MOZART: DIE ZAUBERFLÖTE
Na de betrekkelijke teleurstelling van Così fan tutte keerde Mozart onverwachts terug tot de magie en de fantasie van het operatype van Gluck. Die Zauberflöte is met al zijn ritualistische elementen een prachtig soort pantomime voor volwassenen.
Achtergronden
Volgens Wagners treffende oordeel heeft de operavorm bij Mozart veel weg van een “uitgebrand stuk muur, naakt en koel, dat in zijn oude gedaante ik blijven staan”. Dat zou niet alleen gelden voor Mozarts buiging in de richting van de Italiaanse opera seria (zoals bij Idomeneo).
Aan de andere kant was Mozarts omgang met traditionele vormen niet bepaald door eerbied gekenmerkt want hij haspelde de ooit geheiligde streng afgebakende bereiken van het serieuze en het buffoneske danig door elkaar. Dat leverde hem wederom het verwijt op dat hij cynisch was (Don Giovanni, Così).
Mozart was feitelijk nooit een festivalcomponist en nergens wordt dat duidelijker dan in zijn opera’s. Hij spot met de vormen en de conventies die hij in een betrekkelijk nog onbevrijde cultuurwereld niet kon negeren. Maar tegelijkertijd benut hij de door hem gedefunctionaliseerde en daardoor in het groteske omgevormde momenten van een vaststaande vormenwereld, zoals in de tenoraria’s van Don Giovanni en Così om aan de hand van dergelijke quasi holle momenten te laten zien en horen, wat zijn muziek ook had kunnen zijn.
Dat bepaalt de rationele basistrekken van zijn opera’s en de ondertonen van maatschappijkritiek. In Die Zauberflöte wordt dat alles nog eens fraai samengevat. Met een absurd sprookje kon hij de nog tijdens het regime van keizer Joseph II heersende censuur omzeilen.
Het belangrijkste verschil tussen Mozart en de meerderheid van de operacomponisten was dat hij een meester was in alle muziekvormen. Vrijwel iedere componist na Händel die zich op operagebied specialiseerde, beperkte zich meteen tot dat genre. Maar Mozarts opera’s zijn het product van een geest die vooral symfonisch dacht. Vandaar dat de luisteraar die geen idee heeft waarover de handeling gaat toch duidelijk ervaart dat het gaat om een uitgebreid muziekwerk waarin de dramatische incidenten een volmaakt samenhangend geheel vormen.
Mozart kon meesral gebruik maken van voortreffelijke libretti, maar de muziek is steeds de dominante factor, de muziek verleent de handeling een betekenis die niet alleen met tekst te realiseren is. Verder waren vóór Mozarts tijd de operafiguren vaak nogal gegeneraliseerd en niet zelden bovenmenselijk of bovennatuurlijk. Mozart was waarschijnlijk de eerste die mensen van vlees en bloed op het toneel bracht, individuen met wisselende gevoelens, personen die open stonden voor evolutie.
Bij Die Zauberflöte heeft de laag van het werk die rechtstreeks betrekking heeft op de door Mozart aangehangen Vrijmetselarij aanleiding gegeven tot veel academische discussie sinds de eerste opvoering in 1791. Het ritualistische element in onmiskenbaar aanwezig, maar de luisteraar hoeft niets van die esoterica te weten om van de opera te genieten. Het gaat welbeschouwd om een met incidenten volgepakt werk waarin de liefde op de proef wordt gesteld en ten slotte wordt bevestigd.
Die Zauberflöte bevat elementen van het clowneske tot het hoogst plechtige en brengt binnen één werk een ongewoon aantal levendig getekende figuren op het toneel: de argeloze vogelvanger Papageno, de flamboyant slechte Koningin van de nacht en de komisch gewelddadige Monostatos. Emanuel Schikaneder leverde een libretto vol verrassingen en Mozart toverde het om tot een mooi drama met muziek die nu eens iets weg heeft van een koraal van Bach (bij de geharnaste mannen), dan weer zwelgt in heel lastige coloraturen (bij de Koningin der Nacht) of juist in waardigheid (de aria’s van Sarastro) of toegewijde liefde (Tamino en Pamina). Verder zingen Papageno en later Papagena in het plaatselijke idioom uit die tijd.
De opnamen
Bij het beschouwen van de grote reeks volledige opnamen is het goed om eerst te kijken naar het feit of het werk met of zonder dialogen is opgenomen. Vroeger bepaalde men zich uitsluitend tot de muzieknummers, zoals Beecham, Karajan I, Böhm 1955 en Klemperer 1964. Vervolgens gaat het erom hoe volledig die dialogen zijn meegenomen. Dat, in combinatie met de tempi, bepaalt hoeveel beslag het werk op de cd productie legt. Gangbaar is dat het werk op 2 cd’s wordt aangeboden, maar Furtwängler 1949, 1951, Solti 1969, Karajan 1980, Levine 1980, Haitink 1981 Davis 1984 en Kuyken 2004 hebben er drie nodig. Zonder dat dit iets zegt over de prijs overigens.
Vervolgens moet een grens worden bepaald tussen wat we anno 2009 als historische en actuele opnamen beschouwen. Vroeger lag die grens bij de overgang van 78toeren naar met de bandrecorder gemaakte, op lp uitgebrachte opnamen waarbij het interessant is dat uitgerekend Beechams Berlijnse opname uit 1937 de eerste was waaraan een taperecorder te pas kwam.
Nu lijkt het zinvoller die grens te leggen bij de introductie van de stereo-opname, medio jaren vijftig. Toch is het gerechtvaardigd ook een enkel woord te wijden aan de oudste opnamen. Hier wat karakteristieken in telegramstijl:
Keilberth 1937. Een aangename verrassing! Heel stijlvol, ook naar nieuwe inzichten heel acceptabel en met een verrassend goede bezetting met de beste Mozartvertolkers uit die tijd. Heel interessant dus.
Toscanini. Een tijdens het Salzburg festival gemaakte opname in het laatste jaar dat hij daar werkte. De dirigent huldigt naar verwachting nogal snelle, jachtige maar niet steeds consistente tempi doch beschikte over een paar sterren met vooral een goed stel Papageno/Pamina (Domgraf-Fassbänder en Novotná) en een imposante Sarastro (Kipnis).
Beecham dirigeerde niet alleen lenig met licht romantiserende inslag maar ook met gevoel voor grandeur, alleen trof hij het met de solisten op de Papageno van Hüsch na wat minder goed. Berger (Koningin der Nacht) Lemnitz (Pamina) stellen teleur.
Karajan 1950 was ook met een toen nogal oppervlakkige aanpak een teleurstelling. Wel beschikte hij over een vrijwel ideale bezetting. Vooral Seefried (Pamina), Kunz (Papageno), Lipp (Koningin) en Dermota (Tamino) maken een sterke indruk en niet te vergeten Jurinac als eerste dame.
Furtwängler 1949 en 1951 met ongeveer dezelfde bezetting maar met een paar veranderingen, die verbeteringen blijken, maar nu een jaar eerder c.q. later in Salzburg en stukken beter. Vooral de vervanging van Weber door Greindl en de komst van Schöffler als spreker zijn de moeite waard. Zeker de versie ’51 heeft veel moois te bieden, de oudere heeft een uitblinker met de Tamino van Ludwig. Langzame tempi zijn troef.
Böhm 1955 dirigeerde het werk oorspronkelijk voor Philips in de aanloop naar het Mozartjaar 1956. Prille stereo, maar met een goede klank in de heruitgave. Een afgemeten, heldere verklanking met een jongensachtige Papageno van Berry, een sympathieke Tamino van Simoneau als men z’n matige Duitse uitspraak voor lief neemt en Güden als ietwat gekunstelde Pamina.
Fricsay maakte destijds veel indruk met een heldere, pittige, slanke verklanking, een vrijwel volmaakte Koningin van Streich (een der besten in deze rol), maar met toch wat teleurstellende hoofdfiguren: een bleke, wel lichtelijk zoete Tamino van Häfliger, een oninteressante Pamina van Stader, een vervreemdende Fischer-Dieskau als Papageno. Storend is dat de dialogen niet door de zangers, maar door acteurs zijn ingevuld.
Szell werd ook alweer in Salzburg geregistreerd en wel in 1959. Simoneau is hier een volwaardige Tamino, Berry een vrijwel ideale Papageno, Della Casa een heel innemende Papagena en Sciutti een aangename verrassing als Pamina. Ook de Koningin van Köth is in grote lijnen bewonderenswaardig. Opvallend nog Hotter als grootse Spreker. Alleen de grimmige Sarastro van Greindl valt wat uit de toon.
Klemperer droeg een haast uit graniet gehouwen, dramatische bijdrage bij. Hij trekt het werk in haast Beethoveniaanse omgeving. Precisie genoeg, operasfeer te weinig. Grote uitblinkster was Popp als Koningin, de andere vertolkers lijken enigszins aan de buitenkant van hun rollen te blijven. Van Gedda, Berry, Janowitz had men meer mogen hopen en verwachten. De drie dames zijn erg goed. Dat geldt ook voor Frick (Sarastro)
Böhm 1964 met opnieuw de prachtige Hotter en verder de meesterlijk gezongen Tamino van Wunderlich, maar een ietwat teleurstellende Lear (Pamina) en Peters ( Koningin). Fischer-Dieskau voldoet hier wat beter als Papageno en Crass is een heel edelmoedige Sarastro. Distinctie met inbreuken is kenmerkend.
Solti 1969. Dat je wanneer je kunt putten uit een internationale zangersbezetting, waaronder ‘onze’ Cristina Deutekom en haar veelgeprezen Koningin, geen absoluut succes is gewaarborgd, blijkt hier. De dirigent pakt het werk nogal hoekig en grof aan. Prey steekt als Papageno positief boven de rest uit en Fischer-Dieskau kreeg hier eindelijk de rol als Spreker die hem past. De rest stelt domweg teleur.
Suitner werkte in de DDR met een uitstekend team; hier horen we voor het eerst Schreier als voortreffelijke Tamino, Donath zingt op één niveau met hem, Leib is een nogal aardgebonden, lichtelijk cynische Papageno, Geszty een opwindende Koningin en Adam een waardige Sarastro.
Sawallisch voerde jarenlang het veld aan met wat gold als de beste allround vertolking uit de jaren ’70. We horen opnieuw Schreier als goed karakteriserende Tamino en de nieuwe Rothenberger als heel idiomatische Pamina; Berry is een komische Papageno. Moser is een opvallend fraaie Koningin en Moll zowel zingend en sprekend een vrijwel volmaakte Sarastro. Maar het orkestaandeel, en dus dat van de dirigent, is geweldig. Bovendien kunnen we hier eens het duet ‘Wie? Wie? Wie?’ van Tamino en Papageno horen dat Schikaneder inlaste voor een opvoering in 1802.
Karajan 1980 is van A tot Z een teleurstelling. Te zwaar, te stijfjes. Enige lichtpunt is de Pamina van Mathis.
Levine werkte in Salzburg, maar nam de opera in de studio op. Het is geen groot succes. De dialogen verlopen stroperig en hebben een saai effect. We horen Cotrubas als innemende, maar niet moeiteloos zingende Pamina, Boesch als typisch Weens luchtige Papageno, Donat als vlotte maar oninteressante Koningin en Van Dam als voortreffelijke Spreker.
Davis 1984 zette met verlammend effect helaas weer sprekers in voor de dialogen. Natuurlijk laten Schreier (Tamino) en Moll (Spreker) prachtige dingen horen, ook Price biedt veel helder moois als Pamina, Melbye is een iets meer dan redelijke Papageno, Serra is een spookachtige Koningin, Tear een gemaniëreerde Monostatos. Davis, het orkest en het koor doen wat ze kunnen, maar ze redden de voorstelling niet.
Haitink – het zij zonder chauvinistische trots gezegd – overtuigde in datzelfde München veel sterker met zijn rustige, weloverwogen en serieuze visie. Het klinkt allemaal zo eerlijk en oprecht, ook al dreigt soms lichte saaiheid. Popp leverde hier haar beste Pamina af, Jerusalem is een lyrische Tamino, Brendel een onopgesmukte Papageno. Ook de rest kan er goed mee door. Er zijn geen echte grootse hoogtepunten, maar ook geen teleurstellingen en dat betekent zeker tegen herhaling bestand succes.
Harnoncourt 1987 sloeg destijds in als een bom en kreeg misschien retrospectief bezien teveel lof. Nu storen de soms vreemde tempi, de spreekstem die nodeloos de boel aan elkaar praat. Jammer van Bonney’s leuke Pamina en Blochwitz’ fraaie Tamino: verspilde moeite.
Marriner was de vertegenwoordiger van een destijds veelgeprezen nuchtere nieuwe zakelijkheid die tegenwoordig wat te vrijblijvend aandoet. De inzet van heel wat niet-Duitse zangers blijkt ook een nadeel. Rots in de branding is Bär als Papapeno. Maar hoe mooi ze ook zingen, Te Kanawa als Pamina, Araiza als Tamino, Ramey als Sarastro: ze overtuigen niet echt. Lichtpuntje is nog wel Studer als Koningin.
Solti 1990 biedt een krachtige revanche op de eerdere opname. Het resultaat is over de hele linie beter: een meer in Mozartstijl spelend orkest, een homogener solistengezelschap. De oudere dirigent was milder, warmhartiger geworden. Kraus is een Papageno in de beste Weense Hanswurst traditie, Heilmann benadert Schreier als Tamino, Ziesak een bovenmodale intelligente Pamina, Moll een ideale Sarastro. Ook de Koningin (Jo), Monostatos (een felle Zednik) en de wat jong aandoende Spreker (Schmidt) overtuigen ieder op eigen manier. De dialogen zijn vrijwel compleet, beter kan niet.
Abbado tot voorlopig slot. Hij verenigt het beste wat ‘authentiek’ en ‘traditioneel’ te bieden hebben. Te beginnen met een helder, alert, levendig en dus prachtig orkestaandeel. De solisten zijn jong, enthousiast en fris. Röschmann (Pamina), zelf uitstekend en Strehl (Tamino) die sterk aan Wunderlich herinnert, leveren het beste brevet van bekwaamheid en vormen een volmaakt koppel; De Papageno van Müller-Brachman klinkt spontaan en is nergens geforceerd. Pape maakt van Sarastro eindelijk naar behoren een dominante figuur.
En wat een verrassend goede Koningin van Miklósa, zeker in haar gevreesde tweede aria! De dialogen zijn verrassend goed kwantitatief en kwalitatief. Atzesberger is een imposante Monostatos, Zeppenfeld een zoetgevooisde Spreker. En dan zijn daar de prachtig uitgewerkte details. De drie jochies klinken niet tenenkrommend
Authenticiteit gevraagd
Waarmee we langzamerhand aan de periode toekomen waarin de authentieke muziekpraktijken ook tot de opera’s van Mozart doordrongen. De spits werd in 1982 afgebeten door Ton Koopman met een opname met veel van de altijd al door hem ingezette krachten. Ooit bezat ik die op lp, maar die is niet meer ter beschikking en aantekeningen erover kan ik niet terugvinden. Wel was duidelijk dat de nobele bedoelingen niet leidden tot een echt mooi, overtuigend herhaalbaar resultaat.
Mackerras 1990. Dit is de eerste poging die beklijft. Al blijft het nogal halfslachtig dat de dirigent nog op gewone instrumenten liet spelen. Maar in kwesties van tempo (aan de vlotte kant), frasering, vibrato, appogggiaturas werden grote stappen vooruit gezet. Jammer genoeg hield de kwaliteit van de vocale prestaties daarmee geen gelijke tred. Hadley is een redelijke Tamino, Anderson een moeizame Koningin, Hendricks een verkeerd bezette Pamina, Lloyd een edelmoedige Sarastro. Feitelijk stijgt alleen de Papageno van Allen boven de rest uit.
Norrington was en is altijd goed voor omstreden opvattingen. Jachtige tempi, instabiliteit, vreemde orkestbalans storen. Het zal allemaal wel met liefde en overtuiging zijn gedaan, maar het valt slecht. Bij de solisten laat eigenlijk alleen Johnson als Tamino een positieve indruk na. De teleurstelling over Upshaw (Pamina), Schmidt (Papageno) en Hoch (Koningin) is des te groter omdat men hoge verwachtingen van hen koesterde.
Östman is hierna een verademing. Het werk is in Drottningholm tot normale, intieme proporties teruggebracht en krijgt in deze vorm een glanzende interpretatie. Met een heerlijk frisse, open Bonney als Pamina, een lichte, verbaasde Tamino van Streit, een ontwapenend kinderlijke Papageno van Cachemaille, JO eindelijk in haar element als fantastische Koningin en Sigmundson een zware Sarastro. Grappig Ziesak hier terug te vinden, niet als Pamina, maar als 1e dame, een rol die haar veel beter ligt.
Gardiner liet ons het resultaat na van een stel goed ingespeelde, vitale ‘live’ uitvoeringen. De kenmerken zijn bekend: vlotheid, precisie, duidelijke frasering, felle accenten, fraaie kleuren. Maar gelegenheid om vrijuit te ademen krijgt de muziek minder. Scharinger als beminnelijke, geestige Papageno, Oelze is een innemende Pamina, Schade een elegante maar wat eendimensionale Tamino, Finley een vlotte, stijlvolle Papageno. Maar Sieden valt tegen als Koningin, Peeters is de enige teleurstelling: hij geeft weinig inhoud aan Sarastro. Roth daarentegen is een voortreffelijke Spreker.
Christie is eigenlijk over de hele linie nog wat overtuigender. Frappant eigenlijk voor een dirigent die zich altijd primair heeft bekommerd om de Franse barok. De muziek wordt liefdevol en welluidend herschapen met alle aandacht voor mooie details en nuancen. Met Mannion als charmante Pamina en Blochwitz als voortreffelijke Tamino beschikt hij ook meteen over een ideaal koppel dat spontaan, geëngageerd klinkt. Dessay is naar verwachting een erg felle Koningin, Hagen een somptueuze Sarastro (let op de versieringen die hij aanbrengt!). Hooguit valt White als Spreker enigszins tegen, maar dat is overkomelijk. Maar bovenal verleent de dirigent de muziek zijn bijzondere karakter.
Kuyken levert hierna een moeizaam gewrochte teleurstelling door enerzijds ademloos snelle tempi te kiezen waardoor de solisten zich niet kunnen ontplooien en door anderzijds zo royaal dialogen in te lassen dat de vaart weer uit de voorstelling gaat. Jammer van de mooie prestaties van Genz als Papageno en de autoritaire Sarastro van Hauptmann. Broer Christoph Genz is een zwakke Tamino, Leblanc een onpersoonlijke Pamina en Marie Kuyken een matige Papagena. Siebert kan er net mee door als Koningin.
Jacobs geeft altijd wel aanleiding tot discussie omdat zijn opvatting een nogal provocerend karakter hebben. Maar feitelijk altijd domineert tot besluit altijd bewondering voor wat hij verricht. Zijn streven is naar een ‘hoorspel met muziek, een komedie met machines’. Dit betekent dat het niet mankeert aan theatereffecten: van onweer via storm, druppelend water tot vogelzang. Maar belangrijker is dat de dirigent de volledige dialogen van Schikaneder in ere herstelt (vandaar de noodzaak tot een derde cd). Ook Jacobs zelf met zijn fortepiano is nadrukkelijk aanwezig. Effectief is het zeker en hier beginnen de positieve impressies. De dirigent verzamelde – net als Mozart zelf – een jong team zangers.
Marlis Petersen is een gracieuze, inderdaad nog net meisjesachtige Pamina, Marcos Fink laat een sonore basbaritonale Sarastro horen, de Finse sopraan Anna-Kristiina Kaappola is een geweldige, heel wraaklustige Koningin van de Nacht, Daniel Behle een innemende Tamino en Daniel Schmutzhard een lyrische Papageno en Kurt Azesberger een plechtige, geloofwaardige Monostatos.
Videoproducties
Te beginnen in 1975 met Ericson in Zweden. Het gaat om de geluidsopname bij de beroemde verfilming door Ingmar Bergman van een studio reconstructie van Drottningholm. Sprookjessfeer wordt geschapen. Wel veroorloofden filmer en dirigent zich de nodige vrijheden. Maar het is een genoegen om de jonge Hagegard als Papageno, de spitse Pamina van Urrila de over een kleine stem beschikkende Tamino van Köstlinger en de filosofische Spreker Saedén aan het werk te ervaren.
Haitink voelde zich uitstekend thuis in het Glyndebourne waar David Hockney voor de aankleding zorgde en John Cox de regie voerde. Ook voor de kijker een genoegen om naar te kijken. Hij beschikte over de jonge, bekoorlijke Lott (Pamina), de wat ruw overkomende, maar in vocaal opzicht fraai presterende Goeke als Tamino, Luxon als zeer manlijke Papageno, de onbekende Sandoz als lichtgewicht Koningin, Thomashke als pittige Sarastro en de ook nog jonge White als forse Spreker. Een genoegen voor oog en oor.
Voor zijn tweede opname werkte Levine in Salzburg met een droombezetting. Jean-Pierre Ponnelle die op het toneel voor een speelgoedstad entourage zorgde, moet een extra inspiratiebron zijn geweest. De dirigent belicht op voortreffelijke wijze alle kanten van de partituur. Peter Schreier leverde hier zijn beste Tamino, Cotrubas is eens temeer een bekoorlijke Pamina, Gruberová een betoverende Koningin, Boesch een beter acterende dan zingende Papageno, Talvela een der welluidendste Sarastro’s en Berry een pittige Spreker.
Sawallisch volgde in 1983 met de verfilming van een productie van Everding aan het Münchens Staatstheater. Een goed verzorgde en ingespeelde affaire met prachtig geïntegreerde auditieve en visuele elementen. De opvatting is klassiek-op-zijn-best met een hechte solistenbezetting.
Bij Östmann zijn we in 1989 terug in Drottningholm zodat we nu ook kunnen zien hoe het theater daar voor een ideale entourage zorgt. De dirigent huldigt een lichte aanpak in vlotte tempi. Dahlberg als Tamino Biel is een uitstekende Pamina, Polgár een dito Sarastro. Alleen de Koningin stelt teleur.
Levine kon in 1991 in New York dankbaar profiteren van de mooie decors van Hockney en de goede regisseurs Cox en Mostart. Maar afgezien van Battle (Pamina), Hemm (Papageno) en Moll (Sarastro) de vocale prestaties vallen over de hele linie wat tegen in vergelijking met zijn eerdere Salzburgse opname. Om te zien echter wel een mooie productie en altijd nog boven de middelmaat.
Gönnenwein is heel aangenaam verrassend in het kleine kasteeltheater van het Ludwigsburg festival en had erg veel mee bij deze in 4:3 beeldformaat opgenomen verfilming. Te beginnen met prachtige decors van Axel Munthey. Mohr speelt een amusante Papageno, Deon van der Walt een heel lyrische Tamino, Sonntag een bekoorlijke Pamina. Hauptmann, Sarastro, acteert overtuigend, zingt wat minder treffend en Frei kan er goed mee door als Koningin. Hier geldt: eenvoud als kunst van het ware.
Davis had drie voortreffelijke zangeracteurs ter beschikking in Covent Garden in 2003: Röschmann als oprechte, sympathieke Pamina, Keenlyside als onopgesmukte en kwetsbare Papageno en Allen als stoere Spreker. Davis gaat hier haast te serieus te werk met de partituur.
Harnoncourt werkt uiteraard weer destabiliserend, erger is dat de regisseur het werk verplaatst naar de loopgraven uit W.O. I. Actualisering en vervreemding kunnen te ver gaan. Iedere betovering mankeert, de verdere vormgeving is uiterst karig, de vocale prestaties zijn niet van dien aard dat ze de opzet doen slagen. Eén keer bekijken en beluisteren van deze curieuze nachtmerrie fantasie moet genoeg zijn.
Branagh als toneelman geeft zijn met een Engelstalige bezetting een heel eigen draai aan de opera. Er wordt redelijk gezongen en geacteerd, maar het resultaat is ook nogal uitmiddelpuntig.
Boër kreeg in Brussel te maken met de bijzondere enscenering opvattingen van William Kentridge wat tot de nodige buiten-Mozart effecten leidt door gebruikmaking van videoprojectie met filmbeelden (de slang die Tamino achtervolgt, jagers op rinocerossen tijdens ‘In diesen heil’gen Hallen). Bij de zangers treffen we een uitstekende Koningin van de Nacht aan: Albina Shagimuratova, een heel treffende Pamina van Genia Kühlmeier, maar de mannenrollen zijn minder sterk ingevuld. Een productie die vooral vanwege de regie en de verfilming interessant is.
Albrecht dirigeerde bij de toen nog Nederlandse en niet al Nationale Opera een gedenkwaardige opvoering die met een positieve aantekening een plaats in de annalen van het huis hoort te krijgen. De regie van Simon McBurney. Ook hij gaf een eigen draai aan de enscenering, maar daar valt goed mee te leven. De prestaties van de zangers staan op een unaniem behoorlijk niveau zodat deze uitgave vooral voor degenen die hem destijds zagen of in 2015 gaan zien een welkome herinnering biedt.
Rattle moest met zijn Berlijners naar het Festspielhaus in Baden-Baden. Bij de zangers maakt alleen Ana Durlovski met haar mooie coloraturen de nodige indruk als Koningin van de nacht. Als blok aan het been heeft de dirigent vooral regisseur Robert Carsen die voor de nodige vervreemding zorgt. Maar ook de muzikale prestaties zijn niet van dien aard dat men uitkijkt naar herhaling.
Summers treffen we met zijn ensemble aan op het vlot dat bij Bregenz tijdens het Festival in de Bodensee als toneel dient. Jammer dat een paar coupures zijn gemaakt, maar ook hier zijn gebruikmakend van het omringende water operavreemde ingrepen uitgevoerd door regisseur David Pountney. Op – weer – Durlovsky na, zijn de zangers geen groots team.
Conclusie
Wie eenmaal een groot aantal producties heeft beluisterd en bekeken, krijgt haast vanzelf de wens om op grond daarvan een ideale bezetting samen te stellen. Voorwaarden van tijd, plaats, gelegenheid terzijde schuivend zouden daarin zeker Della Casa en Mannion als Pamina, Ludwig en Blochwitz als Tamino, Berry als Papageno, Popp of Streich als Koningin, Moll of Sigmundson als Sarastro, Hotter als Spreker en Zednik als Monostatos een plaatsje krijgen.
De realiteit is echter dat we het met de bestaande royale voorraad moeten doen.
In de historische cd sector vragen vooral Furtwängler 2, Fricsay en Szell de aandacht. Bij de ‘authentieken’ lijken Christie en Jacobs ex aequo – hoe verschillend onderling ook - een goede eerste keus met Gardiner als tweede, op duidelijk grotere afstand gevolgd door Östman bij de ‘traditionelen’ zijn het Solti 2, Abbado, Davis met eervolle plaatsen voor Haitink en Böhm (Berlijn).
Op dvd gebied gaat de voorkeur achtereenvolgens vooral uit naar Levine Salzburg, Haitink, Gönnenwein en Boër. Met een positieve aantekening voor Albrecht.
Discografie
1937. Trude Eiperle, Walther Ludwig, Lea Piltti, Josef von Manuwarda, Karl Schmitt-Walter met het Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Joseph Keilberth. Preiser 90254.
1937. Jarmila Novotná, Helge Rosvaenge, Osváth, Alexander Kipnis, Willi Domgraf-Fassbänder met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Arturo Toscanini. Naxos 8.110828/9.
1937. Tatiana Lemnitz, Helde Rosvaenge, Erna Berger, Wilhelm Strienz, Gerhard Hüsch met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Thomas Beecham. EMI 761.034-2, Dutton 2CDEA 5011, Nimbus NI 7827/8, Naxos 8.110127/8.
1942. Jarmila Novotna, Charles Kullman, Ezio Pinza, Josephine Antoine, John Brownlee met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Bruno Walter. Andromeda ANDRCD 5020.
1949. Irmgard Seefried, Walther Ludwig, Wilma Lipp, Josef Greindl, Karl Schmitt-Walter met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Orfeo C 650-053 D, Music & Arts CD 882.
1950. Irmgard Seefried, Anton Dermota, Wilma Lipp, Ludwig Weber, Erich Kunz, George London met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 336.769-2, Pearl GEMS 0197.
1951. Irmgard Seefried, Anton Dermota, Wilma Lipp, Josef Greindl, Erich Kunz met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. EMI 565.356-2, Price-Less D 16603.
1953. Josef Greindl, Anton Dermota, Irmgard Seefried, Wilma Lipp, Erich Kunz, Christel Goltz met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Rodolphe RPC 32527/30.
1953. Nicolai Gedda, Elisabeth Schwarzkopf, Giuseppe Taddei, Rita Streich, Mario Petri met het Ensemble van de Italiaanse omroep Rome o.l.v. Herbert von Karajan. Urania URN 22.237.
1954. Maria Stader, Ernst Häfliger, Rita Streich, Josef Greindl, Dietrich Fischer-Dieskau met het RIAS symfonie orkest o.l.v. Ferenc Fricsay. DG 435.741-2, 459.497-2, 476.175-2.
1954. Teresa Stich-Randall, Erich Kunz, Rudolf Schock, Josef Greindl, Wilma Lipp, Kurt Marschner met het Omroeporkest Keulen o.l.v. Joseph Keilberth. Capriccio 67.157/8, Walhalla WLCD 0084.
1955. Hilde Güder, Leopold Simoneau, Wilma Lipp, Kurt Böhme, Walter Berry met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. Decca 414.362-2, 448.734-2.
1955. Elisabeth Grümmer, Ernst Kozub, Hanni Steffek, Erika Köth, Gottlob Frick met het orkest van de Hessische omroep o.l.v. Georg Solti. Gala GL 100743, Urania URN 22273.
1956. Lucine Amara, Roberta Peters, George London, Theodor Uppman, Jerome Hines, Brian Sullivan met het Orkest van de Metropoltian Opera New York o.l.v. Bruno Walter. WHRA WHRA 6007, As Disc 425/6.
1958. Fritz Wunderlich, Albert van Naasteren, Maria van Dongen, Jan Derksen, Juliane Farkas met het Radio filharmonisch orkest en het Omroepkoor o.l.v. Bernard Haitink. Myto 2 CD 00278.
1959. Evelyn Lear, Fritz Wunderlich, Roberta Peters, Franz Crass, Dietrich Fischer-Dieskau met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 419.566-2, 429.877-2, 449.749-2.
1959. Lisa della Casa, Léopold Simoneau, Erika Köth, Kurt Böhme, Walter Berry met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. George Szell. Orfeo C 455-972 I.
1960. Fritz Wunderlich, Erika Köth, Graziella Sciutti, Gottlob Frick, Walter Berry met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Joseph Keilberth. Melodram GM 50044.
1964. Gundula Janowitz, Nicolai Gedda, Lucia Popp, Gottlob Frick, Walter Berry met het Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 555.173-2, 567.388-2, 769.971-2.
1969. Pilar Lorengar, Stuart Burrows, Cristina Deutekom, Martti Talvela, Hermann Prey met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 414.568-2.
1970. Helen Donath, Peter Schreier, Sylvia Geszty, Theo Adam, Günther Leib met de Staatskapel Dresden o.l.v. Otmar Suitner. RCA GD 86511, 74321-32240-2.
1972. Anneliese Rothenberger, Peter Schreier, Edda Moser, Kurt Moll, Walter Berry met het Orkest van de Beierse Staatsopera o.l.v. Wolfgang Sawallisch. EMI 573.401-2, 747.827-8.
1974. Hermann Prey, Edita Gruberova, Edith Marhis, José van Dam, Peter Meven, René Kollo, Gerhard Unger met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. Arkadia KAR 233.2.
1980. Edith Mathis, Francisco Araiza, Karin Ott, José van Dam, Gottfried Hornik met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 410.967-2
1980. Eleana Cotrubas, Eric Tappy, Zdislawa Donat, Matti Talvela, Christian Boesch met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. James Levine. RCA GD 84586.
1981. Lucia Popp, Siegfried Jerusalem, Edita Gruberová, Roland Bracht, Wolfgang Brendel met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Bernard Haitink. EMI 747.951-2.
1982. Isabelle Poulenard, Guy de Mey, Anna Maria Dur, Harry van der Kamp, Catherine Patrisaz, Marianne Kweksilber met het Amsterdam Baroque orkest o.l.v. Ton Koopman. RCA 74321-32240-2.
1984. Margaret Price, Peter Schreier, Luciana Serra, Kurt Moll, Michael Melbye met de Staatskapel Dresden o.l.v. Colin Davis. Philips 411.459-2, 422.543-2.
1987. Barbara Bonney, Hans-Peter Blochwitz, Edita Gruberová, Matti Salminen, Otto Scharinger met het Operaorkest Zürich o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 2292-42716-2.
1989. Kiri te Kanawa, Francisco Araiza, Cheryl Studer, Samuel Ramey, Olf Bär met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 426.276-2.
1989. Luba Orgonasova, Sumi Jo, Gösta Winbergh, Håkan Hagegård, Franz-Josef Selig, Alfred Muff met het Suisse romande kamerkoor, het Pro Arte koor Lausanne en het Orkestraal ensemble Parijs o.l.v. Armin Jordan. Erato 2292-45496-2.
1990. Barbara Hendricks, Jerry Hadley, June Anderson, David Lloyd, Thomas Allen met het Schots nationaal orkest o.l.v. Charles Mackerras. Telarc CD 80302.
1990. Dawn Upshaw, Anthony Rolfe-Johnson, Beverly Hoch, Cornelius Hauptmann, Andreas Schmidt met de London Classical players o.l.v. Roger Norrington. Virgin 561.384-2, EMI 754.287-2.
1990. Ruth Ziesak, Uwe Heilmann, Sumi Jo, Kurt Moll, Alfredo Kraus met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 433.210-2.
1992. Barbara Bonney, Kurt Streit, Sumi Jo, Kristin Sigmundson, Gilles Cachemaille met het Drottningholm theaterorkest o.l.v. Arnold Östman. Oiseau Lyre 440.085-2.
1993. Elizabeth Norberg Schulz, Herbert Lippert, Hellen Kwon, Kurt Rydl, Georg Tichy met het Failoni orkest o.l.v. Michael Halász. Naxos 8.660030/1.
1995.Rosa Mannion, Hans-Peter Blochwitz, Natalie Dessay, Reinhard Hagen, Anton Scharinger met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Erato 0630-12705-2.
1995. Christiane Oelze, Michael Schade, Cynthia Sieden, Harry Peeters, Gerald Finley met de English Baroque soloists o.l.v. John Elliot Gardiner. Archiv 449.166-2.
1999. Barbara Hendricks, Jerry Hadley, Thomas Allen, Robert Lloyd met het Schots Kamerorkest en –koor o.l.v. Charles Mackerras. Telarc 2CD 80727.
2004. Suzie Leblanc, Christoph Genz, Isolde Siebert, Stephan Genz, Cornelius Hauptmann met La petite bande o.l.v. Sigiswald Kuyken. Amati AMI 2301/3.
2005. Dorothea Röschmann, Christoph Strehl, Hanno Müller-Brachmann, Julia Kleiter, René Pape, Erika Miklósa met het Mahler kamerorkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 477.5789.
2009. Daniel Behle, Marlis Petersen, Daniel Schmutzhard, Anna-Kristina Kaappola, Marcos Fink met het RIAS Kamerkoor en de Akademie für alte Musik Berlijn o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 90.2068/9.
Nederlandstalig
1995. Frank Groothof (verteller), Marianne en Judith Blok, Nederhorst den Berger Mozartkonsort o.l.v. Jan Willem de Vriend c.q. Krakau filharmonisch orkest o.l.v. Jean-Paul Penin. Vanguard 99137.
2004. Karin ten Cate, Joost van der Linden, Pieter Henriks, Wendy Roobol, Iris de Koomen, Jan Polak met het orkest van het Amsterdams Marionetten theater o.l.v. Vaughan Schlepp. Brillant Classics 92620.
Engelstalig
2004. Rebecca Evans, Barry Banks, Elisabeth Vidal, John Tomlinson, Simon Keenlyside met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Charles Mackerras. Chandos CHAN 3121.
Bewerking Zemlinsky
2004. Dennis Russell Davies en Maki Namekawa (piano’s). AVI 553019.
Video
1964. Walter Berry, Pilar Lorengar, Roberta Peters, Waldemar Kmennt, Walter Kreppel, Paul Schöffler met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. István Kertész. VAI 4520 (dvd).
1971. Cristina Deutekom, Edith Mathis, Nicolai Gedda, Dietrich Fischer-Doeskau, Franz Grundheber, Kurt Moll, Hans Sotin met het Hamburgs Staatsorkest o.l.v. Horst Stein. ArtHaus 101.265 (dvd).
1975. Irma Urrila, Josef Köstlinger, Birgit Nordin, Ulrik Cold, Hakan Hagegard met het Zweeds omroeporkest o.l.v. Eric Ericson. Criterion MAG 100, Home Screen 1142 D (dvd). Dit is de operaverfilming van Ingmar Bergman.
1978. Felicity Lott, Leo Goeke, May Sandoz, Benjamin Luxon, Thomas Thomaschke met het Orkest van het Glyndebourne festival o.l.v. Bernard Haitink. ArtHaus 101.085 (dvd).
1982. Eleana Cotrubas, Peter Schreier, Martti Talvela, Christian Boesch, Dorothea Siebert, Horst Hiestermann met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. James Levine. TDK DVWW-CLOPMF, ArtHaus 107.199 (dvd).
1983. Lucia Popp, Francisco Araiza, Edita Gruberová, Wolfgang Brendel, Kurt Moll met het Orkest van de Beierse Staatsopera o.l.v. Wolfgang Sawallisch. DG 073-410-6 (dvd).
1989. Stefan Dahlberg, .. Biel, Mikhael Samuelson, László Polgar met het Orkest van het Drottningholm theater o.l.v. Arnold Östman. ArtHaus 102013 (dvd).
1991. Luciana Serra, Ruth Ziesak, Deon van der Walt, René Pape, Herbert Lippert, Anton Scharinger met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti. Decca 074-360-3 (dvd).
1991. Kathleen Battle, Francisco Araiza, Luciana Serra, Kurt Moll, Hemm met het orkest van de Metropolitan Opera New York o.l.v. James Levine. DG 073-003-9 (dvd).
1992. Ulrich Sonntag, Deon van der Walt, Andrea Frei, Cornelius Hauptmann, Thomas Mohr met het Ludwigsburg festival orkest o.l.v. Wolfgang Gönnenwein. ArtHaus 100.188 (dvd).
1999. Erika Miklosa, Birgit Beer, Michael Kurz, Sebastian Holecek met het Honvéd Ensemble, de Junge Bundesländer Philharmonie en Stagioe d’opera Italiana o.l.v. Michael Lessky. Cascade 8001-9 (dvd).
2000. Malin Hartelius, Anton Scharinger, Piotr Beczala, Julia Neumann, Elena Mosuc, Matti Salminen met het Orkest van de Opera Zürich o.l.v. Franz Welser-Möst. TDK DV-OPMF (dvd).
2001. Piotr Beczala, Dorothea Röschmann, Gaele le Roi Désirée Rancatore, Matti Salminen, Detlev Roth, Uwe Peper met het Ensemble van de Parijse Opéra o.l.v. Iván Fischer. TDK DVWW-OPMFP (dvd).
2003. Dorothea Röschmann, Simon Keenlyside, Willy Hartmann, Diana Damrau, Uwe Selig, Thomas Allen met het orkest van Covent Garden, Londen o.l.v. Colin Davis. BBC Opus Arte OA 0885D (dvd).
2006. Christian Gerhaher, Genia Kühmeier, Paul Groves, Diana Damrau, René Pape, Irena Despalovaite met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Riccardo Muti. Decca 074-315-9 (dvd).
2007. Julia Kleiter, Christoph Strehl, Eva Liebau, Ruben Drole, Elena Mosuc, Matti Salminen met het Orkest van de Opera Zürich o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. DG 073-4367 (dvd).
2007. Amy Carson, Joseph Kaiser, Benjamin Jay Davis, Silvia Moi, Ljoebov Petrova, René Pape met Ensemble o.l.v. Kenneth Branagh. Revolver Entertainment REVD 2076 (dvd).
2011. Genia Kühmeier, Salmir Pirgu, Alex Esposito, Günther Groisbock, Detlef Roth, Albina Shaghmuratova, Peter Bronder met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Roland Boër. Opus Arte OA 1066 D (dvd).
2012. Georg Zeppenfeld, Mandy Friedrich, Bernard Richter, Julia Kleiter, Markus Werba, Elisabeth Schwarz, Rudolf Schasching met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Sony 888430-0572-9 (dvd).
2012. Christina Landshamer, Thomas Oliemans, Nina Lejderman, Maximilian Schmitt, Iride Martinez, Brindley Sherratt, Wolfgang Ablinger Sperrhacke met het Nederlands Kamerorkest o.l.v. Marc Albrecht. Opus Arte 0809478011224 (dvd).
2013. Kate Royal, Pavol Breslik, Michael Nagy, Ana Durlovski, Dimitry Ivahchenko met het Berlijns filharmonisch orkest en het Berlijns Omroepkoor o.l.v. Simon Rattle. BPH 130011 (dvd).
2013. Bernarda Bobro, Norman Reinhardt, Daniel Schmutzhard, Ana Dorlovski, Alfred Reiter met het Weens symfonie orkest en het Praags filharmonisch koor o.l.v. Patrick Summers. C Major 71370-8 (dvd).
Bekort Engelstalig
2010. Ying Huang, Wendy Bryn Harrier, Kate Lindsay, Tamara Mumford, Matthew Polenzani, Nathan Gunn, René Pape, Robert Lloyd met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. James Levine. Sony 88697-1013-9 (dvd).
Salzburgs Marionetten theater
1994. Peter Ustinov (verteller) met muziek van de opname van Ferenc Frisay uit 1954. Cascade CA 2002 (dvd).
Weens Marionettentheater
2006. Herbert Lippert, Kurt Rydl, Georg Tichy, Elizabeth Norberg-Schulz met het Falloni orkest en het Hongaars festival koor o.l.v. Michael Halász. Interspot 651623 (dvd).
Bewerking Alexander Krampe
2009. Ruben Drole, Franziska Rabi, Boguslaw Bidzinski, Irini Kyriakidou met het Ensemble van de Opera Zürich o.l.v. Thomas Barthel. ArtHaus 101.395 (dvd).