen hij bijna zestig was.
Achtergronden
Mozarts driedelige hoornkwintet heeft nooit de grote populariteit gekregen van diens klarinetkwintet. Onbegrijpelijk haast, want het gaat om een heel bekoorlijk, fraai geconstrueerd werk. Misschien vormen daarbij juist die verdiensten een handicap: want in plaats van mooi uitgewerkt contrapunt, rijke harmonieën, fraaie chromatiek en wat dramatische momenten gaat het hier om een mooie toon en een vrij unieke, doch dynamische natuur op zichzelf als avontuur in sonoriteit en tegenstelling.
Een ander probleem is natuurlijk dat de hoorn vroeger – zeker nog als ongeventileerde natuurhoorn – een stuk lastiger te temmen was als een klarinet.
Een opvallend kenmerk is dat het strijkkwartet hier bestaat uit twee altviolen in plaats van twee violen wat de middenstemmen meer gewicht geeft, maar ook die ene viool een prominentere rol verleent. In zoverre heeft het kwintet was duidelijker een concertant karakter gekregen met in de hoofdrollen hoorn en viool. Maar ook van de cello wordt meer medewerking met de klankmatig zo duidelijk anders gerichte hoorn verlangd.
Het eerste deel is in de traditionele sonatevorm met antifonische bijdragen van hoorn en viool. Zoals gebruikelijk zijn vooral de doorwerking en de recapitulatie interessant met verlengde frasen, rijkere melodielijnen en verfrissende wisselingen van toonaard.
Het tweede deel, een andante vol verlangen, vormt niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk de kern van het kwintet. Daarop volgt een vrolijke rondo finale waarin elk instrument aan het slot op grappige wijze met een vijfstemmige imitatie met een buiging afscheid neemt.
De opnamen
Meteen moet hier onderscheid worden gemaakt tussen de vertolkingen op ‘gewone’ traditionele hoorn en historiserende op ventielloze, lastiger te bedwingen natuurhoorn. Voor kenners en fijnproevers is mogelijk nog verschil te maken tussen diverse – Franse, Engelse, Duitse – scholen, maar grosso modo speelt dat een minder doorslaggevende rol.
Wanneer we ons vooral richten op de rol van de hoorn, dan maken bij de traditionalisten vooral de volgende stuk voor stuk in hun opvatting en uitwerking voortreffelijke uitvoeringen op.
Om te beginnen natuurlijk meteen de grote meester Dennis Brain vooral in zijn tweede opname met het Engels kwartet van wie hij warme ondersteuning krijgt, met name in het prachtig gespeelde tweede deel. Dat hij met zijn lyrische spel steeds een nogal dominante rol speelt is niet erg. Het afsluitende rondo is een pure vreugde uitbarsting. Zijn versie is eenvoudigweg een ‘must’. Aan Engelse kant is het verder Michael Thompson die imponeert. Aan Duitse kant zorgen Norbert Hauptmann en Gerd Seifert voor de positieve uitschieters. Jammer dat de opname van Hermann Baumann (in Leipzig o schande niet met natuurhoorn) uit de roulatie is.
Daarvoor hebben we echter bij de historiserenden Bruno Schneider met een mooie inbreng, maar chauvinistisch geredeneerd verdienen in deze sector Ab Koster en Teun van der Zwart eigenlijk de voorkeur. Een andere uitblinker is Lowell Greer bij Aston Magna.
Conclusie
Brain is onontkoombaar en daarna ligt een keus voor ‘authentiek’ erg voor de hand. Waarom niet Van der Zwart of Koster?
Discografie
1952. Dennis Brain met het Griller kwartet. Decca 425.960-2.
1957 Dennis Brain met het Engels strijkkwartet. BBC Legends BBCL 4048-2.
1977. Gerd Seifert met het Amadeus kwartet. DG 437.137-2 (2 cd’s).
1979. Academy of St. Martin-in-the-Fields kamerensemble. Philips 422.833-2.
1983. Norbert Hauptmann met het Philharmonia kwartet Berlijn. Denon 38C37-7229, DC 8003.
1983. Frantisek Langweil met het Panocha kwartet. Supraphon SU 1332-2.
1987. Michael Thompson met leden van het Academy of ancient music kamerensemble. Oiseau Lyre 421.429-2.
1987. Ib Lanzky-Otto met de Uppsala kamersolisten. Four Leave Clover FLC CD 103.
1988. Bruno Schneider met leden van het Weens strijksextet. EMI 763.679-2 (4 cd’s), 749.398-2.
1989. Leden van het Parijs’ kamerensemble. Auvidis BNL 112780.
1990. Ab Koster met Archibudelli. Sony SK 46702, 88725-46398-2 (3 cd’s).
1990. Berlijnse solisten. Teldec 2292-46467-2.
1991. Lowell Greer met Aston Magna. Harmonia Mundi HMU 90.7059.
1991. Jenö Keveházi met het Kodály kwartet. Naxos 8.550437.
1992. Hermann Baumann met het Gewandhaus kwartet. Philips 426.440-2.
1993. Martin van de Merwe, Kees Hülsmann, Gerrit Oldeman, Esther van Stralen en Marien van Staalen. Intrada 11.5854-2.
1993. Luc Bergé met het Arriaga kwartet. Eufoda 1207.
1995. Leden van het Tsjechisch nonet. Praga PR 250095.
1995. Gerd Seifert met het Brandis kwartet. Nimbus NI 5487, Brilliant Classics 94051/3 (3 cd’s).
2005. John Barrows met het Fine Arts kwartet. Marquis 83108.
2005. Stefan Dohr, Florian Donderer, Krzystof Chorzelski, Stefan Fehlandt, Julian Steckel. AVI 553045.
2006. Fibonacci Sequence. Deux-Elles DXL 1122.
2008. Teunis van der Zwart, Marc Destrubé, Emilio Moreno en Albert Brüggen. Glossa GCD 921110.
2010. Nury Guarnaschelli met het Signum kwartet. Capriccio C 5059.
2011. Richard King, Mario Sato, Lynne Ramsey, Stanley Konopka, Julie Myers King. Albany TROY 1325.