MOZART: MIS NR. 19 IN d-KLEIN, REQUIEM KV 626
Toen Mozart in 1791 een anonieme opdracht kreeg om een Requiem te schrijven, aanvaardde hij die taak wat graag. Maar hij voltooide het werk niet: hij stierf kort daarop, slechts 35 jaar oud en op een bepaalde manier werd het stuk een Requiem voor zijn eigen dood.
Achtergronden
De omschrijving door E.T.A. Hoffmann van Mozarts Requiem in termen van “ontzagwekkende akkoorden welke uit een andere wereld stammen” geven blijk van een opvatting volgens welke deze muziek zou getuigen van een duistere, poëtische romantiek. Geeft dit werk blijk een voorbode te zijn van een dergelijke negentiende eeuwse gotische turbulentie en theatraliteit? De flankerende omstandigheden in termen van geheimzinnige opdrachtgever, anonieme boodschapper, ziekte, geldzorgen, vrijmetselarij, Salieri, vergiftiging, voorgevoelens van de aanstaande dood geven voedsel aan dergelijke “sentimentele gevoelens” (Karl Schumann). Daarbij komt nog het probleem van het onaf nagelaten werk en de pogingen van componisten en musicologen om te bepalen wat nu precies wel en wat niet van Mozart zelf is en daarna uit te vinden wat zou moeten worden gedaan met hetgeen waar hij niet aan toe kwam.
Daarom toch maar iets van de ontstaansgeschiedenis. Op 14 februari 1891 werd de Oostenrijkse graaf Walsegg von Stuppach plotseling in rouw gedompeld ten gevolge van de voortijdige dood van zijn twintigjarige aanstaande bruid. Dra koos hij twee manieren om de gedachten aan haar levendig te houden. De eerste was een opdracht aan een van de beste Weense beeldhouwers om een grafsteen te ontwerpen, de tweede om een muziekwerk ter ere van haar te laten schrijven.
Graaf Walsegg was niet onbekend met het verstrekken van opdrachten voor muziekwerken. Wat hij gewoonlijk deed, was een componist uitnodigen om een stuk te schrijven, de afzonderlijke partijen eigenhandig te kopiëren, vervolgens wat vrienden uit te nodigen om samen een avondje muziek te maken en tenslotte te pretenderen dat hij zelf de auteur was van het nieuwe werk. De gasten zouden mild glimlachen, de graaf complimenteren met zijn goede smaak en achteraf smakelijk lachen om de hele grap.
De graaf hoefde niet lang na te denken om wat zijn nieuwste bestelling betreft de oude gewoonte te blijven koesteren. Medio juli zond hij derhalve een afgezant naar de componist die hij had uitverkoren om het nieuwe werk te laten componeren. Het ging om Mozart en deze aanvaardde de opdracht maar al te graag. Hij was immers altijd al gesteld op kerkmuziek en was niet in staat geweest om op dit gebied iets behoorlijks te componeren sinds de Mis in c uit 1783. Maar toen hij informeerde naar de naam van de opdrachtgever, kreeg hij nul op het rekest: de in het grijs geklede bode zweeg als het graf. Het aanbod was gedaan en Mozart kon het aanvaarden of niet.
Mozart accepteerde, maar peinsde wel over de geheimzinnigheid van de opdrachtgever. Afgemat door ander werk en al lijdend aan de eerste symptomen van de ziekte waaraan hij uiteindelijk zou bezwijken, raakte hij geobsedeerd door de gedachte dat iemand hem wilde trachten te vergiftigen en dat dit te maken had met de in het grijs geklede vreemdeling met als consequentie dat hij dacht dat het Requiem voor hemzelf was bestemd.
Zijn bijzondere betekenis ontleent dit Requiem vooral ook aan het feit dat Mozart zich gedwongen zag het werk voor de geheimzinnige opdrachtgever te voltooien en dat hier een stuk ontstond, getuigend van een frappante spirituele kracht en bijzondere schoonheid tegen een achtergrond van toenemende menselijke zwakte.
Rond medio november was hij te ziek om aan het werk te blijven en hield hij het bed. Hij overleed 5 december 1791 om 12.55 aan de gevolgen van glomerulonephritis (uitval van de nierfunctie).
Als belangrijk en universeel geldig, ook ontroerend gegeven is wel duidelijk dat Mozart koste wat het kosten mocht deze opdracht van een geheimzinnige opdrachtgever wilde vervullen en dat hij zo een muziekstuk schreef dat getuigt van een enorme spirituele kracht en een haast hemelse schoonheid tegen de achtergrond van een snel afnemende gezondheid.
Zijn vrouw Constanze bleef achter zonder duidelijke bronnen van inkomsten; het kleine voorschot dat voor het Requiem was betaald, was al lang op. Maar wanneer het werk kon worden voltooid en afgeleverd, zou het afgesproken eindbedrag worden betaald. Als het niet was gegaan om een opdrachtwerk waarmee aardig wat geld was gemoeid, zou voltooien onnodig zijn geweest en zouden we nu slechts over een onaf torso beschikken.
Maar hoe kon daarvoor worden gezorgd? De niet voltooide partituur werd eerst aan Joseph Eybler, een vriend van Mozart, gegeven. Deze vulde hier en daar de orkestratie aan, maar zei niet meer te kunnen doen. De volgende kandidaat was Franz Xaver Süssmayr, een vroegere leerling van Mozart die niet bepaald gelukkig was dat hij aanvankelijk was overgeslagen. Süssmayr – die mogelijk op Mozarts doodsbed nog wat instructies had gekregen - begon met lichtgeraakt eerst zo ongeveer alle aanvullingen van Eybler weer te schrappen. Daarna bekeek hij wat overbleef. Het Requiem en Kyrie aan het begin waren de enige delen van het werk die door Mozart kant en klaar waren nagelaten. Daar bleef hij af. De meeste muziek vanaf dat punt tot het Hostias was in een soort muzikaal steno genoteerd waaruit viel af te leiden wie wat moest zingen en hoe de harmonische begeleiding ongeveer moest worden. Süssmayr vulde de instrumentatie in en aan en hij componeerde het slot van het Lacrimosa waarvan Mozart slechts de zes beginmaten had genoteerd – vermoedelijk de laatste die hij ooit schreef. De eventuele rol in de voltooiing van het werk van een derde leerling, Franz Josef Freystädler, is tamelijk onduidelijk.
Voor het Lux aeterna aan het slot hergebruikte Süssmayr muziek uit het Requiem en Kyrie. Hij beweerde het Sanctus, Benedictus en Agnus Dei zelf te hebben gecomponeerd, maar er is herhaaldelijk op gewezen dat als dit al het geval was, dit de beste muziek is die hij ooit heeft geschreven.
Toen graag Walsegg tenslotte de partituur in handen kreeg, haalde hij onmiddellijk zijn oude trucje uit en kopieerde hij het werk noot voor noot, waarna hij een uitvoering arrangeerde. Die vond in de ochtend van 14 december 1793 om tien uur – ruim twee jaar na Mozarts dood - plaats in de parochiekerk van Wiener Neustadt. Walsegg zelf dirigeerde! Hoe op zijn nieuwe streek werd gereageerd, vermeldt de geschiedenis niet.
Als het werk niet uit financiële overwegingen was afgemaakt, zou het vermoedelijk altijd een merkwaardig torso zijn gebleven dat nooit de aandacht had gekregen die het nu geniet.
Er is al heel wat bijzondere muziek geschreven in de schaduw van de dood. Mozarts Requiem is hiervan een kenmerkend voorbeeld. In de beginmaten van het Introïtus waar een fagot en twee bassethoorns een melancholiek maaswerk weeft over een plechtige, langzaam voortbewegende strijkerbegeleiding heerst een haast beangstigende spaarzaamheid met de middelen die haast suggereert dat de componist besefte dat de tijd voorbij was om meer te moeten zeggen dan absoluut noodzakelijk was. Zeven maten in het werk bereikt de muziek een plotseling gekweld forte wanneer eerst de bassen en daarna de tenoren, alten en sopranen de Latijnse woorden van het smekende gebed “Requiem aeternam dona eis, Domine, et lux perpetua luceat eis” inzetten. Het Kyrie is een fuga, ernstig en naar binnen gericht. Deze wordt gevolgd door een Dies irae van angstaanjagende intensiteit. De Dag des Oordeels wordt op dramatische wijze aangekondigd door het volledige koor en wanhopig jagende strijkers. Tweeënzeventig maten later eindigt dit deel gewoon plotseling alsof Mozart niet helemaal de existentiële conclusies kon steunen waartoe zijn eigen muziek aanleiding geeft.
Het gevolg is een onmiddellijke en ontstelde vermindering van de spanning waarna een haast ontspannen en kwieke trombonesolo het Tuba mirum inzet waarmee de doden moeten worden gewekt.
Het patroon van een hevig heen en weer slingeren van het ene emotionele uiterste naar het andere in dit werk, wanneer bijvoorbeeld de verschroeiende koordeclamaties van het Rex tremendae abrupt overgaan in de intense verinnerlijking van Salva me of de goedaardige stemming van het mild melodieuze Recordare wordt dan weer wreed verstoord door de felle strijkers en het dramatische koper in het Confutatis.
Dat is meteen een van de redenen waarom het Requiem in artistiek opzicht misschien een van de minst coherente meesterwerken is die Mozart schreef, maar tegelijk ook een van de ontroerendste. Deze muziek weerspiegelt de strijd die de componist voerde om de vreselijke visioenen van de dood zoals die werden veroorzaakt door zijn eigen ziekte te verzoenen met de troost en de hoop op verlossing die traditioneel is gegeven dankzij religieus vertrouwen. De boodschap van het werk luidt dat een dergelijke verzoening onmogelijk is. Heel treffend is natuurlijk met name dat een componist die zo lang op meesterlijke wijze de meest uiteenlopende emoties in de fraaist denkbare muzikale vormen had weten te uiten in zijn ultieme compositie niet in staat bleek om een dergelijk wonder van evenwicht nog een keer tot stand te brengen.
Ook al was Süßmayr misschien niet Mozarts eerste keus om het werk na Mozarts door af te maken, zijn versie is wat het voorgeslacht ons naliet en we hebben dat te aanvaarden. Of toch niet? Zijn de Süßmayrs zwakheden ononontkoombaar? Misschien kennen we het werk te goed om die zwakke, minder geïnspireerde punten nog te kunnen waarnemen en zijn die werkelijk zo slecht?
Dat zijn maar een paar van de kwesties waarmee dirigenten in de loop der jaren zijn geconfronteerd. De grote meerderheid schikte zich in het voor de hand liggende lot, deels omdat tot in de jaren zeventig vorige eeuw geen alternatief voorhanden was, maar ook omdat dankzij de voltooier van destijds een bona fide achttiende eeuwse componist in het geding was. Misschien niet een componist met een grote status, maar hij was wel degene die het dichtste bij Mozart stond gedurende het compositieproces en het resultaat waarmee hij kwam belichaamt wel “de oorspronkelijke en essentiële muzikale waarheid van het onvoltooide werk” (Christian Woff).
Niettemin vroegen later in de vorige eeuw lieden als Franz Beyer, Richard Maunder, H.C. Robbins Landon, Duncan Druce, Michael Finisy en Marius Flothuis zich af of ze niet met betere oplossingen konden komen. Vooral Maunder, Levin en Druce hebben aangetoond dat het Requiem ‘Mozartiaanser’ kan klinken, waarschijnlijk omdat ze een grondiger studie hebben gemaakt van Mozarts muziektaal dan Süßmayr die alleen maar werkte in de muziektaal van zijn tijd zonder Mozart na te apen.
De opnamen
Geconfronteerd met het mogelijk nog onvolledige grote legioen bestaande opnamen zal het duidelijk zijn dat geen sterveling ze werkelijk alle gehoord kan hebben, dus ook voor deze klus lukte dat niet. Is dat erg? Waarschijnlijk niet en wie dat wenst kan zelf op zoek gaan naar soms obscure uitgaven met nietszeggende namen van de uitvoerenden al kunnen daar zeker aangename verrassingen bij zijn.
De toestand wordt nog gecompliceerd doordat onderscheid moet worden gemaakt tussen de manier waarop in de uitvoeringspraktijk met het Requiem wordt omgegaan. Tot ver in de jaren zeventig van de vorige eeuw alleen te maken met de voltooiing van Süßmayr maar daarna tuimelden correcties/voltooiingen van Beyer, Levin, Robbins Landon en Finisy over elkaar en werden soms mengvormen daarvan toegepast. In hoeverre dat belangrijk is, is in the ear of the listener.
Verder moet onderscheid worden gemaakt tussen de gangbaar traditionele uitvoeringen, die met oude instrumenten en zelfs die met louter jongens- en mannenstemmen. Maar eigenlijk lijkt dat uiteindelijk nauwelijks van invloed op de tot slot kenbaar gemaakte voorkeuren.
Traditioneel Süßmayr
Van de opnamen in de categorie ‘historisch’ (van voor 1960) is om te beginnen het tweetal van Bruno Walter uit 1956 van belang. Zijn eerdere Weense opname uit 1937 is te onsamenhangend. De opname uit Salzburg betreft een bijzondere gelegenheid: Walters laatste optreden tijdens het festival en de speciale sfeer klinkt door. De New Yorkse opname met de prachtige Lisa della Casa maakt een theatraler indruk.
Van een heel ander soort passie is sprake bij Ferenc Fricsay in 1951. Een verklanking vol vitaliteit van een ascetisch helder karakter en vervuld van drama. Daarna volgde Rudolf Kempe in 1955 ook met veel vaart en verve en zonder een zweem sentimentaliteit Met Grümmer, Krebs en het koor voorop zorgde de dirigent voor een van de mooiere verklankingen.
Een werk als het Requiem lokte tal van dirigenten bij herhaling naar de kerk of de studio. Dat is bijvoorbeeld het geval met Walter, Karajan, Böhm (ieder tenminste 3x), Jochum, Scherchen, Barenboim, Colin Davis, Corboz, Giulini, Marriner, Rilling en Malgoire (de meesten 2x).
In zijn eerste opname gaat Böhm met veel ontzag en ernst te werk, maar ook wat voorzichtig. Behalve de voortreffelijke Stich-Randall stelt het solistenkwartet nogal teleur en klinkt het orgel te prominent. In 1971 liet hij het ‘Rex tremendae’ en het ‘Tuba mirum’ te traag verlopen, maar elders zijn blijken van gratie. Maar opnieuw een teleurstelling. Bij Leinsdorf gaat het om de registratie van een herdenkingsdienst in de kathedraal in Boston na de dood van Kennedy; de vertolking is derhalve gelardeerd met liturgische handelingen. Plechtig klinkt het zeker, zelfs ontroerend.
Ook Karajan weet behalve met veel uiterlijke glans niet te imponeren in zijn drie opnamen. Ondanks de voortreffelijke solisten laat de uitgaaf uit 1961 de luisteraar onberoerd. In 1975 toont de dirigent zijn verchroomde, gehomogeniseerde aanpak, opnieuw met puike solisten en heel briljant met iets teveel theatraal vertoon. Maar opnieuw blijkt dat het dieptreffende van het werk niet aan hem besteed lijkt. De expressiviteit ervan is synthetisch en doet gewild aan. De derde opname uit 1985 vormt hiervan nog eens een bleke, weinig zeggende afspiegeling.
Een andere beroemde maestro, Giulini van wie we hoge verwachtingen mochten koesteren, maakte in 1971 een mooie, heel aanvaardbare, maar niet geweldige opname. In 1987stelde hij danig teleur met een haast parodistisch aandoende uiterst trage verklanking waarin Simon Estes een buffo achtig ‘Tuba mirum’ zingt. Wat Frühbeck de Burgos in 1967 liet horen, kan er beter mee door, maar ageert te opjutterig en is uiteindelijk ook niet optimaal.
Georg Solti is zoals gewoonlijk ook wat neurotisch tijdens de Mozartherdenking in 1991 in de Weense St. Stephan. Teveel energie, te weinig troost, al zijn de toevoegingen van Robbins Landon wel interessant. Uitblinkster bij de solisten is Arleen Auger. Nog verder van huis raakt men bij Leonard Bernstein en zijn gesentimentaliseerde, in de Mahlersfeer gesitueerde aanpak met een voortdurend onzuiver intonerende sopraan.McLaughlin. Bij Daniel Barenboim is het in zijn tweede opname uit 1985 van hetzelfde laken een pak. Zelfgenoegzaamheid is troef, zijn opname uit 1971 is beter, maar ook vervuld van een minder passend soort intensiteit.
Dan bracht Colin Davis het er in 1967 een stuk beter af. Met hem komen we in rustiger en plezieriger vaarwater. Vooral met zijn van veel stijlbesef getuigende eerste opname op Philips, die overdreven eerbiedig aandoet. Hij wordt duidelijk overtroffen door Marriner, die het Requiem ook tweemaal liet vastleggen. Maar anders dan bij Davis is het bij Marriner juist de tweede versie (uit 1990) die de eerste (uit 1977) verre overtreft. Een flexibel, homogeen, niet te zwaar bezet koor staat aan de basis van het succes. Daartoe aangezet door Marriner belicht het prachtig het verschil tussen Mozarts etherische polyfonie en de declamatorische homofonie. Met het Lacrymosa als sprekend voorbeeld. Bij de solisten overtuigen de stralende Sylvia McNair en de duistere Robert Lloyd het meest. De tempokeus is ideaal en de muziek komt op heel natuurlijke wijze voort uit elke ader en dit gebeurt met het soort emotie dat ook spreekt uit de beste andere verklankingen (van Fricsay bijvoorbeeld).
Tot de redelijk geslaagde, maar niet voor de eindronde in aanmerking komende lezingen behoren die van Glover (waardig), Hickox (levendig maar niet ideaal van verinnerlijkt pathos) en Welser-Möst (keurig verzorgd, stijlvol).
Heel apart, met kelige jongensstemmen voor de sopraan- en altpartij is de uitvoering door Gillesberger. Het klinkt deels aandoenlijk, maar wat al te neutraal. Bijzonder is ook Marschik die met hetzelfde koor werkt en als enige een volgroeide manlijke sopraan, Max Emanuel Cencic, inzet. Best heel mooi en erg bijzonder. Maar wie staat op het gebruik van jongensstemmen is het beste af met de interpretatie van George Guest. Hier heerst een weliswaar licht Anglicaans getinte tamheid, maar het ontbreekt niet aan dramatische momenten.
Karl Richter demonstreert hier net als in zijn intussen omstreden Bachvertolkingen een Lutheraanse strengheid die niet goed past bij Mozarts muziek. Maar de discipline en energie van zijn koor vallen te prijzen. Ook Gönnenwein was Bachspecialist, maar hij springt als gedegen kapelmeester milder met het Mozartidioom om. Streng, hoekig en nog geheel in de oude Duitse traditie is ook de versie van Rilling, die een te ver doorgedreven discipline toont. Hoekigheid is ook een kenmerk van de nogal conventionele, maar wel nobele aanpak van Schreier met een voortreffelijke Margaret Price. Interessanter, boeiender en veelzijdiger is dan Košler met zijn Tsjechische ensemble. Routine en een streng aandoende stugheid degraderen het werk dat Shaw in Atlanta deed.
Claudio Abbado levert vaak zijn beste prestaties tijdens ‘live’ opnamen. In juli 1999 in de Salzburgse kathedraal kwam daar nog bij dat het ging om een herdenking van de tiende sterfdag van Karajan. Hoe dan ook: het resultaat klinkt imposant en heel overtuigend. Zeker ook de inbreng van het voortreffelijke Zweedse koor moet worden geprezen en de nog vrij onbekende, jonge solisten – Rachel Harnisch voorop – zijn voortreffelijk.
Nigel Short komt met een vrij lichte, kleinschalige aanpak die in zijn soort de moeite waard is, Delfs houdt de muziek ook vrij klein, beschikt over een prachtig koor, een goed orkest maar slechts matige solisten. Thielemann zet het werk (te) ouderwets grootschalig, romantisch op en toont wat weinig Mozartiaans instinct. Lof verdient wel zijn sopraan Rubens.
De Bostonse zaalopname van Christophers is redelijk geslaagd, maar niet bijzonder met niet meer dan een verzorgd solistenkwartet, heldere orkestbijdragen en fraaie klank. Niet opmerkelijk genoeg al met al.
Beyer, Maunder, Robbins Landon e.a.
En dan de “authentieke” versies. Hogwood is de tot nu toe een der weinigen die (naast de onbekende uitgave van Stewart) de versie Maunder gebruikte en daarmee koos voor een radicale oplossing: elke noot die niet duidelijk voorkwam in de schetsen die Mozart naliet, is geschrapt. Wie zo te werk gaat, amputeert haast teveel. Hogwoods aanpak is interessant en tot op zekere hoogte uitdagend, maar in laatste instantie toch wat te koel op het ene en te zelfbewust op het andere moment. Maar hij is in elk geval veel genietbaarder dan Malgoire met zijn al te oppervlakkige en luchtige visie. Beluister zijn Hostias om definitief te worden afgeschrikt. Geëngageerder, maar helaas ook gemaniëreerder is Savall, die weinig gevoel toont voor specifiek Mozartiaans idioom. Een ruig en jachtig Tuba mirum en een al te demonische Introitus zijn kenmerkend. Ook Goodman stelt wat teleur met een al te neutrale, brave uitvoering waarin alleen Gundula Janowitz’ inbreng prachtig is.
De interpretatie van Koopman heeft iets joviaals dat niet onaangenaam is, maar als geheel klinkt het werk in zijn handen wat weinig pakkend, dramatisch en diepgravend. Ook Neumann abstraheert het drama wat teveel, maar hij treft dieper op een meer aardgebonden manier. Kuyken is wat dat betreft na een merkwaardig tam begin “sprekender” met een meer retorische inslag. Nog duidelijker uitgesproken vinden we uiteraard terug bij Harnoncourt, die verder natuurlijk niet geheel is vrij te pleiten van een zekere gemaniëreerdheid. Hij zorgt altijd wel voor een bijzondere visie en blijft in dat opzicht controversieel.
Ruim twintig jaar later, eind 2003, kwam Harnoncourt met een grondig nieuw overdachte versie, opnieuw op basis van de Beyeruitgave. Behalve in het eigenzinnig vormgegeven Hostias gaat hij nu gematigder te werk, verleent de muziek meer diepte en een persoonlijker karakter en een veelzijdiger expressie met behoud van sommige vroegere verontruste, duidelijk retorische trekken. Bepaald geen geruststellende Requiemopvatting, maar daarom wel heel pakkend getuige bijvoorbeeld de dreigende trompetten in het Dies irae en de triomfantelijke, maar ook smekende trombone in Tuba mirum. De solisten vormen uit hecht, over de hele linie uitstekend team en het koor laat prachtig genuanceerde zang horen. Zo lukt het de dirigent toch weer om het werk in een nieuw, bijzonder daglicht te plaatsen. Een blijk van positieve vernieuwing.
Dat geldt ook voor Norrington, die zich verder onderscheidt door de reconstructie van Duncan Druce – een der overtuigendste overigens - te hanteren. Overtuigend vooral omdat hij zo duidelijk uitging van de manier waarop Mozart zijn werken sinds KV 600 orkestreerde. Het dirigaat van Norrington is zoals gewoonlijk nogal rusteloos en fel en het getuigt niet van al te veel emotioneel engagement. Maar toch heeft het eindresultaat veel positiefs. Veel meer in elk geval dan de haast terloops aandoende vertolking die Seymour ook van de versie Druce geeft.
Corboz profiteert vooral van de prachtige koorinbreng en van een heel mooie kerkakoestiek en is zeker niet te versmaden, ook al bereikt hij niet een toppositie. Maar de realisatie van Herreweghe beklijft aanzienlijk meer. Meteen al de inzet is heel pakkend en in het middengedeelte – van Dies irae tot en met Confutatis – bereikt hij met de nodige emotionaliteit prachtige resultaten
Op hoog niveau staat vanzelfsprekend de keurig verzorgde interpretatie van Gardiner. Hier geen gebrek aan panache. Vaart, verve, glans, stijlbesef en perfectie. Maar als wel vaker bekruipt de luisteraar soms bij hem het gevoel van voorgekookte, weinig spontane emotie. Wel weer iets spontaner is hierna Christie met een briljante, haast te elegante aanpak. De getoonde sentimenten hebben bij hem met alle welkome gebalde energie iets gekunstelds en al te verfijnds. Dan is de atletische aanpak van Herreweghe verkieslijk. Hier geen gemis aan dramatisch flair dat echter mooi wordt gecompenseerd door betoverende lichtheid in het Sanctus en Benedictus. In de authentieke hoek kwam Weil recentelijk met een der fraaiste vertolkingen: dramatisch, fel, fraai afgewekt, met de juiste sentimenten, vitale koorzang en een voortreffelijk, homogeen solistenteam.
Bijzonder goed is ook Brüggen. Waar zoveel zelf gestileerde “authentieke” uitvoeringen de luisteraar tenslotte koud achterlaten met hun nogal pedante nadruk op specifieke fraserings- en articulatietechnieken weet hij altijd de verwisseling van doel en middelen te vermijden. In die zin waait er een kille wind door dit Requiem. De stijl is geenszins bijzonder en de dirigent staat niet lang stil bij bijzondere momenten in een als geheel zeer treffende vertolking.
Op zichzelf is wel interessant wat Malgoire van de versie Neukomm laat horen, ware het niet dat hij een echt slordig Frans ensemble (beluister het ongelukkige ‘Recordare’) met een redelijk koor en solisten die moeite hebben met de juiste Mozartstijl.
Wat Van Veldhoven in de versie Flothuis (met bv. een opvallende vorm van het ‘Osanna’) laat horen, mag in Nederland algemeen bekend worden verondersteld. Hij prefereert ook kleinschaligheid en soberheid van expressie. Zijn kleine ensemble musiceert op zichzelf best mooi, maar heeft gevoelsmatig geen uitstraling. Het ontbreekt ook wat aan vitaliteit.
Een plaatsje apart neemt Higginbottom in omdat hij consequent louter mannenstemmen (met een jongenssopraan en een jongensalt als solisten gebruikt Die jongens doen het heel goed tot in de lastige momenten van ‘Te decet hymnus’ en het ‘Recordare’ met haast hemelse geluiden, maar verder wordt gewoon de oude traditie gevolgd, ook al worden ‘oude’ instrumenten gebruikt. Een interessant alternatief derhalve.
Op een eigen koorlabel met ook Cleobury zich met het King’s College koor uit Cambridge in een gemengde herstelversie. Een echt succes werd het niet, mede doordat de jongensstemmen vrij scherp klinken en de intonatie bij vlagen te wensen overlaat.
Wat dat betreft is Alarcón, helemaal uit Siberië duidelijk te verkiezen. Met Beyer als uitgangspunt, wat Maunder insluipsels maar erger met weglating van het ‘Amen’ en een na acht maten eindigend ‘Lacrimosa’ plus wat eigen wijzigingen, vooral in de koperpartijen. Reden voor debat.
video
Bij de video opnamen is de registratie van Böhms Weense uitvoering een grote teleurstelling. Ook Solti verdient geen duidelijke aanbeveling al gebruikte hij de versie Robbins Landon.
Een merkwaardig geval biedt de opname van Herreweghe uit Warschau. Hij was daar ter herdenking van Chopins honderdste sterfdag om de wens van Chopin te vervullen: die wenste bij zijn begrafenis een uitvoering van Mozarts werk. We bevinden ons in de Heilige Kruis kerk en ondergaan de hele liturgische dienst. De dirigent beschikt over een zeer gemengd uitvoerend apparaat met deelnemers uit België, Frankrijk en Italië en de uitkomst bevredigt maar heel matig (net als bij Solti in de Weense Stephans dom) Herreweghe blijft verder bij de traditie.
Blijven verder vooral over Gardiner en Abbado die het werk tweemaal liet vastleggen, eerst in de kathedraal van Salzburg tijdens een eredienst bij de herdenking van Karajans tiende sterfdag en beschikkend over een der beste koren, zijn (en Karajans) Berlijnse orkest en een stel voortreffelijke solisten, voorop Mattila en Terfel.
De tweede keer als zaalopname uit Luzern met alleen Mingardo op herhaling. Opnieuw wordt een conglomeraat van versies gebruikt, maar zeker aan solistische kant overtuigt deze realisatie net wat minder goed.
Conclusie
Bij zo’n groot aantal mogelijkheden zal het duidelijk zijn dat niet één of twee maar een heel aantal opnamen voor onderscheiding in aanmerking komt.
Na het nodige toegespitste selecteren en opnieuw selecteren blijven tenslotte de volgende kandidaten over: in de rubriek “historisch” Fricsay (DG) en Walter (Orfeo), in de rubriek “traditioneel” Abbado (DG), Marriner (Philips), Schreier (Philips) en Davis (RCA) en in de rubriek “authentiek” Gardiner (Philips), Harnoncourt II (Harmonia Mundi), Herreweghe (Harmonia Mundi), Christie (Erato). Niet toevallig zijn de authentiekelingen enigszins dominant, maar moeilijker onder één noemer te vangen vanwege de diverse gebruikte versies en de even diverse inbreng der uitvoerenden. De individuele voorkeuren van de luisteraar moeten hier meer dan ooit de doorslag geven. Daarvan afgezien bieden Gardiner en Harnoncourt II waarschijnlijk het optimum.
Bij de dvd uitgaven maken Harnoncourt en Abbado I de meeste blijvende indruk.
Discografie
Versie Süßmayr
1931. Hanna Seebach-Ziegler, Jella von Braun-Fernwald, Hermann Gallos, Richard Mayr met het Salzburg kathedraal koor en -orkest o.l.v. Joseph Messner. Orfeo C 39695B, C 409951.
1938. Elisabeth Schumann, Kerstin Thorborg, Anton Dermota, Alexander Kipnis, koor van de Weense Staatsopera en Weens filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. EMI 763.912-2.
1941. Tilla Briem, Gertrud Freimuth, Walther Ludwig, Fred Drissen met het Bruno Kittel koor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Kittel. DG 459.065-2 (5 cd's).
1941. Pia Tassinari, Ebe Stignani, Ferruccio Tagliavini, Italo Taljo het koor en orkest van de Italiaanse omroep Turijn o.l.v. Victor de Sabata. History 205207-303 (2 cd’s), Naxos 8.111064.
1951. Natalia Shpiller, Sergei Krassovsky, Viktoria Gagarina, ….. met het USSR omroepkoor en –orkest o.l.v. Nokolay Golovanov. Boheme CDBMR GOLO 4.
1951. Elisabeth Grümmer, Gertrude Pitzinger, Helmut Krebs, Hans Hotter, het RIAS koor, het koor van de St. Hedwigskathedraal en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Ferenc Fricsay. DG 445.408-2 (11 cd's).
1953. Teresa Stich-Randall, Ira Malaniuk, Waldemar Kmennt, Kurt Böhme met het koor van de Weense Staatsopera en het Weens symfonie orkest o.l.v. Karl Böhm. Urania URN 22.292 (4 cd’s).
1954. Irmgard Seefried, Gertrude Pitzinger, Richard Holm, Kim Borg met het koor van de Weense Staatsopera en het Weens symfonie orkest o.l.v. Eugen Jochum. DG 477.5811 (2 cd’s).
1954. Lisa della Casa, Maria von Ilosvay, Helmut Krebs, Gottlob Frick met koor en orkest van de NDR Hamburg o.l.v. Hans Schmidt-Isserstedt. Tahra TAH 575/7 (3 cd’s).
1954/6. Elsie Morrison, Monica Sinclair, Alexander Young, Marian Nowakowski met het BBC koor en het Royal philharmonic orkest o.l.v. Thomas Beecham. Sony 89808.
1955. Irmgard Seefried, Hilde Rössl-Majdan, Anton Dermota, Gottlob Frick met het koor van de Weense Staatsopera en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. Orfeo C 670051 B.
1955. Elisabeth Grümmer, Marga Höffgen, Helmut Krebs, Gottlob Frick met het koor van de St. Hedwigskathedraal Berlijn en het Berliijns filharmonisch orkest o.l.v. Rudolf Kempe. EMI 565.202-2.
1956. Irmgard Seefried, Annelies Kupper, Lorenz Fehenberger, Kim Borg met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Eugen Jochum. Orfeo C 205891C.
1956. Teresa Stich-Randall, Ira Malaniuk, Waldemar Kmennt, Kurt Böhme met koor en orkest van de Weense Staatsopera o.l.v. Karl Böhm. Philips 420.772-2, 438.956-2 (2 cd's), Archipel ARPCD 0395.
1956. Irmgard Seefried, Jenny Tourel, Leopold Simoneau en William Warfield met het Westminster koor en het New York filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. CBS MPK 45556, Jade 699.776-2, Sony 64480, 66248 (10 cd's).
1956. Lisa Della Casa, Ira Malaniuk, Anton Dermota, Cesare Siepi met koor en orkest van de Weense Staatsopera o.l.v. Bruno Walter. Orfeo C 430.961, Nuova Era 2209.
1957. Wilma Lipp, Elisabeth Höngen, Murray Dickie en Ludwig Weber met het Weens Akademie kamerkoor en het Weens symfonieorkest o.l.v. Jascha Horenstein. Vox TUXCD 1051.
1957. Sena Jurinac, Lucretia West, Hans Koeffler, Frederich Guthrie met het Weens Akademiekoor en het Weens Staatsopera orkest o.l.v. Hermann Scherchen. Westminster/DG 471.201-24.
1957. Agnes Giebel, Ira Malaniuk, Fritz Wunderlich, Otto von Rohr, het Bachkoor Stuttgart en het SDR omroepkoor en –orkest o.l.v. Hans Müller-Kray. MCPS 60021 (2 cd’s).
1958. Maria Stader, Maureen Forrester, David Lloyd, Otto Edelmann met het Chicago symfonie koor en –orkest o.l.v. Bruno Walter. Istituto Discografico Italiano IDIS 6533.
1958. Sena Jurinac, Lucretia West, Hans Loeffler, Frederick Guthrie met het Weens Akademie kamerkoor en het orkest van de Weense Staatsopera o.l.v. Hermann Scherchen. Millennium Classics MCD 80083.
1960. Leontyne Price, Hilder Rössl-Majdan, Fritz Wunderlich, Walter Berry met de Wiener Singverein en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Price-Less D 16573, Melodram MEL 18003.
1961. Irmgard Seefried, Jennie Tourel, Léopold Simoneau, William Warfield met het Westminster symfonisch koor en het New York filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter. Sony SMK 64480.
1961. Wilma Lipp, Hilde Rössl-Majdan, Anton Dermota, Walter Berry, de Wiener Singverein en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 423.213-2, 429.160-2, 439.412-2, Belart 450.027-2.
1962. Jutta Vulpius, Gertraud Prenzlow, Rolf Apreck en Theo Adam met het Berlijns omroepkoor en -orkest o.l.v. Helmut Koch. Berlin Classics BC 3106-2.
1962. Maria Stader, Marga Höffgen, Nicolai Gedda, Otto Wiener met de Weense Singakademie en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Carl Schuricht. Archiphon 4.1.
1964. Maria Stader, Hertha Töpper, John van Kesteren, Karl-Christian Kohn met het Münchens Bachkoor en -orkest o.l.v. Karl Richter. Teldec 4509-97926-2, 0630-12155-2 (10 cd's).
1964. Sara Mae Endlich, Eunice Alberts, Nicholas di Virgilio, Mac Morgan met de Harvard Glee club, het Radcliffe koor, het Boston Pro Musica koor en het Boston symfonie orkest o.l.v. Erich Leinsdorf. RCA 8888-372079-2.
1965. Elly Ameling, Marilyn Horne, Ugo Benelli, Tugomir Franc met koor en orkest van de Weense Staatsopera o.l.v. Istvan Kertesz. Decca 417.681-2, 436.541-2.
1966. Teresa Zylia Gara, Oralia Dominguez, Peter Schreier en Franz Crass met het Zuidduits madrigaalkoor en het Consortium musicum Stuttgart o.l.v. Wolfgang Gönnenwein. EMI 252.123-2, 767.014-2, ROCL Royal Classics 6486.
1967. Helen Donath, Yvonne Minton, Ryland Davies, Gerd Nienstedt, het John Alldiskoor en het BBC symfonieorkest o.l.v. Colin Davis. Philips 420.353-2, 462.056-2, 438.800-2 (2 cd's).
1967. Edith Mathis, Grace Bumbry, George Shirley, Marius Rintzler met het Philharmonia koor en -orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. Classics for Pleasure CFP 4399, HMV 572.152-2.
1968. Ruth Margaret Pütz, Julia Hamari, Hendrick Gritchnik, Ernst Gerold Schramm met koor en orkest van Radio Turijn o.l.v. Sergiu Celibidache. Nuova Era 23938 (6 cd's).
1968. Judith Raskin, ….., Ernst Häfliger, …. met het Cleveland orkest en –koor o.l.v. George Szell. Sony 86793 (10 cd’s).
1971. Sheila Armstrong, Janet Baker, Nicolai Gedda, Dietrich Fischer-Dieskau, het John Alldiskoor en het Engels kamerorkest o.l.v. Daniel Barenboim. EMI 762.892-2 (2 cd's), 483.387-2 (3 cd's).
1971. Heather Harper, Alfreda Hodgson, Peter Pears, John Shirley-Quirk, het Aldbeburgh festival koor en het Engels kamerorkest o.l.v. Benjamin Britten. BBC Legends BBCL 4119-2.
1971. Edith Mathis, Julia Hamari, Wieslaw Ochmann en Karl Ridderbusch met koor en orkest van de Weense Staatsopera o.l.v. Karl Böhm. DG 413.553-2.
1972. Dominique Pateron, Jean de Saint-Basilé, Bernard Purchhanlian, Stanislas Staskiewicz met de Petit Chanteurs de Notre-Dame de la joie en het Mayence Bachorkest o.l.v. Jean-Pierre Loré. Baltic MOS 1002.
1973. Lucia Popp, Margarita Lilowa, Anton Dermota, Walter Berry met de Weense Singakademie en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Josef Krips. Andante AND 4992 (3 cd’s).
1973. Wilma Lipp, Murray Dickie, Elisabeth Höngen, Ludwig Weber met het Weens Akademiekoor en – symfonie orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Tuxedo TUXCD 1051.
1975. 2 Wiener Sängerknaben, Kurt Equiluz, Gerhard Eder met de Wiener Sängerknaben, koorschool van de Hofburgkapel, koor van de Weense Staatsopera en Hofburgorkest Wenen o.l.v. Hans Gillesberger. RCA GD 86535.
1975. Anna Tomowa-Sintow, Agnes Baltsa, Werner Krenn, José van Dam, de Wiener Singverein en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 419.867-2, 439.023-2, 471.639-2, 459.409-2 (2 cd's).
1975. Elly Ameling, Barbara Scherler, Louis Devos, Roger Soyer met koor en orkest van de Gulbenkian stichting o.l.v. Michel Corboz. Erato ECD 88157, 2292-45127-2, 8573-89421-2.
1978. Jennifer Smith, Helen Watts, Ian Partridge, Stafford Dean met het BBC Welsh koor en -orkest o.l.v. Moshe Atzmon. BBC Records BBCR 15656.9145-2.
1978. Arleen Auger, Carolyn Watkinson, Siegfried Jerusalem, Siegmund Nimsgern, de Gächinger Kantorei en het Stuttgarts Bach Collegium o.l.v. Helmut Rilling. Sony 89288.
1978. Helen Donath, Christa Ludwig, Robert Tear, David Lloyd met het Philharmonia koor en -orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. EMI 762.518-2, 569.867-2.
1978. Magda Kalmár, Klara Takács, György Korondy en Jozsef Gregor met het Hongaars omroepkoor en het Hongaars staatsorkest o.l.v. Janos Ferencsik. Hungaroton HCD 12038-2.
1979. Jongenssopraan en -alt, Kurt Equiluz en Gerhard Eder met de Wiener Sängerknaben, Chorus Vienensis en het orkest van de Weense Hofkapel o.l.v. Hans Gillesberger. RCA 74321-29238-2.
1982. Margaret Price, Trudeliese Schmidt, Francisco Araiza, Theo Adam, het Leipzigs omroepkoor en de Staatskapel Dresden o.l.v. Peter Schreier. Philips 411.420-2, 446.240-2, 464.720-2, 474.205-2, 422.519-2 (9 cd's), Decca 475.205-2.
1985. Kathleen Battle, Ann Murray, Ruth Rendall, Matti Salminen met koor en Orchestre de Paris o.l.v. Daniel Barenboim. EMI 747.342-2.
1985. Magdalena Hajossyova, Jaroslava Horska, Jozef Kundlak, Peter Mikulas met koor en het Slowaaks filharmonisch orkest Bratislava o.l.v. Zdenek Kosler. Opus CD 9352-1686, Naxos 8550.235.
1985. Colette Alliot-Lugaz, Dominique Visse, Martyn Hill, Gregory Reinhart met het Nord Pas-de-Calais koor en de Grande Ecurie et la chambre du roy o.l.v. Jean-Claude Malgoire. Sony 46344, 62917.
1986. Barbara Bonney, Anne Sofie von Otter, Hans Peter Blochwitz en Willard White met het Monteverdi koor en de English Baroque Soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 420.197-2.
1986. Anna Tomowa-Sintow, Helga Müller-Molinari, Vinson Cole, Paata Burchuladze, de Wiener Singverein en de Weens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 431.288-2, 439.023-2.
1987. Yvonne Kenny, Sarah Walker, William Kendall, David Wilson-Johnson, het St. John's college koor Cambridge en het Engels kamerorkest o.l.v. George Guest. Chandos CHAN 7059, 8574.
1987. Patrizia Pace, Waltraud Meier, Frank Lopardo, James Morris met het Stockholms omroep- en kamerkoor en de Berliner Philharmoniker o.l.v. Riccardo Muti. EMI 749.640-2.
1988. Diana Montague, Michael Chance, Christoph Prégardien, Franz-Josef Selig met het Keuls kamerkoor en het Collegium Cartusianum o.l.v. Peter Neumann. Virgin 561.769-2 (3 cd’s).
1988. Edith Mathis, Grace Bumbry, George Shireley, Marius Rintzler met het Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. CfP CDB 762629-2.
1988. Maria Venuti, Ursula Kunz, Josef Protschka, Peter Lika met het Windsbacher Knabenchor en de Münchense Bachsolisten o.l.v. Karl-Friedrich Beringer. Bayer BR 100.051.
1989. Yvonne Kenny, Alfreda Hodgson, Arthur Davies, Gwynne Howell met koor en Northern Sinfonia o.l.v. Richard Hickox. Virgin 561.501-2 (2 cd's), 561.520-2, 791.460-2.
1989. Barbara Schlick, Carolyn Watkinson, Christoph Prégardien en Harry van der Kamp met het koor van de Nederlandse Bachvereniging en het Amsterdams barokorkest o.l.v. Ton Koopman. Erato 229245472-2.
1989. Lynne Dawson, Jard van Nes, Keith Lewis, Simon Estes met het Philharmonia koor en -orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. Sony SK 45577, 60025.
1989. Della Jones, Felicity Lott, Keith Lewis, Willard White met het Londens filharmonisch orkest en –koor o.l.v. Franz Welser-Möst. EMI 574.746-2.
1989. Gundula Janowitz, Julia Bernheimer, Martyn Hill, David Thomas met de Hanover Band en -koor o.l.v. Roy Goodman. Nimbus NI 1756 (6 cd's).
1990. Jane Bryden, Mary Westbrook-Geha, William Hite en Stephen Richardson met koor en het Early music festival orkest Boston o.l.v. David Parrott. Denon CO 77152.
1990. Diana Montague, Michal Chance, Christoph Prégardien, Franz-Josef Selig met het Keuls kamerkoor en Collegium Cartusianum o.l.v. Peter Neumann. EMI 754.306-2, 471.698-2, Virgin 561.769-2 (5 cd’s).
1990. Sylvia McNair, Carolyn Watkinson, Francisco Araiza, David Lloyd met koor en de Academy of St.Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 432.087-2.
1991. Yvonne Seymour, Catherine Denley, Joseph Cornwell, Andrew Dale Forbes met het Yorkshire Bachkoor en de Yorks Bachsolisten o.l.v. Peter Seymour. York YBCD 1994.
1991. Angela Maria Blasi, Marjana Lipovsek, Uwe Heilmann, Hendrik-Jan Rootering met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Colin Davis. RCA RD 60599
1991. Montserrat Figueras, Claudia Schubert, Gerd Türk, Stephan Schreckenberger, la Capella reial de Catalunya en Le concert des nations o.l.v. Jordi Savall. Auvidis Astrée E 8759, 9965, Alia Vox AVSA 9880.
1991. Eva Mirgová, Magdalena Kozená, James Griffettt, Jiri Klecker, het Brnensky academie koor en Concertino notturno o.l.v. Andreas Kröper. Carlton 30367.0211-2.
1991. Judith Howarth, Diana Montague, Maldwyn Davies, Stephen Roberts met de BBC Singers en de London Mozart players o.l.v. Jane Glover. ASV CDDCA 757.
1991. Krisztina Láki, Doris Soffel, Robert Swensen, Thomas Quasthoff met koor en orkest van de WDR Keulen o.l.v. Gary Bertini. Phoenix 116 (2 cd’s).
1991. Lena Lootens, Margit Neubauer, Martyn Hill, Kurt Widmer met de Frankfurter Kantorei en het SWF omroeporkest Frankfurt o.l.v. Matthias Bamert. Amati SRR 9014/1.
1994. Max Emanuel Cencic, Dennis Lee Ragin, Michael Knapp en Gotthold Schwarz met de Wiener Sängerknaben, Chorus viennensis en het Weens Volksopera orkest o.l.v. Peter Marschik. Capriccio10589.
1994. Anna Maria Panzarella, Nathalie Stutzmann, Christoph Prégardien, Nathan Berg met het Les arts florissants koor en -orkest o.l.v. William Christie. Erato 0630-10697-2.
1994. Marie-Louise Gasser, Catherine Margulis, Francis Gasser, Michel Ormieres met de Mont-Royal Maîtrise en het Palais royal orkest o.l.v. Jean-Philippe Sarcos. Pavane ADW 7336.
1995. Tania-Marie Livingstone, Vera Nikolova, François Soulet, Patrice Berger met Symphonique de Nevers en het Sibiu national filharmonisch orkest o.l.v. François-Robert Girolami. Sipario Dischi CS 36C.
1995. Caroline Petrig, Christel Borchers, Peter Straka, Matthias Hölle met het Münchens filharmonisch orkest en –koor o.l.v. Sergiu Celibidache. EMI 557.847-2.
1996. Lorna Haywood, D'Anna Fortunato, Patrick Romano en John Cheek met het Amor Artis koor en orkest o.l.v. Johannes Somary. Vox 7534.
1996. Edith Wiens, Gabriele Schreckenbach, Aldo Baldin en Walton Grönroos met het RIAS koor Berlijn en het Berlijns Radio symfonieorkest o.l.v. Uwe Gronostay. Capriccio 49167 (2 cd's).
1996. Jacek Szafarkiewicz, Jacek Benn, Wojciek Maclejowski, József Frakstein met de Poolse Nachtegalen en Kamerorkest Opus III o.l.v. Alexander Krolopp. BMG 74321-48647-2.
1996. Audrey Michael, Bettina Devver-Brückner, Scot Weir, Hermann Christian Polster met het Württembergs kamerkoor en het Stuttgart filharmonisch orkest o.l.v. Jörg-Peter Weigle. Network 41.867 (2 cd’s).
1996. Sybille Rubens, Annette Markert, Ian Bostridge en Hanno Müller-Brachmann met het Collegium vocale Gent en het Orchestre des Champs Elysées o.l.v. Philippe Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 901.620.
1997.Catherine Dubosc, Ewa Podles, Eva Mey, Michel Brodard met het vocaal en instrumentaal ensemble Lausanne o.l.v. Michel Corboz. Cascavelle VEL 1012, 5008.
1997. Stefanie Kopinits, Gabriella Bessenyei, Gerhard Hörl, Janusz Monarcha met het Cluj-Napoca staatsfilharmonisch koor en het Europa symfonieorkest o.l.v. Wolfgang Gröhs. Arte Nova 74321.39107-2.
1998. Mona Julsrud, Wilke ten Brummelstroete, Zeger Vandersteene en Jelle Draaijer met het Nederlands kamerkoor en het Orkest van de 18e eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Glossa 921.105.
1998. Peggy Hegeman, Louise Rijs, Paul van den Bemt, Ton Bosch met koor en de Helmondse orkestvereniging o.l.v. Arjan Tien. MRK 160698.
1999. Karita Mattila, Sara Mingardo, Michael Schade en Bryn Terfel met het Zweeds omroepkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 463.181-2.
1999. Bozena Harasimovic, Katarzyna Suska, Ole Hedegaard, Ole Støvring Larsen met het Soranus koor en het Torunska kamerorkest o.l.v. Knud Vad. Cico CLASSCD 288.
2001. Monica Groop, Iride Martinez, Steve Davislim, Kwanchul Youn met het Keuls Chorus musicus en het Neues Orchester o.l.v. Christoph Spering. Opus 111 OP 30307.
2001. Hiroko Kouda, Monika Wäckerle, Patrizio Saudell, Xiaolang Li met het Inntal koor, het Erl koor en het orkest van het Tirol Festival o.l.v. Gustav Kuhn. Arte Nova 74321-87073-2.
2002. Susan Gritton, Catherine Wyn-Rogers, Timothy Robinson, Peter Rose met het Schots kamerorkest en –koor o.l.v. Charles Mackerras. Linn Records CKD 211.
2003. Solisten uit het Tenebrae koor, het Chamber orchestra of Europe o.l.v. Nigel Short. Warner 2564-60191-2.
2003. Maria Jette, Jennifer Larmore, James Taylor, Eric Owens met het St. Olaf koor en het St. Paul kamerorkest o.l.v. Andreas Delfs. Avie AV 0047.
2003. Carys Lane, Frances Bourne, Paul Badley, Matthew Brook met Tenebrae en het Europees kamerorkest o.l.v. Nigel Short. Warner 2564-60191-2.
2004. Miriam Allan, Anna Buter, Marcus Ullmann, Martin Snell met het Gewandhaus kamerkoor en het Leipzigs kamerkoor o.l.v. Morten Schuldt-Jensen. Naxos 8.667728, 6.110116.
2005. Anna Korondy, Gerhild Romberger, Jörg Dürmüller, Jochen Kupfer met het Neubeuern koor en het Orchester der KlangVerwandlung o.l.v. Enoch zu Guttenberg. Farao S 108048.
2005. Nadezhda Krasnaya, Yevgenya Gorokhovskaya, Yuri Marusin, Sergei Leiferkus met het Russisch Staats akademiekoor en het Moskou filharmonisch symfonie orkest o.l.v. Yuri Temirkanov. Melodiya MEL CD 00434.
2006. Sibylla Rubens, Lioba Braun, Steve Davislim, George Zeppenfeld met het koor van de Beierse omroep en het Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Christian Thielemann. DG 477.5797.
2006. Sara Macliver, Sally-Anne Russell, Paul MacMahon, Teddy Tahu Rhodes met Cantillation en het Orkest van de Antipoden o.l.v. Antony Walker. ABC 476.4064.
2006. Gabriele Hierdeis, Alson Browner, Marcus Ullmann, Markus Volpert met de Keulse Kantrei en de J.S. Bach Akademie o.l.v. Volker Hempfling. AVI 8553147 (2 cd’s).
2007. Marie Arnet, Anna Stéphany, Andrew Kennedy, Darren Jeffery met het Londens symfonie koor en –orkest o.l.v. Colin Davis. LSO LSO 0627.
2007. Claudia Barainsky, Claudia Rüggeberg, Thomas Dewald, Karsten Mewes met de Europa koorakademie en Mendelssohn symphonia o.l.v. Joshard Daus. Glor Musik GC 08021.
2008. Ruth Ziesak, Monica Groop, Thomas Cooley, Thomas Laske met het Windsbacher Jongenskoor en het Duits symfonie orkest Berlijn o.l.v. Karl-Friedrich Beringer. Sony 88697-75747528.
2010. Edith Wiens, Gabriele Schreckenbach, Aldo Baldi, Gerhard Faulstich met het RIAS kamerkoor en –symfonie orkest Berlijn o.l.v. Uwe Gronostay. Capriccio 10808/1.
2010. Marinella Pennichi, Gloria Banditelli, Mirko Guadagnini, Sergio Foresti met Canticum novum di Solomeo en Accademia Hermans. Discantia 236.
2010. Jonty Ward, James Swash, Guy Cutting, Jonathan Howard met het New College koor Oxford en het Orkest van de Age of Enlightenment o.l.v. Edward Higginbottom. Novum NCR 1383.
2010. Simone Kermes, Stephanie Houtzeel, Markus Brutscher, Arnad Richard met de Nieuw Siberische zangers en Music Aeterna o.l.v. Teodor Currentzis. Alpha 178.
2011. Pamela Heuvelmans, Barbara Wener, Robert Morvaj, Thomas Pfeiffer met het Europees kamerkoor en het Zuidduits kamerorkest o.l.v. Nicol Matt. Brilliant 94051-97.
2011. Elizabeth Watts, Phyllis Pancella, Andrew Kennedy, Eric Owens met de Händel en Haydn Society o.l.v. Harry Christophers. Coro COR 16093.
2012. Lucy Hall, Angélique Noldus, Hui Jin, Josef Wagner met het Namens kamerkoor en New Century Baroque o.l.v. Leonardo Garcia Alarcón. Ambronay AMY 038.
Zonder duidelijke opnamedatum
…… Kiri te Kanawa, Anne Sofie von Otter, Anthony Rolfe Johnson, Robert Lloyd met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Decca 480.704-28.
Versie Flothuis
2001. Ensemble van de Nederlandse Bachvereniging o.l.v. Jos van Veldhoven. Channel Classics CCS 18198.
Versie Beyer
1977. Ileana Cotrubas, Helen Watts, Robert Tear, John Shirley-Quirk met koor en de Academy of St.Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Decca 417.746-2, 443.009-2 (2 cd's).
1981. Rachel Yakar, Ortrud Wenkel, Kurt Equiluz en Robert Holl met het koor van de Weense Staatsopera en Concentus musicus o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 2292-42911-2, 0630-10019-2, Warner 0927-46739-2.
1982. Vasilkja Jezovsek, Claudia Schubert, Marcus Ullmann, Michael Volle met het Stuttgarts kamerkoor en -barokorkest o.l.v. Frieder Bernius. Carus 83207.
1986. Ingrid Schmithüsen, Catherine Patriasz, Neil Mackie, Matthias Hölle met het Nederlands kamerkoor en La petite bande o.l.v. Siegiswald Kuyken. Accent 68645.
1986. Arleen Auger, Doris Ziegler, James Hadley, Tom Krause met het Robert Shaw koor en het Atlanta symfonieorkest o.l.v. Robert Shaw. Telarc CD 80128.
1988. Maria Ewing, Mary McLaughlin, James Hadley en Cornelius Hauptmann met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Leonard Bernstein. DG 427.353-2.
2003. Christine Schäfer, Bernarda Fink, Kurt Streit, Gerald Finley met het Schönberg koor en Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Duitse Harmonia Mundi 82876-58705-2.
Versie Levin
1991. Christiane Oelze, Ingeborg Danz, Scot Weir, Andreas Schmidt met de Gächinger Kantorei en het Bach Collegium Stuttgart o.l.v. Helmut Rilling. Hänssler 98979 (2 cd's).
1994. Ruth Ziesak, Nancy Maultsby, Richard Croft, David Arnold en Boston baroque o.l.v. Martin Pearlman. Telarc CD 80410.
2002. Gauvin, Lemieux, Tessier, Berg met La chapelle de Québec en Les violons du roy o.l.v. Bernard Labadie. Dorian DOR 90310.
2005. Christine Brewer, Ruxandra Donose, John Tessier, Eric Owens en Atlanta symfonieorkest en kamerkoor o.l.v. Donald Runnicles. Telarc SACD 60636.
Versie Maunder
1983. Emma Kirkby, Carolyn Watkinson, Anthony Rolfe-Johnson en David Thomas met het Westminster jongenskoor en de Academy of Ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. l'Oiseau-Lyre 411.712-2.
1995. Carys Lloyd Roberts, Debra Stuart, Richard Edgar-Wilson, Christopher Purves met het London Forestkoor en Pro Arte orkest o.l.v. Murray Stewart. Merlin MRFD 95904.
Versie Maunder/Levin/Beyer/Druce/Finnisy
2012. Elin Manahan Thomas, Christine Rice, James Gilchrist, Cristopher Purves met het King’s College koor Cambridge en de Academy of ancient music o.l.v. Stephen Cleobury. King’s College KGS 0002.
Versie Robbins Landon
1989. Gundula Janowitz, Julia Bernheimer, Martyn Hill en David Thomas met koor en de Hanover Band o.l.v. Roy Goodman. Nimbus NI 5241, NI 1756 (6 cd's).
1991. Arleen Auger, Cecilia Bartoli, Vinson Cole en Pape met koor en orkest van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti. Decca 433.688-2. 1991
2000. Marina Ulewicz, Barbara Hölzl, Jörg Hering, Harry van der Kamp, het Tölzer jongenskoor en Tafelmusik o.l.v. Bruno Weil. Sony 60764.
Versie Druce
1991. Nancy Argenta, Catherine Robbin, John Mark Ainsley, Alastair Miles met het Schützkoor en de London Classical players o.l.v. Roger Norrington. EMI 754.525-2, Virgin 561.520-2.
1991. Yvonne Seymour, Catherine Denley, Joseoh Cornwell, Andrew Dale Forbes met het Yorkshire Bach koor en de Yorkshire baroksolisten o.l.v. Peter Seymour. York YBCD 1994.
Versie Neukomm
2005. Hjordis Thébault,Gemma Coma Alabert, Simon Edwards, Alain Buet met de Kantorei Saarlouis en La grande écurie et la chamber du roy o.l.v. Jean-Claude Malgoire. K 617 K617.180.
Versie Czerny
2010. Silvia Frigato, Anna Bessi, Raffaele Giordani, Riccardo Dernini, Coro Costanzo Porta, Deigo Maccagbola (p) o.l.v. Antonio Greco. Discantica 238.
Versie ?
1995. Claudia Barainsky, Cornelia Kallisch, Thomas Randle, Martin Snell met het Academisch koor Riga en het Bundesjugendorkest o.l.v. Bernhard Klee. Ars Musici AMP 5059-2.
Versie Lichtental voor strijkkwartet
1997. Laura Alvini met het Aglaia ensemble. STDV STR 33470.
2003. Kuyken kwartet. Challenge Classics SACC 72121.
2005. Albada kwartet. Arsis 4197.
2006. StringFizz. ORF CD 473.
Video
1971. Gundula Janowitz, Christa Ludwig, Peter Schreier, Walter Berry met het koor van de Weense Staatsopera en het Weens symfonie orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 073-408-1 (dvd).
1981. Rachel Yakar, Ortrun Wenkel, Kurt Equiluz, Robert Holl met het koor van de Weense Staaysopera en Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. TDK DVWW-COMREQ, ArtHaus 107.295 (dvd).
1984. Edith Mathis, Trudeliese Schmidt, Peter Schreier, Gwynne Howell met koor- en symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Colin Davis. ArtHaus 100.449 (dvd).
1987. Barbara Bonney, Anne Sofie von Otter, Anthony Rolfe Johnson, Alastair Miles met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 074-312-1 (dvd).
1988. Marie McLaughlin, Maria Ewing, Jerry Hadley, Cornelius Hauptmann met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Leonard Bernstein. DG 073-413-5 (dvd).
1989. Inessa Galante, Nina Romanova, Alexei Martynov, Anatoli Safiulin met het USSR Staatsacademiekoor en –orkest o.l.v. Yehudi Menuhin. Dreamlife DLVC 1053 (dvd).
1991. Arleen Auger, Cecilia Bartoli, Vinson Cole en Pape met koor en orkest van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti. Decca 071-139-9 (dvd).
1992. Magdaléna Hajóssyová, Jaroslava Horská, Jozef Kundlák, Petr Mikulás met het Slowaaks filharmonisch koor en –orkest o.l.v. Zdenek Kosler. Naxos 2.110333 (dvd).
1999. Karita Mattila, Sara Mingardo, Michael Schade en Bryn Terfel met de Berliner Philharmoniker o.l.v. Claudio Abbado. ArtHaus 100.036 (dvd).
2006. Iwona Hossa, Urszula Kryger, Adam Zdunikowski, Romuald Tesarowicz met het Lodz filharmonisch koor en –orkest o.l.v. Tadeusz Wojciechowski. DUX 9555 (dvd).
2010. Christina Landshamer, Ingeborg Danz, Robert Getchell, Matthew Brook met het Collegium vocale Gent, Accademia musicale Chigiana en het Orchestre des champs Élysées o.l.v. Philippe Herreweghe. Narodowy Intstytut Frederyka Chopina NIFC DVD 001 (dvd).
2012. Anna Prohaska, Sara Mingardo, Maximilian Schmitt, René Pape met het koor van de Beierse omroep, het Zweeds omroepkoor en het Luzern festival orkest o.l.v. Claudio Abbado. Accentus ACC 20258 (dvd).