Verg. Discografieën

MENDELSSOHN: SYMFONIE NR. 4

MENDELSSOHN: SYMFONIE NR. 4, ITALIAANSE

 

Rome en Napels inspireerden Mendelssohn tot zijn naar zijn zeggen ‘vrolijkste werk’. Uit de oorspronkelijke folklore van het Apennijnse schiereiland rekruteerde de componist tenminste voor zijn finale een saltarello. De oergezonde frisheid van deze muziek is te danken aan een principiële onbevangenheid van de ‘classicus onder de romantici’ Mendelssohn.

 

Achtergronden

 

In 1830 verbleef de jonge Mendelssohn tijdens een van zijn Europese culturele rondreizen een jaar in Italië. Het ex wonderkind begon  op 24-jarige leeftijd net terug uit Italië in Berlijn te schrijven aan wat later in 1832 zijn vierde, Italiaanse, symfonie zou worden. Net zoals zijn derde, Schotse, symfonie is dit werk direct geïnspireerd door het land waarin hij verbleef. 

Volgens de componist vloeide dit zeer innemende werk direct voort uit alle aspecten van het betreffende land: het landschap, de mensen, de cultuur.

De muziek is in dit geval dan ook overdadig. Het eerste en laatste deel ontlenen hun ritme aan traditionele Italiaanse dansen; het langzame deel zou zijn gebaseerd op een pelgrimslied – volgens kwaadsprekers niet uit Italië, maar uit Tsjecho-Slowakije - en  het menuet in scherzovorm wordt gekenmerkt door een zonnige gloed en schijnt eerder te zijn gefundeerd in Goethe’s gedicht Lilis Park.

Toch was Mendelssohn ontevreden over deze symfonie; hij wilde zelfs de finale herschrijven, maar daar is hij nooit aan toegekomen. Dat verklaart ook waarom het werk pas na zijn dood is uitgegeven, hoewel de première in 1833 in Londen plaatsvond.

Zijn ontevredenheid leidde tot een herziening in 1834 die behalve door Gardiner nooit op cd werd gerealiseerd. Dat niet elke verandering een verbetering is, blijkt hier: melodielijnen werden te glad gestreken, zeker in het tweede deel, verbindingspassages werden nodeloos opgerekt. Maar zo wordt wel een fascinerend inzicht gegeven in het creatieve proces en de gevaren van herbezinning op wat oorspronkelijk een witgloeiende inspiratie was.

Het hele werk wordt gekenmerkt door een Méditerraine spontaniteit en een optimisme dat meteen tot uiting komt met het springerige beginthema.

 

De opnamen

 

Het zal niet verbazen dat de Italiaanse symfonie tot de meest opgenomen symfonische werken behoort. De redelijk volledige lijst is weer heel lang. Geen discotheek, geen winkel die dat alles op voorraad heeft of kan leveren en waarschijnlijk biedt internet ook geen ideale oplossing. 

Om door de bomen het bos duidelijker in beeld te krijgen is echter best een selectie te maken van de uitgaven die ver boven het modale uitkomen.

Een eerste beslissingsmoment komt met de vraag: ineens de vijf rijpe symfonieën samen aanschaffen of de Vierde separaat in een koppeling met bijvoorbeeld de Derde of de Midzomernachtsdroom muziek. Nog dikkere albums met meer dan 8 meestal aan 1 dirigent gewijde cd’s lijken sterk in het nadeel.

 

Origineel en herziening

 

De enige die beide vormen van deze symfonie laat horen, is John Eliot Gardiner. Het Weens filharmonisch orkest speelt opmerkelijk lichtvoetig, ritmisch veerkrachtig en helder voor hem waardoor de structuren mooi zijn belicht. Het andante vergt in de oorspronkelijke uitgave 5’38”, in de herziene 6’29”, het menuet resp. 6’20” en 7’44” en de finale resp. 5’29” en 6’31”. In beide gevallen zijn alle Victoriaanse spinnenwebben weggevaagd.

 

De vijf symfonieën samen

 

De opnamen uit het pre-digitale tijdperk van Wolfgang Sawallisch (1966) en Herbert von Karajan (1971) waren zeer de moeite waard, maar hebben intussen toch wel een veer moeten laten.

Aannemelijker is wat Christoph Dohnanyi in Wenen liet horen: frisse, directe vertolkingen die over het geheel wat sneller en minder vloeiend zijn dan bij Claudio Abbado, die eerst op Decca voor een fraaie voorbode zorgde en later op DG voor een meesterlijke afronding zorgde. Jammer alleen dat Dohnanyi de herhaling uit het eerste deel weglaat en zo een belangrijke passage mist. Abbado daarentegen is uitstekend in ieder opzicht. De derde, Berlijnse, opname van Abbado klinkt iets minder spiritueel en bovendien is de Sony opname geen verbetering.

Toen Bernard Haitink, die de Vierde merkwaardig genoeg nooit in Amsterdam registreerde in 1980 in Londen om een of andere reden de Tweede niet kon opnemen, nam Riccardo Chailly zijn plaats in voor de complete uitgave. Gelukkig is nr. 4 van Haitink wel separaat verkrijgbaar.

Vooral evenwichtig is de opzet bij Riccardo Muti die een meeslepende voordracht in goed gekozen tempi houdt en die zorgt voor duidelijke articulatie; het derde deel gaat wat snel, de finale krijgt een haast diabolisch karakter.

De set van Walter Weller is om te beginnen ideaal opgenomen met een volbloedige en niet te scherp gedefinieerde orkestklank. De muziek klinkt innemend en gevoelig.

Wat vitaler ging Vladimir Ashkenazy in Berlijn te werk. Maar hij treft ook het karakter goed en doet mee in de topregionen.

In Madrid had Peter Maag die ooit eerder een der mooiste opnamen van de Derde symfonie maakte, wat ook geluk. Het Madrileense orkest mag dan geen topklasse zijn, dankzij de gezonde opvatting van de dirigent is het heel humaan klinkende resultaat zeer genietbaar.

Sinds de reeks met Jan Willem de Vriend compleet is, valt ook veel te zeggen voor zijn op drie separate schijfjes ondergebrachte erg frisse, spontane, enthousiaste verklankingen die een welkome energie bezitten: heel inspirerend en geanimeerd.

 

De losse opnamen

 

Bij de oudere zijn dat vooral de interpretaties van Guido Cantelli uit 1951 op Testament en Arturo Toscanini uit 1954 die blijvend indruk maken. Veel zonneschijn is aan te treffen bij Josef Krips, die het werk wel nogal overdreven rustiek aanpakt.

Interessant is het bijvoorbeeld om de jonge Lorin Maazel in 1958 aan het werk te horen

Om Otto Klemperer kun je niet met fatsoen heen. Gedegenheid is troef. Natuurlijk zijn de tempi nogal aan de trage kant, maar de verklanking is geenszins te monumentaal of humorloos. De muziek sprankelt genoeg en krijgt behoorlijk diepte. Heel fraai zijn ook de dynamische contrasten.

Vanuit Ierland zorgt ook Dmitry Sitkovetsky voor een mooi afgewogen voorstelling vol licht en schaduw, maar ook met een nogal vrije expressie. Verrassend is hoe de aan het eind van zijn loopbaan gemaakte opname van Leopold Stokowski nog sprankelt en vol joie de vivre is. Briljant, net niet gehaast, elegant in het andante, kleurig in het menuet (mooie hoorns in het trio) zet hij het werk neer.

Licht en puntig klinkt de symfonie in wat kleinere bezetting bij John Lubbock. Sfeervol, maar wat overexpressief is wat Leonard Bernstein in een niet al te helder klinkende opname voorschotelt.

Het is een gave om frase na frase fris te laten klinken. Die gave bezit Giuseppe Sinopoli maar helaas kiest hij extreme tempi. De snelle zijn haast te snel, de langzame te traag, Alleen het haast gemanipuleerd lijkende derde deel boeit.

Veel waardering ook voor Kurt Masur en zijn wat op de man af, maar erg liefdevolle en blije visie. Ook uit Leipzig, later in 2007 en beter opgenomen komt de cd van Riccardo Chailly die voor een gedreven, luchtige aanpak kiest en met zijn energieke gedrag ook best imponeert. Iets meer helderheid was wenselijk.

Van de beide opnamen van Roger Norrington is de Londense het interessantst. De ‘authentieke’ interpretatie ademt musiceerplezier in ongeforceerde tempi in de hoekdelen en vrij vlotte in de middendelen. De latere Stuttgartse opname verbleekt daar wat bij omdat het ontbreekt aan verrassende onthullingen op het gebied van frasering en ritmiek plus aandacht voor de blazers.

Dan komt James Levine die de Berlijners wist te inspireren tot een schuimende energie en een luchtige gratie culminerend in een fantastische finale.

Behorend tot de authenticiteitsklasse leverde Frans Brüggen tweemaal een bewonderenswaardige prestatie. In 1990 trof het resultaat reeds als een grondige beschouwing, maar verwonderlijk is pas echt, dat de muziek in 2009 weer minstens zo veerkrachtig, luchtig en vloeiend klinkt.  

Met de begeesterde, gretige jongeren van het Europees kamerorkest moest Nikolaus Harnoncourt even zijn totaal doorgevoerde authenticiteitsdrang laten rusten.

En dan is daar haast uit het niets ineens de jonge Amerikaan David Cherniak bij het Londense Apollo kamerorkest met op zich meer dan voortreffelijk werk.

Goede herinneringen laat tussendoor ook Jaime Laredo na. 

Bij de meer recente uitgaven is het aardig om te horen hoe Claus Peter Flor Mendelssohns muziek een volkomen natuurlijke charme verleent en Jirí Belohlavek de Italiaans geïnspireerde muziek een licht Tsjechisch accent geeft met heel mooie bijdragen van de blazers.

Het Franse ensemble La chambre philharmonique van Emmanuel Krivine hangt de authentiek leer aan en laat in vrij snelle tempi veerkrachtige, dansende ritmen horen. 

Uit het Noorse Bergen heeft Andrew Litton al meer erg goede dingen laten horen. Daaraan kan Mendelssohn gevoeglijk worden toegevoegd. Eigenlijk alles klopt aan zijn cd (tot de fraaiste pianissimi toe). Aan vaart en verve gaan gebrek.

Als gastdirigent in Nederland maakte Edward Gardner een heel goede indruk. Dat doet hij eveneens met het orkest uit Birmingham.

 

Conclusie

 

Met excuses voor de niet gehoorde uitvoeringen van bijvoorbeeld Szell, Marriner, Davis, Fischer, Solti en Dutoit die beslist ook waardevolle bijdragen leverden, blijft toch nog een aantal hoogwaardige opnamen over. Daartoe behoren Gardiner als een noodzaak voor wie origineel en herziening wil leren kennen en verder voor de groep van vijf symfonieën primair Abbado, gevolgd door Weller, Maag en Ashkenazy. Voor afzonderlijke cd’s is het opnieuw Abbado 1984 die met een bijzondere gevatheid, een indruk van urgentie nog steeds bovenaan de lijst staat en een klasse apart vormt. Gevolgd wordt hij door een heel peloton waarin we in de categorie (quasi) authentiek voorop Brüggen en Norrington (Londen) aantreffen en verder bij de traditionelen Levine, Masur, Harnoncourt, Stokowski, Muti, Flor, Karajan, de Vriend en Lubbock.

 

Discografie

 

1931. Hallé orkest o.l.v. Hamilton Harty. Hallé concerts Soc. CD HLT 8002, Dutton CDBP 9781, Resonance CDRSN 3091.

 

1942. New York filharmonisch orkest o.l.v. Thomas Beecham. Sony MH2K 63366 (2 cd’s).

 

1935. Boston symfonie orkest o.l.v. Serge Koussevitzky. Pavillion GEMM CD 9037.

 

1943. New York filharmonisch orkest o.l.v. George Szell. West Hill Radio Archives WHRA 6018 (4 cd’s).

 

1950. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Sergiu Celibidache.  Brrlin Philharmoniker BPH 06 05, Nuova Era 6348/9 (2 cd’s),  Audite 21.423 (13 cd’s).

 

1951. Philharmonia orkest o.l.v. Guido Cantelli. EMI 574.801-2, Testament SBT 1173.

 

1951. Weens symfonie orkest o.l.v. Otto Klemperer. Archipel ARPCD 0096, Vox VOX 7813.

 

1951. NBC symfonie orkest o.l.v. Guido Cantelli. Testament SBT 1336 (4 cd’s), Music & Arts CD 1056 (12cd’s).

 

1952. Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Naxos 9.80246.

 

1953. Londens symfonie orkest o.l.v. Josef Krips. Decca 480.4331 (2 cd’s).

 

1954. NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. Nuova Era CD 0136311/2 (2 cd’s), Econa ATRA CD 268 (2 cd’s).

 

1954. New York filharmonisch orkest o.l.v. Guido Cantelli. Note PGP 11013.

 

1955. Philharmonia orkest o.l.v. Guido Cantelli. EMI 574.801-2, Testament SBT 1034.

 

1957. Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Decca 480.038-2 (2 cd’s). 

 

1958. Royal philharmonic orkest o.l.v. Thomas Beecham. BBC Legends BBCL 4044-2.

 

1958. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. DG 449.720-2, 477.5254 (20  cd’s).

 

1958. Boston symfonie orkest o.l.v. Charles Munch. RCA  GD 86797, 88765-41497-2 (60 cd’s).

 

1959. Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. Wiliam Steinberg. EMI 565.611-2, 264.862-2 (20 cd’s). 

 

1960. Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 763.853-2, 764.448-2.

 

1961. Minnesota orkest o.l.v. Stanislaw Skrowaczewski. Mercury 434.363-2.

 

1961. Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. Jascha Horenstein. Music & Arts CD 1146 (9 cd’s).

 

1961. Weens Staatsopera orkest o.l.v. Felix Prohaska. Vanguard ATMCD 1274 (2 cd’s).

 

1961. Hallé orkest o.l.v. John Barbirolli. Barbirolli Society SJB 106970 (2 cd’s).

 

1962. Cleveland orkest o.l.v. George Szell. CBS MYK 42547, Sony SBK 46536.

 

1962. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Argo 411.931-2.

 

1967. Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. Decca 425.011-2.

 

1966. Philharmonia orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. Philips 422.470-2, 432.598-2 (3 cd’s), Brilliant Classics 94212.

 

1969. Marlboro Festival orkest o.l.v. Pablo Casals. Sony SMK 46251.

 

1971. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 415.848-2, 423.209-2, 477.7581 (3 cd’s).

 

1972. Royal philharmonic orkest o.l.v. Adrian Boult. ICA Classics ICAC 5093.

 

1974. Royal philharmonic orkest o.l.v. Hans Vonk. Castle CCD 108.

 

1976. Boston symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 420.653-2, Pentatone PTC 5186-102..

 

1976. Philharmonia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 769.660-2.

 

1977. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Gaetano Delogu. Suprphon 2SUP 0010.

 

1977. Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Leopold Stokowski. CBS MBK 44894, Cala CACD 0531.

 

1977. Ulster orkest o.l.v. Dimitry Sitkovetzky. Classic FM75605-57013-2.

 

1977. Engels kamerorkest o.l.v. Raymond Leppard. Erato ECD 55021.

 

1978. Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI568.524-2 (2 cd’s).

 

1978. Orkest van St. John’s Smith Square o.l.v. John Lubbock. Resonance CDRSN 3018.

 

1978. Israël filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 477.5167 (6 cd’s).

 

1978. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 468.187-2.

 

1978. Rochester filharmonisch orkest o.l.v. David Zinman. Vox MWCD 7118.

 

1978. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 417.731-2, 430.722-2,  448.237-2, 421.769-2 (3 cd’s).

 

1979. Concertgebouworkest o.l.v. Kyrill Kondrashin. Philips 438.278-2, RCO Live 06004.

 

1979. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 442.130-2.

 

1983. Philharmonia orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 431.261-2, 410.862-2, 459.049-2.

 

1983. Hongaars Staatsorkest o.l.v. Iván Fischer. Hungaroton HCD 12314-2, 12414-2.

 

1984. Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 415.974-2, 427.025-2, 427.810-2, 415.353-2 (4 cd’s).

 

1984. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Colin Davis. Orfeo C 132851 A.

 

1985. Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 414.665-2.

 

1986. Schots kamerorkest o.l.v. Jaime Laredo. Nimbus NI 5067.

 

1986. Londens  filharmonisch orkest o.l.v. Semyon Bychkov. Philips 438.304-2.

 

1987.Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur. Teldec 8.43676.

 

1987. Slowaaks filharmonisch orkest o.l.v. Anthony Bramall. Naxos 8.550055, 8.553230.

 

1987. Hanover Band o.l.v. Roy Goodman. Nimbus  NI 5158, NI 5138/9 (2 cd’s).

 

1987. Orchestra  of the Age of Enlightenment o.l.v. Charles Mackerras. Virgin 790.725-2.

 

1987. Philharmonia Promenade orkest o.l.v. Heinz Wallberg. Harmonia Mundi HMA 19006-2.

 

1987. Londens filharmonisch orkest o.l.v. János Sándor. Laser 15526.

 

1988. Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Hiket Simsek. AVM CLSCD 3003.

 

1988. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. James Levine. DG 427.670-2. 

 

1989. Schots kamerorkest o.l.v. José Serebrier. ASV CD DCA 700.

 

1989. London Classical Players o.l.v. Roger Norrington. EMI 754.000-2.

 

1990. Orkest van de Achttiende Eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Philips 432.123-2, 456.267-2.

 

1990. Philharmonia orkest o.l.v. Tamás Vásáry. Collins 91018-71.

 

1990. Baltimore symfonie orkest o.l.v. Sergiu Comissiona. MMG MCD 10044.

 

1991. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Franz Welser-Möst. EMI 754.263-2.

 

1991. Europees kamerorkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 9031-72308-2.

 

1991. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Herbert Blomstedt. Decca 433.811-2, 478.0103.

 

1991. Philharmonia orkest o.l.v. Walter Weller. Chandos CHAN 9032, CHAN 2025.

 

1992. Atlanta symfonie orkest o.l.v. Yoel Levi. Telarc CD 80318.

 

1992. Hamburgs Staatsorkest o.l.v. Gerd Albrecht. Capriccio C 10449.

 

1992. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Franz Welser-Möst. EMI 574.965-2.

 

1993. Londens symfonie orkest o.l.v. Barry Wordswoth. Virgin 391.372-2.

 

1993. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 440.476-2, 448.945-2.

 

1994. Anima Eterna o.l.v. Jos van Immerseel. Channel Classics CCS 6694.

 

1994. Duits symfonie orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 470.946-2 (3 cd’s). 

 

1995. Nationaal orkest van Ierland o.l.v. Reinhard Seifried. Naxos 8.553200.

 

1995. Londens Festival orkest o.l.v. Ross Pople. Arte Nova 74321-34026-2.

 

1996. Weens filharmonisch orkest o.l.v. John Eliot Gardiner. DG 459.156-2.

 

1996. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. Sony SK 62826.

 

1997. Madrid symfonie orkest o.l.v. Peter Maag. Arts 47506-2, 47620-2 (3 cd’s).

 

1997. Engels kamerorkest o.l.v. Leopold Hager. Hänssler 2CD 98133 (2 cd‘s).

 

1998. Schumann filharmonie Chemnitz o.l.v. Oleg Caetani. Claves 50-9912.

 

2000. Londens symfonie orkest o.l.v. Alfred Scholz.    Masters 380700-2 (10 cd’s).

 

2000. Istropolitana orkest o.l.v. David Heer. Claves CD 50-2102.

 

2001. Baltisch Festival orkest o.l.v. Yong Lee. Prisma PLD 1205.

 

2001. NHK Omroeporkest Tokio o.l.v. Jun Märkl. Altus ALT 057.

 

2003. Apollo kamerorkest o.l.v. David Chernaik. Meridian CDE 84261.

 

2004. Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Roger Norrington. Hänssler CD 93.133.

 

2004. Royal philharmonic orkest o.l.v. Stefan Sanderling. Membran 222.846.

 

2005. Bambergs symfonie orkest o.l.v. Claus Peter Flor. RCA 82876-76234-2, 82876-67885-2 (6 cd’s).

 

2006. Praags filharmonisch orkest o.l.v. Jirí Belohlávek. Supraphon SU 3896-2.

 

2006. Chambre philharmonique o.l.v. Emmanuel Krivine. Naïve V 5069.

 

2007. Duitse Radiofilharmonie Saarbrücken-Kaiserslautern o.l.v. Christoph Poppen. Oehms OC 709-1.

 

2007. Bergen filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Litton. BIS SACD 1584,  SACD 2002 (11 cd’s).

 

2007. Londens kamerorkest o.l.v. Christopher Warren-Green. Signum SIGCD 200.

 

2007. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 475.8216.

 

2007. Tasmaans symfonie orkest o.l.v. Sebastian Lang-Lessing. ABC Classics ABC 476.362-3 (3 cd’s).

 

2007. Heidelbergs Symfonie orkest o.l.v. Thomas Fey.     Hänssler CD 98281, CD 98537 (5 cd’s).

 

2009. Orkest van de Achttiende Eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Glossa GCD 921117. 

 

2009. Württembergs filharmonisch orkest Reutlingen o.l.v. Ola Rudner. Ars ARS 38111.

 

2011. Musikkollegium Winterthur o.l.v. Heinz Holliger. MDG MDG 901-1663.

 

2011. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 478.3359.

 

2011. Israëlisch kamerorkest o.l.v. Roberto Paternostro. Ars ARS 38.100.

 

2012. Capella Savaria o.l.v. Nicholas McGegan. Centaur CRC 3287.

 

2012. Tafelmusik o.l.v. Bruno Weil. Tafelmusik TMK 1019.

 

2013. Birmingham symfonie orkest o.l.v. Edward Gardner. Chandos CHSA 5132.

 

2013. Hongaars Staatsorkest o.l.v. Gyula Nemeth. Hungaroton HRC 1029.

 

2013. Nederlands symfonie orkest o.l.v. Jan Willem de Vriend. Challenge CC 72658.

 

Met onbekende opnamedatum, alfabetisch op dirigentnaam

 

….. Deens Omroeporkest o.l.v. Fritz Busch. Urania URN 22159 (2 cd’s).

 

….. Philadelphia kamerorkest o.l.v. Ignat Solzhenitsyn. Chamber Orch. Of Philadelphia COP 024.

 

Bewerking voor piano vierhandig

 

2012. Duo Josee en Martin Caron. Société métropolitaine du disque SMD 225-1.

 

Bewerking voor orgelduet

 

2006. Greg Morris en David Gibbs. Lammas LAMM 1970.

 

Video

 

1958. Boston symfonie orkest o.l.v. Charles Munch. ICA Classics ICAD 5039 (dvd).

 

1983. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. ICA Classics ICAD 5064 (dvd). 

 

1985. 1985. Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 074-3203 (4 dvd’s).

 

1993. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur. TDK DV-GHOL (dvd).

 

2012. Dirigentencursus Verbier Festival o.l.v. Kurt Masur met Daniele Rustioni en Huba Hollkoy. Masterclass Media Foundation MMF 2032 (dvd).