MAHLER: SYMFONIE NR. 7
Lied der Nacht – Karol Szymanowski gaf zijn Derde symfonie een paar jaar later dezelfde titel. Te midden van alle symfonieën is de Zevende het meest symmetrisch geconcipieerd. Een scherzo vormt het centrum; het wordt omkranst door twee Nachtmusiken die om hun beurt worden omsloten door twee krachtige ontladingen.
Er kunnen relaties worden gemaakt tussen het begin van de Zevende en de Zesde of het eind van de Zevende en het begin van de Vijfde; in die vroegere werken hebben ze al hun waarde bewezen.
Achtergronden
Symfonie nr. 7 van Mahler uit 1904/5 is lang zijn minst begrepen symfonie geweest. Het werk is vijfdelig en het tweede en vierde delen heten beide Nachtmusik. Hun comfortabele, maar toch geobsedeerde expressieve toon raakt aan de nerveuze speelsheid van het scherzo tussen deze beide delen.
Het eerste deel heeft een heel andere aard. Het is een grootschalige sonate vol harmonische, ritmische, texturele en structurele complexiteit. De finale is in zoverre modernistisch als de voorname, triomfantelijke sfeer van het begin in C groot de pas wordt afgesneden door een verwarrende mengelmoes van muziekstijlen. Dat gaat van elegante rococo tot pretentieuze aanstellerij met rare bokkensprongen en contradansen daar tussendoor. Maar steeds frappeert de briljante orkestratie.
Als om de sombere stemming van de Zesde symfonie uit te bannen, eindigt de Zevende (1904/5) met de meest openlijke poging om uitgelaten te zijn in een finale die Offenbachs Can Can en Wagners Meistersinger bijeen brengt in een melange van vrolijkheid in C groot die in verkeerde handen opzichtig bont kan klinken.
Mogelijk was die uitgelaten finale een reden waarom het werk tot in de recente tijd een beetje met argwaan werd bekeken. Maar dat deed onrecht aan de grote waarde en betekenis van de overige delen. Toch geldt het werk nog steeds als een van Mahlers meest problematische werken.
De treurmars van het eerste deel mag dan misschien niet een van zijn beste symfonische essays zijn, maar dat wordt ruimschoots gecompenseerd door de drie volgende delen. Het buitenste paar daarvan draagt de naam Nachtmusik en combineert de sfeer van een nocturne met die van een serenade (de liedachtige tweede bevat ook belangrijke partijen voor mandoline en gitaar), terwijl het middendeel een van Mahlers meest miraculeuze scheppingen is: een spookachtig scherzo in prachtige orkestrale tinten. Een programma heeft het werk niet, maar men kan het makkelijk zien als een progressie vanuit het duister naar het licht.
De opnamen
Wederom presenteert zich een indrukwekkend lange (en opnieuw waarschijnlijk niet echt volledige) lijst met opnamen, waarvan een aantal moeilijk of niet meer te bemachtigen zal zijn. In de eindselectie ontbreekt een aantal verwachte namen, zoals die van Otto Klemperer, George Szell, Georg Solti en Kurt Masur. Bij de oudste opnamen houdt eigenlijk alleen die van John Barbirolli zich staande. Van Jascha Horenstein had veel verwacht mogen worden, maar hij stelt teleur.
De Mahlertraditie van het Concertgebouworkest gaat natuurlijk terug tot Mengelberg, maar het is goed dat de eerlijke interpretatie van Eduard van Beinum uit 1958 bewaard is gebleven.
Naast Rafael Kubelik wiens zicht op de Zevende misschien niet ideaal maar wel erg interessant door de uitgesproken rustieke Boheemse inslag was, behoorde Leonard Bernstein in de laatste decennia tot de beste pleitbezorgers van het werk in de emotionele sfeer. Opvallend genoeg is zijn knap gerestaureerde New Yorkse opname uit 1965 zeker interpretatief beter dan de latere, ook uit New York. Emoties genoeg, zoals te verwachten, maar ze zijn in toom gehouden. Wat vooral imponeert is steeds het communicatieve vermogen van de dirigent: hij weet de luisteraar zeer direct bij het gebeuren te betrekken.
In de Mahlerreek van Klaus Tennstedt, de romanticus, niet tot de hoogtepunten. De ‘live’ verklanking op BBCL vat merkwaardig genoeg nauwelijks vlam; wat dat betreft is zijn EMI opname beter, maar ook geen hoogtepunt.
In de diverse, met de tijd niet sterk wijzigende vertolkingen door Bernard Haitink uit 1969, 1982 en 1985 (Amsterdam) en 1992 (Berlijn) wordt deze symfonie nog enigszins in het licht van Bruckner geplaatst en dus enigszins afhankelijk gemaakt van traditionele voorbeelden. Vier opnamen van hem staan in principe ter beschikking. Uit praktische en opnametechnische overwegingen lijkt die uit 1985 het meest voor de hand te liggen.
In de verklanking van Pierre Boulez worden eventuele problemen op heldere en wisselend sonore wijze opgelost. Hij investeert veel ritmische energie en behoort tot de weinige dirigenten die het laatste deel een goede samenhang verlenen.
Het toekomstgerichte aan deze symfonie Boulez is met scherpe blik door Claudio Abbado ontdekt en is door hem prachtig uitgedrukt. Het lucide karakter is een eigenschap die meteen opvalt. Het eerste deel bezit een prachtige coherente en een voorwaarts stuwende kracht. De afzonderlijke, heel diverse karakters van de middendelen worden scherp getekend en de finale straalt positieve kracht uit. De eerste uitvoering uit Chicago vormde altijd al een hoogtepunt uit zijn cyclus, de tweede uit Berlijn bevestigde dat nog eens krachtig. Een scherpzinnig resultaat is het gevolg.
Als de Zevende, uitgevoerd door Gary Bertini uit het pak van elf cd’s zou kunnen worden gelicht, zou hij veel aan waarde winnen want het gaat om een zeer pakkende lezing die beslist grote waarde heeft, maar helaas.
Giuseppe Sinopoli zowel als Lorin Maazel scheppen op verschillende wijze beiden een soort verheven droomwereld, Hans Rosbaud en Michael Gielen verrassen met een hoogwaardige stream of consciousness.
Simon Rattle brengt het werk op levendige wijze als eenn soort studie in orkestklank in beeld. Uit de realisatie spreekt vertrouwdheid met de muziek. Aan pakkende momenten geen gebrek, maar jammer dat de opname is gemaakt in een wat te kleine ruimte voor zo’n groot en groots werk.
De opname van Riccardo Chailly heeft alles mee: prachtig, briljant orkestspel, een passende zaalambiance en een juiste, heldere visie. Grappig genoeg zijn de tempi aan de langzame kant, maar juist daardoor komen details en nuancen sprekender aan het licht. De beide Nachtmusiken worden niet te zwaar aangepakt en de ironische kanten worden niet verwaarloosd. Hooguit had de finale wat spannender gekund.
Iemand die in Mahler recht op zijn doel pleegt af te gaan, is Michael Tilson Thomas. Om te beginnen nam deze symfonie een keer in Londen op, later nog een keer met misschien iets minder verfijning, maar wel met meer karakter en contrast in San Francisco.
Iets meer drama had de nogal milde vertolking van Zdenek Mácal geen kwaad gedaan. Maar het orkestspel is prachtig en de opname klinkt vrijwel ideaal. Wie van een soft focus benadering houdt, zou deze uitgave eens moeten proberen.
Soms bereikt David Zinman onverwacht goede resultaten met zijn orkest in Zürich, maar met een wat plichtmatige en vooral kleurloze voorstelling behoort zijn Mahler VII daar zeker niet toe.
Van Mariss Jansons beschikken we over twee niet zo lang na elkaar ontstane opnamen, de ene uit Oslo, de andere uit München, maar uit Amsterdam meldde hij zich nog niet. Van de twee voorhanden versies overtuigt die uit Duitsland qua interpretatie het beste, die uit Noorwegen qua opname. Jansons visie is dwingend en het resultaat klinkt briljant. Een bijzonderheid is nog dat de dirigent de nieuwe kritische uitgave van Reinhold Kubik gebruikt. Menig detail wordt grondig in de interpretatie bestudeerd en uitgewerkt, maar merkwaardig genoeg komt dat de ironische en parodistische trekken niet echt ten goede. Het is gewoon een kwestie van prioriteiten stellen. Aan het eind is het München-Oslo 2-1.
Het is goed dat ook het Residentie orkest een keer aan bod komt en dat het dankzij de voortreffelijke Chandos opnametechniek in een uitstekend daglicht wordt gepresenteerd. Moeilijker wordt het wanneer het erom gaat met deze realisatie een ereplaats in te nemen. Heel verrassend is hoe snel Neeme Järvi het werk begint. Als dat maar goed gaat met de overgang naar het allegro risoluto. Die schok blijft uit in een verderop helaas ook nogal koel-zakelijke interpretatie die een te abstract, te vluchtig karakter meekreeg.
Naar subtiliteit en de fijnere nuancen hoeft men bij Valery Gergiev niet te zoeken, maar zijn vrij snelle, zeer geladen, stuwende interpretatie behoort tot de pakkendste en is in zijn soort uniek.
Voor Gustavo Dudamel en zijn Venezolaanse prachtorkest is deze Mahler nog een te hoog gegrepen. De benadering is te intellectualistisch en mist gevoelsmatige diepgang.
Beeldopnamen
Bij de dvd opnamen zorgen die van Bernard Haitink voor een tweetal hoogtepunten. De Kerstmatinee 1985 vond onder een gunstig gesternte plaats en de concertuitvoering in Berlijn (1992) eveneens. De wat beschouwelijke opvatting van de dirigent was gemeengoed, er waren met de jaren waren verschuivingen in de tempokeuze, meestal richting langzamer, maar een consistenter Mahler zonder overdrijvingen was er haast niet. Flamboyante gebaren ontbreken, concentratie heerst en het is treffend te zien hoe de Berlijners zich voegen naar de wensen van de gastdirigent. Of deze Philipsuitgaven nog in de handel zijn? Anders mogelijk via Bolcom of Amazon.
Toch gaat tot slot de erepalm hier naar de prachtige concertregistratie van Claudio Abbado in Luzern, al is het maar op gronden van praktische leverbaarheid. Maar eigenlijk ook interpretatief is het ook de duurzaamste tot nu toe.
Conclusie
Het belangrijkste advies bij een werk als dit dat voor meerderlei uitleg vatbaar is: volg uw eigen voorkeur met alle terechte of onterechte sym- en antipathieën van dien. Maar wanneer u behoefte heeft aan een gids, kan het volgende hopelijk dienen als richtlijn.
Zoals wel meer bij Mahler biedt ook deze symfonie voor de uitvoerenden veel uitgangspunten en is het maar waar de luisteraar – vooral afhankelijk van diens stemming – zich het beste bij thuisvoelt.
Omdat Abbado zo kundig zowel de overdadige romantische trekken van zijn oudere voorgangers als de ‘modernistische’ van sommige jongere collega’s vermijdt, heeft zijn evenwichtige inbreng zo’n grote waarde. Vrij algemeen wordt zijn eerste uitvoering uit Chicago nog wat hoger aangeschreven dan die uit Berlijn.
Verder zijn het natuurlijk Kubelik, Bernstein (Sony), Maazel, Sinopoli, Gergiev en Tilson Thomas (SFS), Jansons (München) die om een voorrangspositie meedingen, op enige afstand gevolgd door Tennstedt, Haitink (1985).
Discografie
1950. Weens symfonie orkest o.l.v. Hermann Scherchen. Orfeo 082799-2 (1 cd).
1953 Omroeporkest Berlijn o.l.v. Hans Rosbaud. Archipel ARPCD 0243.
1957. SWF Omroeporkest Baden-Baden o.l.v. Hans Rosbaud. Andromeda ANDRCD 9033 (2 cd’s), Wergo WER 6406-2.
1958. Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Gustav Mahler Stichting Nederland GMSN 2012 (1 cd).
1960 Hallé orkest o.l.v. John Barbirolli. BBC Classics BBCL 4034-2 (2 cd’s).
1965. New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony SMK 60564.
1967. SWF Symfonie orkest Baden-Baden o.l.v. Hans Rosbaud. Membran LC 12281 (10 cd’s).
1967. Weens symfonie orkest o.l.v. Bruno Maderna. Hunt HUNTCD 547.
1967. Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony SBK 47654.
1968. Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 764.147-2 (2 cd’s), 50999-083365-2 (6 cd’s)..
1968. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Vaclav Neumann. Berlin Classics BC 9046-2.
1969 Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 442.050-2 (10 cd’s), RCO Live RCO 05001 (1 cd).
1969 Philharmonia orkest o.l.v. Jascha Horenstein. BBC Classics BBCCL 4051-2.
1970. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. DG 463.738-2 (10 cd’s).
1971. Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 414.675-2, 478.0351 (1 cd), 430.804-2 (10 cd’s).
1974. Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Kyril Kondrashin. Melodiya MEL 10.00814 (8 cd’s).
1979. Concertgebouworkest o.l.v. Kyril Kondrashin. Tahra TAH 451.
1980. Chicago symfonie orkest o.l.v. James Levine. RCA RD 84581 (2 cd’s), 888697-68609-2 (10 cd’s).
1980. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Supraphon SU 3880-2 (11 cd’s).
1980. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. BBC Legends BBCL 4224-2 (2 cd’s).
1982 Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 410.398-2 (2 cd’s).
1982. Omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Hans Zender. CPO 999.478-2 (1 cd).
1982. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur. Berlin Classics BC 12005-8 (1 cd), BC 2452CCC (13 cd’s).
1984. Chicago symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 413.773-2, 445.513-2 (2 cd’s).
1985. Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 464.321-2 (9 cd’s).
1985 New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 419.211-2 (2 cd’s), 477.8668 (11 cd’s), 459.080-2 (16 cd’s).
1986. Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Eliahu Inbal. Denon 60CO-1553/4 (2 cd’s).
1987. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. CBS M3K 42495 (3 cd’s).
1989. Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Emil Tabakov. Capriccio 49043 (15 cd’s).
1989. Philharmonia orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 471.451-2 (15 cd’s).
1989 Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Philips 426.248-2, 470.871-2 (14cd’s).
1990. WDR Symfonie orkest Keulen o.l.v. Gary Bertini. EMI 754.184-2 (2 cd’s).
1991. Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 754.344-2 (1 cd).
1991. Deens Nationaal omroeporkest o.l.v. Leif Segerstam. Chandos CHAN 9057/9 (3 cd’s).
1992. Philharmonia orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 437.851-2 (2 cd’s).
1992. Russisch Staats symfonieorkest o.l.v. Jevgeny Svetlanov. Saison russe RUS 288-117/8 (2 cd’s), Warner 2564-68886-2 (14 cd’s) .
1992. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 434.997-2 (2 cd’s).
1993. Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Emil Tabakov. Capriccio 49043 (15 cd’s).
1993. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 747.8789 (2 cd’s), 555.294-2 (3 cd’s).
1993 SWF omroeporkest o.l.v. Michael Gielen. Hännsler 93030 (2 cd’s).
1994. Cleveland orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 447.023-2, 477.9528 (14 cd’s).
1994. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Michael Gielen. Testament SBT 1480.
1994. Pools Nationaal omroeporkest o.l.v. Michael Halász. Naxos 8.550531 (2 cd’s), 8.501502 (15 cd’s) .
1994. Radio filharmonisch orkest o.l.v. Edo de Waart. RCA 74321-27601-2 (14 cd’s).
1994. Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 444.446-2 (2 cd’s).
1995. Gran Canaria symfonie orkest o.l.v. Andrew Leaper. Arte Nova 74321-30475-2.
1997. Londens symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. RCA 09026-6351-2 (2 cd’s).
1998. Atlanta symfonie orkest o.l.v. Yoel Levi. Telarc 2CD 80514 (2 cd’s).
1999 Londens symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. RCA 09026-63510-2 (2 cd’s).
2000 Oslo filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. Simax PSC 1271 (2 cd’s).
2001. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 471.623-2 (2 cd’s), 477.9260 (13 cd’s).
2003. SWR Symfonie orkest Baden-Baden en Freiburg o.l.v. Michael Gielen. Hänssler 9313c0 (13 cd’s).
2005 Staatskapel Berlijn o.l.v. Daniel Barenboim. Warner 2564-62963-2 (2 cd’s).
2005 San Francisco symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. Avie 8219360009-2 (2 cd’s), San Francisco Symphony SFS 0039 (17 cd’s).
2005 WDR Omroeporkest Keulen o.l.v. Gary Bertini. EMI 340.238-2 (11 cd’s).
2007. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Zdenek Mácal. Exton OVLC 00298 (2 cd’s).
2007. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Mariss Jansons. BR-Klassik 403571-900101.
2007. Israël filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Helicon 02-9647 (1 cd).
2008. Tonhalle orkest Zürich o.l.v. David Zinman. RCA 88697-50650-2 (2 cd’s).
2008. Londens symfonie orkest o.l.v. Valery Gergiev. LSO Live LSO 0665 (2 cd’s).
2009 Residentie orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHSA 5079.
2011. Londens symfonie orkest o.l.v. Valery Gergiev. LSO Live LSO 0730 (10 cd’s).
2011. Bambergs symfonie orkest o.l.v. Jonathan Nott. Tudor 7176.
2012. Simon Bolívar symfonie orkest o.l.v. Gustavo Dudamel. DG 479.1700 (1 cd).
Arrangement voor 2 piano’s Casella
1992 Susanne Zenker en Eveline Trenkner. Dabringhaus & Grimm MDG L3445, 3300.837 (2 cd’s).
Video
1974. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 073-409-1 (2 dvd’s), 073-4088-9 (9 dvd’s).
1985. Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 442.871-3 (4 dvd’s).
1991. Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. ArtHaus 102.033 (dvd).
1992. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 074-313-3 (dvd).
2005. Luzern Festival orkest o.l.v. Claudio Abbado. Euro Arts 205.462-9 (dvd).
2011. Concertgebouworkest o.l.v. Pierre Boulez. RCO Live 12101 (dvd).