MOZART: HOORNCONCERTEN NR. 1-4 E.A.
De vier hoornconcerten van Mozart plus het Concertrondo in E KV 371 en het Fragment KV 494a worden algemeen beschouwd als de basis van het solo (natuur)hoorn repertoire. In wezen behoort de hoorn tot de qua klankproductie meest voor verandering vatbare blaasinstrumenten: hij kan fluisterend pastoraal, maar ook schetterend fel klinken.
Achtergronden
Een van Mozarts langste vriendschappen was die met een ander lid van het Salzburgse hoforkest, de hoornist Joseph Leutgeb (1732-1811) die vaak het slachtoffer was van Mozarts ruwe humor. In 1763 trad hij toe tot het orkest van Esterházy waar hij evenveel verdiende als Haydn zelf. Na een maand vertrok hij daar al weer om eerste hoornist in het orkest van de prins-aartsbisschop van Salzburg te worden. Daar bleef hij veertien jaar en in 1777, vier jaar vóór Mozart, verhuisde hij naar Wenen waar als actieve hoornist tot tenminste 1792 werkzaam was. Maar om voldoende in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, begon hij met financiële steun van Leopold Mozart, die in een brief aan zijn zoon liet weten dat hij “ein kleines Schneckenhausl auf Credit” voor hem had gekocht waarin hij een kaashandel kon beginnen. In 1770 had Leutgeb al een Concert spirituel in Parijs gegeven, waarna de Mercure de France hem roemde in termen als: ‘íl peut chanter un adagio aussi parfaitement que la voix douce, la plus intéressante et la plus précise’.
Hij bestelde meteen in 1777 een hoornconcert bij Mozart, maar kreeg er uiteindelijk vier plus waarschijnlijk een hoornkwintet (KV 407/386c). Mozart nam een loopje met zijn hoornist en voorzag niet alleen de partituren van tal van sarcastische opmerkingen, maar noteerde KV 495 in een mengeling van blauwe, rode, groene en zwarte inkt.
Vermoedelijk schreef Mozart, die bepaald affiniteit met het instrument toonde, zelfs zes concerten voor Leutgeb, maar sommige bestaan alleen fragmentarisch en er heerst nog steeds verwarring over het materiaal en de juiste datering daarvan. Enigszins verwarrend is van nr. 1 bekend dat het eigenlijk nr. 4 zou moeten zijn; het werd onvoltooid nagelaten bij Mozarts dood.
Het allereerste concert in Es dateert uit 1781, maar daarvan resten alleen de hoekdelen: een allegro KV 370b en het rondo KV 371.
Het zogenaamde eerste hoornconcert in D KV 412 is ook incompleet en bestaat ook louter hoekdelen die bovendien niet erg goed bij elkaar passen; de oorspronkelijke finale (KV 514) bestond slechts in schetsvorm met strijkersbegeleiding en ging in W.O. II verloren. Süßmair was de eerste die dat deel voltooide, menige musicoloog en hoornist heeft later zelf voor een goede speelklare vorm gezorgd.
Lang werd aangenomen dat het werk in 1782 ontstond en dat Mozart zeven jaar later de finale herzag, maar intussen is gebleken dat het uit 1791 dateert en dat de finale niet door Mozart zelf, maar door diens zoon Karl na ’s componisten dood werd herzien.
Het tweede hoornconcert in Es KV 417 begint met zo’n typische scherts met de opdracht: “Wolfgang Amadé Mozart hat sich über den Leitgeb Esel, Ochs und Narr, erbarmt zu Wien den 27. Mai 1783”. Ten overvloede voegde hij daar in een hoekje bovenaan in het rood nog toe: “Leitgeb Esel”.
Het derde concert, weer in Es, KV 447 is tamelijk omstreden. Het middendeel, een romance, werd in 1783 of 1784 geschreven, maar de rijpe stijl van de beide andere delen wekken het vermoeden dat ze pas op zijn vroegst in 1787 kunnen zijn ontstaan. Het werk staat ook niet in Mozarts eigen catalogus en wijkt ook in ander opzicht af van de andere. Aan blazerskant treffen we namelijk niet de gebruikelijke hobo’s en hoorns aan maar klarinetten en fagotten die voor een heel andere klankkleur zorgen. Bovendien is het werk omvangrijker dan de andere en is de harmonie complexer.
De datering van het vierde volledige concert opnieuw in Es KV 495 luidt 26 juni 1786 en is expliciet bestempeld als “Ein Waldhornkonzert für den Leitgeb”.
Resten een paar fragmenten: eentje in E KV Anh. 98a, een ander in D KV 485, een derde in E KV 494a en tenslotte eentje in D KV 524.
Hoewel het zeker niet gaat om belangrijke, diepgravende muziek van Mozart, geven deze werken toch veel plezier. Zeker nr. 3 en 4 zijn de moeite waard met hun serene middendelen waarin de pure hoorntoon als het goed gaat is te bewonderen. De onstuimige finales hebben zo passend bij de hoorn een uitgesproken jachtkarakter.
In Mozarts dagen werden de solopartijen gespeeld op ongeventileerde natuurhoorns die dus in tegenstelling tot de moderne hoorn geen ventielen bezitten wat de uitvoering een stuk moeilijker en riskanter maakte. Wie op een natuurhoorn speelt moet namelijk in tegenstelling tot bij het spelen op een instrument met ventielen de niet natuurlijke harmonische tonen ‘produceren’ door vernuftig met de hand of de vuist in de trechter van het instrument te manipuleren. De ‘gestopte’ tonen van een natuurhoorn zijn kleuriger, de bij volle opening gespeelde noten klinken veelal krachtiger, de ‘gestopte’ zwakker, donkerder. Het is een keuze of men dat wil camoufleren, of juist charme wil ontlenen aan de ineens doffer klinkende varianten. Het is maar wat men liever heeft. Persoonlijk kies ik voor de gedurfder verschillen, niet voor een puur op schoonheid en egaliteit gericht spel. Als het dan al ‘authentiek’ moet, dan graag met alle consequenties daarvan. Tegenwoordig is die ‘authentieke’ aanpak gelukkig ook weer in zwang gekomen.
Extra’s
Daarbij gaat het zoals eerder aangestipt om de Rondo’s in Es KV 371, in D KV 514 (tweede deel KV 412) in arrangementen van Süßmayr en Tuckwell, een Allegro in F KV 370b (bew. Deel van het Hobokwartet) en een Fragment in E KV 494a op basis van een pianorondo.
Al deze werken compleet zijn er alleen van Michael Thompson en Barry Tuckwell (zijn Regis opname). Op het losse fragment na, speelden Tuckwell (EMI) en Timothy Vrown (Virgin) dit programma ook. Herman Jeurissen, Alan Civil en Lowell Greer (Harmonia Mundi) droegen bewerkingen van die losse delen bij. Maar het gangbaarst zijn de uitgaven van alleen de vier officiële concerten met vaak de toevoeging van het Rondo KV 514.
De opnamen
Materiaal te over, maar het plaatst de aspirant koper wel voor enige dilemma’s. Niet alle hieronder vermelde uitgaven stonden ter beschikking. Of daar grote, aangename verrassingen bij zijn…..? Een beperking, helaas dat niet alles beluisterd kon worden, maar er blijft genoeg fraais over om uit te selecteren. Over Frank Lloyd, Milos Stevove en John Cerminaro waren in de vakpers lovende berichten te lezen, dus verzamelaars die het avontuur zoeken, kunnen proberen hun opnamen te beluisteren.
Om te beginnen zal moeten worden gekozen tussen alle complete werken en losse delen voor hoorn en orkest, alleen het bekende viertal, of een compromis tussen die twee opties. Daarna volgt een keus tussen ‘authentiek’ en ‘traditioneel’, maar wanneer deze keuze eenmaal is gemaakt, wordt het bepalen van de eindkeuze meteen een stuk eenvoudiger.
Bij de quasi volledige opnamen op de moderne hoorn van alle complete werken en losse brokken is de keuze vrij eenvoudig. Het verrassendst is Michael Thompson, ooit gedurende tien jaar eerste hoornist van het Philharmonia orkest, die zelf het kamerorkest uit Bournemouth met veel flair leidt. Hij speelt al deze werken (en dus meer dan gewoonlijk) in zorgvuldig gereviseerde vorm, verzorgd door John Humphries, die zich in KV 514 ook duidelijk wat verbeeldingsvoller toont dan Süßmair. Een aangename verrassing is het om KV 495 met wat extra toevoegingen te horen. De solist is niet alleen in technisch opzicht een briljante speler, hij houdt het muzikale klimaat ook licht en geeft aandacht aan de humoristische momenten in de finales. Het orkest lijkt door hem geïnspireerd en begeleidt ad rem en sprankelend.
Ook Timothy Brown bespeelt in zijn Hänssler opname nog een modern instrument en overtuigt haast evenzeer met virtuoos, stijlvol spel. Mooi zijn vooral de zangerige langzame delen; de begeleiding munt uit door fijnzinnigheid. Lowell Greer bespeelt een kopie van een Parijse Raoux hoorn uit 1818 en overtuigt op zijn wat bescheidener wijze evenzeer. Vergeleken met de voorgaande verklankingen bevredigt het drietal van Barry Tuckwell – ooit de meest imposante na Brain – langzamerhand wat minder. De opnamen verraden hoorbaar ook enige ouderdom wat een belangrijke factor vormt in de afwaardering.
Het grote feest van het gangbare viertal begon bij de ‘traditionelen’ in 1953 met die geweldige opname van Dennis Brain die nog steeds van grote waarde is. Bovendien was Karajan toen nog een stijlvoller Mozartiaan dan later in zijn leven. Later zorgde deze voor een wel erg filharmonische begeleiding van Gerd Seifert in Berlijn.
Iets dergelijks geldt voor de beide opnamen van Peter Damm die zich wel net als Seifert, maar op wat zwaardere Duitse wijze een waardig erfgenaam van Brain toont.
James Jolley zorgde voor een briljant alternatief uit Amerikaans perspectief. Zeer de moeite waard, maar helaas alleen nog in de vorm van een drietal cd’s met andere blaasconcerten verkrijgbaar. Bruno Schneider blijft met wat provinciaals aandoend spel duidelijk wat achter bij het voorgaande viertal.
Dan liever de enige hoorniste in dit gezelschap, de eertijdse solo uit het Liverpool orkest: Claire Briggs met een spirituele, rijk geschakeerde aanpak; levendig maar zeer beheerst. Dan is daar Radovan Vlatkovic, destijds eerste hoornist van het Berlijns Radio symfonie orkest en een graag geziene gast op Gidon Kremers Lockenhaus festival. Hij speelt met een royaal volle toon en enig vibrato, zo zijn Slavische herkomst verradend.
David Pyatt, ooit in Engeland ‘Musician of the year’, komt hoorbaar niet tot volle ontplooiing in zijn opname en stelt dus enigszins teleur.
Hermann Baumann at van twee walletjes en zorgde enerzijds voor een van de betere traditionele verklankingen met Marriner en anderzijds voor de eerste en dus destijds beste authentieke met Harnoncourt. Hij was op cd de eerste die briljant zijn virtuositeit en zijn beheersing van de natuurhoorn demonstreerde. Nog steeds een tweetal heel goed aanhoorbare uitgaven.
Timothy Brown volgde zijn voorbeeld door eerst op Hänssler voor een waardevolle ‘traditionele’ verklanking te zorgen en dat daarna op Virgin te herhalen (overtreffen feitelijk) met eentje op handgestopte hoorn.
Op zichzelf lofwaardig is wat het Nederlandse deelnemerskwintet, bestaande uit Jacob Slagter, Ab Koster, Herman Jeurissen, Teunis van der Zwart en Piet van Zelm, deze laatste pittig begeleid door het Combattimento consort laat horen, maar het is te merken dat spelen op een natuurhoorn toch niet zijn dagelijks werk is bij de omroep. Het blijft bij een verzorgd bovengemiddelde. Herman Jeurissen is de betrekkelijke winnaar in de authentieke klasse. Even gedurfd en nog iets briljanter brengt Anthony Halstead het er in zijn heel gedifferentieerde voordracht vanaf, zeker in zijn Oiseau Lyre versie.
Als virtuoos, muzikaal gevoelig en frappant wendbaar spelend met een haast gewichtloze, fluwelige en rekbare toonvorming krijgt bij Allesandro Alessandrini vooral het zangerige aspect van deze werken mooi vorm in een mooie imitatie van de waldhoorn, nu eens vleierig ruisend dan weer schallend klinkende gedaante gegoten. Allegrini gebruikt in KV 417 en KV 447 passende eigen cadensen, in KV 495 is die van hem gebaseerd op het voorbeeld van Dennis Brain. De samenwerking met het orkest is voorbeeldig.
De Chinees-Australische hoornist Lin Jiang die met een gulle, mooi ronde toon en contrastrijk speelt, maakte onder de hoede van veteraan Barry Tuckwell een opname met als extra het voor concert nr. 1 bestemde rondo en bereikt al met al een heel goed resultaat in de beste feitelijk Engelse traditie.
Voor een wat voorzichtiger visie zorgt Roger Montgomery die op zijn best is in de langzame delen maar best spirituele momenten beleeft in de snellere delen. Een aangenaam pluspunt hier is het gebruik van een passend ‘oud’ klinkende begeleiding.
En dan is daar tot voorlopig slot Pip Eastop die bij zijn ex collega, nu dirigent Anthony Halstead (die ook voor het slot van het onvoltooide KV 417 zorgde) en de op authentieke instrumenten spelende Hanover Band te gast is. Met fraaie legato melodielijnen en een mooi warme, heldere toon krijgt de muziek gestalte. Een extra pluspunt is de toevoeging van het Hoornkwintet dat al even geïnspireerd wordt gespeeld.
Conclusie
Sinds Dennis Brain is duidelijk sprake van een Angelsaksische dominantie bij de opnamen van dit repertoire. Brain is en blijft natuurlijk een legendarisch unicum en als uitgangspunt een goede oriëntatie in deze werken. Maar ja, niet iedereen zal nog gelukkig zijn met de monoklank van deze ruim zestig jaar oude opname al is die op de goedkope Naxos heruitgave geoptimaliseerd. Van de diverse malen dat Tuckwel; zich aan de concerten waagde, lijkt die met het Engels kamerorkest (Decca) het attractiefst.
Bij de Nederlandse inbreng onderscheidt vooral Jeurissen zich positief en toont Vlatkovic een fraai on-Brits alternatief.
Bij de ‘traditionelen’ wordt het jongere peloton aangevoerd door Thompson, de bovendien ongeveer volledigste, met in zijn kielzog Pyatt, Alessandrini en Greer. Bij de ‘authentieken’ gaat de voorkeur uit naar Brown (Virgin), Eastop en Halstead (Oiseau Lyre).
Discografie
1953. Dennis Brain met het Philharmonia orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 566.898-2, Naxos 8.111070.
1959. Barry Tuckwell met het Londens symfonie orkest o.l.v. Peter Maag. Decca 478.2659.
1960. Alan Civil met het Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. Testament SBT 1102.
1964. Gerd Seifert met het Berlijns filharmonish orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 419.057-2, 449.856-2.
1967. Herrmann Baumann met Concerto Amsterdam o.l.v. Jaap Schröder. Teldec 4509-9452-2.
1971. Barry Tuckwell met de Academy of St.Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. EMI 574.967-2, 769.569-2.
1974. Günter Högner met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 413.792-2.
1974. Hermann Baumann met Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 0630-17429-2.
1979. Dale Clavenger met het Franz Liszt kamerorkest o.l.v. Janos Rolla. Sony 62639.
1979/88. Sebastian Weigle met het Dresdens filharmonisch orkest o.l.v. Jörg-Peter Weigle. Capriccio 51165 (2 cd’s).
1984. Barry Tuckwell met het Engels kamerorkest. Decca 410.284-2, 458.607-2.
1984. Hermann Baumann met het St. Paul kamerorkest o.l.v. Pinchas Zukerman. Philips 412.737-2.
1985. Radovan Vlatkovic met het Engels kamerorkest o.l.v. Jeffrey Tate. EMI 747.453-2, 572.988-2.
1987. David Jolley met het Orpheus kamerorkest. DG 469.362-2 (3 cd’s).
1988. Peter Damm met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 422.330-2, 426.883-2.
1988. Milos Stevove met de Capella Istropolitana o.l.v. Jozef Kopelman. Naxos 8.550148.
1988. Lowell Green met het Philharmonia Barokorkest o.l.v. Nicholas McGegan. Harmonia Mundi HMU 90.701-2.
1989. Timothy Brown met het Orchestra of the age of enlightenment o.l.v. Sigiswald Kuijken. Virgin 561.573-2 (2 cd’s).
1989. Peter Damm met de Staatskapel Dresden o.l.v. Herbert Blomstedt. RCA 74321-40508-2.
1989. Anthony Halstead met de Hanover band o.l.v. Roy Goodman. Nimbus NI 1756.
1990. Barry Tuckwell met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Decca 417.762-2.
1991. Bruno Schneider met het Orchestra da camera di Padova e del Veneto o.l.v. Bruno Giuranna. Claves CD 50-9121.
1991. Jacob Slagter met de Amsterdam Mozart Players o.l.v. Jürgen Kussmaul. Canal Grande CG 9211.
1992. Ab Koster met Tafelmusik o.l.v. Bruno Weil. Sony 53369, 88625-46396-2 (5 cd’s), Newton 8802160.
1993. Anthony Halstead met de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 443.216-2, Decca 460.027-2 (3 cd’s).
1995. Michael Thompson met Bournemouth Sinfonietta. Naxos 8.553592.
1995. François Cégnion, Pierre Maragués met het Parijs’ Operaorkest o.l.v. Georges Prêtre. Forlane UCD 16747/9 (3 cd’s).
1995. Zbigniew Zuk met het Wroclaw Kamerorkest o.l.v. Jan Stanienda. ZUK 160114.
1996. David Pyatt met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Erato 0630-17074-2, Warner 0927-46723-2, 2564-69719-9.
1996. Xiao-Ming Han met het Engels kamerorkest o.l.v. Wei Lü. ASV QS 6213.
1996. Herman Jeurissen met het Nederlands kamerorkest o.l.v. Roy Goodman. Olympia OCD 470, Briljant Classics 94051/26.
1997. R. J. Kelley met het Orkest van Old Fairfield Academy o.l.v. Thomas Crawford. Music Masters 01612-67169-2.
1997. John Cerminaro met het Seattle symfonie orkest o.l.v. Gerard Schwarz. Crystal CD 515.
1998. Timothy Brown met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Iona Brown. Hänssler 98.316.
1999. Claire Briggs met het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Steven Kovacevich. EMI Classics for pleasure 573.439-2.
2002. Barry Tuckwell met het Philharmonia orkest. Regis RRC 1007.
2003. Frank Lloyd met Northern sinfonia o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 9150.
2004. Eric Ruske met het Schots kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. Telarc CD 80367.
2005. Jonathan Williams met het Europees kamerorkest o.l.v. Alexander Schneider. ASV COE 805.
2005. Piet van Zelm met het Combattimento consort o.l.v. Jan Willem de Vriend. Et’cetera KTC 5253.
2005. Nico de Marchi met het Luiks filharmonisch orkest o.l.v. Jean-Pierre Haeck. JPH Productions 015.
2005. Johannes Hinterholzer met het Mozarteum orkest Salzburg o.l.v. Ivor Bolton. Oehms OC 567.
2005/7. Alessio Allegrini met het Orchestra Mozart o.l.v. Claudio Abbado. DG 477.8083.
2006. Jacek Muzyk met het Pools Omroep kamerorkest Amadeus o.l.v. Agnieszka Ducmal. Naxos 8.570419.
2007. Lin Jiang met het West Australisch symfonie orkest o.l.v. Barry Tuckwell. ABC Classics ABC 476.5745.
2008. Stefan Dohr met Camerata Schulz o.l.v. Emanuel Schulz. Camerata CM 28176.
2012. Roger Montgomery met het Orchestra of the age of enlightenment o.l.v. Margaret Faultless. Signum SIGVD 345.
2013. Pip Eastop met de Hanover Band o.l.v. Anthony Halstead. Hyperion CDA 68097.
Bewerking voor trombone en orkest
1998. Christian Lindberg met Tapiola Sinfonietta o.l.v. Jean-Jacques Kantorow. BIS CD 1008.
Enige interessante losse uitgave op samengestelde cd’s. Hoornconcert nr. 1 in D KV 412/386b
2005. Jacob Slagter met het Concertgebouw kamerorkest o.l.v. Henk Rubingh. Pentatone PTC 5186.079.
2006. Teunis van der Zwart met het Freiburgs barokorkest o.l.v. Petra Müllejans. Harmonia Mundi HMC 90.1946.
Hoornconcert nr. 3 in Es KV 447
2005. Ulrich Hübner met Anima eterna o.l.v. Jos van Immerseel. Zig Zag Territories ZZT 060201.
Hoornconcert nr. 4 in Es KV 495
1989. Jacob Slagter met Nieuw sinfonietta Amsterdam o.l.v. Lev Markiz. Fidelio 8833.
2005. David Guerrier met het Ensemble orchestral de Paris o.l.v. John Nelson. Virgin 332.627-2.
2006. Teunis van der Zwart met het Freiburgs barokorkest o.l.v. Petra Müllejans. Harmonia Mundi HMC 90.1946.
2006/8 Teunis van der Zwart met het Orkest van de Achttiende eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Glossa GCD 921110.